1
augustus
Frans Pointl (1933-2015)
Gerrit Krol (1934-2013)
Jos Daelman (1937-2021)
Guus Kuijer (1942)
Edward van de Vendel (1964)
Herman van den Bergh (1897-1967)
Jan Zitman (1925-1996)
Frans Pointl (1933-2015)
Gerrit Krol (1934-2013)
Jos Daelman (1937-2021)
Guus Kuijer (1942)
Edward van de Vendel (1964)
Herman van den Bergh (1897-1967)
Jan Zitman (1925-1996)
Het gesprek
Hij houdt de deur al voor mij open,
ik aarzel met de knopen van mijn jas:
er is alweer niets uitgesproken.
Mijn voeten staan verkeerd, hoe kom ik weg,
dit heeft allang geen zin meer. Ik negeer
bijtijds zijn uitgestoken hand
en loop nog net niet struikelend naar buiten,
terwijl ik zeg wat ik niet zeggen wil.
Hij staat half in de deur en kijkt opzij,
zijn glimlach is het afscheid al voorbij.
De ruiten spiegelen mijn vertrek.
Als ik me omdraai bij het hek
zie ik me staan: ik denk voor gek.
Jan Zitman
in: De geheimen komen vanzelf (1984)
Çağlar Köseoğlu (1985)
Willem Wilmink (1936-2003)
Deze traditionele zoetigheid lijkt
de boel alleen maar op te hitsen.
De huishoudelijke klusjes,
het mediëren van geweld.
En hoe voordelig! De, het?
Het ritme heeft het primaat. Roep
de familie bijeen en vertel het ze.
Help, de vorm! De wereld is dat
wat het geval is. Die avond vlogen
straaljagers over onze lichamen.
U ondergaat de woorden toch ook?
Liefste, ik hou van je. Want de natie
is een ondeelbaar geheel. Ik en wij!
Vertel ons – bijvoorbeeld –
dat Mustafa niet bestaat. Kuch.
Met uitleg enzo. De en het!
Een begin is een woord is een bevel.
Mustafa? Dan het volgende,
narratieve restanten. Hmm.
Ah kom op, één drankje!
Çağlar Köseoğlu
In: 34 (2015)
Leonhard Huizinga (1906-1980)
Jac Vroemen (1936-2014)
Maarten Maartens (1858-1915)
Bernardo Ashetu (1929-1982)
o eeuwige sneeuw
niet als sneeuw ben je eeuwig
maar als wit van sneeuw
Jac Vroemen
in: op het scherp van zwijgen (2001)
Rutger Kopland (1934-2012)
Michael Slory (1935-2018)
Bert Scheuter (1954)
Heidi Koren (1975)
Ubbo-Derk Hakholt (1921-2005);
Edithe de Clercq Zubli (1937-2008)
Saya Yasmine Amores (1965-2021)
Naakt boven Witebsk
Naakt als een gedachte
peinzend boven huizen
een lichaam van lucht
de rug naar het licht
een bijna vergeten
slapende gedachte
drijft zij de stad uit
op ochtendwind
een sluier
en alweer veranderd
een wolk
en alweer voorbij
zo’n waaiend en doorzichtig
lang lichaamlint is zij
al niet meer waar zij is.
Edithe de Clercq Zubli
In: voeten en vleugels (z.j.)
F.W. van Heerikhuizen (1910-1969)
A. Roland Holst (1888-1976)
Jan Vercammen (1906-1984)
Daan Zonderland (1909-1977)
Bert Peleman (1915-1995)
De dagen
Mijn kinderen
Weten nog niet
Dat de dagen
Het leven zijn.
Maar weet ik het zelf wel?
Ze verdwijnen soms
In een oogopslag.
F.W. van Heerikhuizen
in: Als de wind ophoudt (1966)
Hans Clavin (1946-2016)
Kitty Schaap (1953)
Judith Mok (1958)
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
l’ histoire se répète
Hans Clavin
in: l’ histoire de l’ histoire (1968)
C. Buddingh’ (1918-1985)
Coert Poort (1922-2004)
Herman Damen (1945)
Diana Ozon (1959)
Hilde Pinnoo (1962)
Sander de Vaan (1963)
Lennert Ras (1971)
Mathias Kemp (1890-1917)
Theo Verhaar (1954-1999)
MOEDER
Een bushokje is erg klein
tochtig en onherbergzaam
met je zeven kinderen
slapen op het plaveisel
samen onder één deken
ver van je thuisland
op reis overal uitgewezen
Je wou naar Rotterdam toe
daar zou iemand je helpen
waarschijnlijk had je nog nooit
van dat Groningen gehoord
tot bleek dat de trein daar stopt
het vervoer niet verder gaat
het was al na middernacht
Ik zie je steeds opnieuw staan
met koffers en kinderen
in vele gedaantes en
met elke taal verlegen
duizend angstige vragen
letters kan je niet lezen
geen plaats om in te rusten
Diana Ozon
in: Zwerfzang (2016)
André Demedts (1906-1992)
Wietse Hummel (1959)
Intercity
Meegenomen door de haast ontwaken
ochtenddromen tussen steden in
in het voorbijgaan van mijn gedachten
loopt terloops een fluisterend gesprek
verzonken blikken werpen zich loom naar
buiten langs de draden van mijn spoor
–
een aankomst rekt zich gapend langzaam uit
voordat een kou mij bij mijn kraag vat
ogen die stilzwijgend achterblijven
roepen om mijn onbereikbaarheid
ik ken ze of ik heb ze ooit gezien
en ik kijk naar wat ik achterlaat
ik verdwijn nu in een andere tijd
als mijn verlangen met hen meereist.
Wietse Hummel
in: Morgen kan het allemaal anders zijn (2021)
Gerrit Kouwenaar (1923-2014)
Henk Romijn Meijer (1929-2008)
Willem Lofvers (1930-2007)
Willem Berend H. de Duizenddichter (1943)
Luuk Gruwez (1953)
Johan Daisne (1912-1978)
Acht uur
Er is een reden voor het acht uur van vanmorgen
wie niet weg is was gezien al dagen lang
en de paarden op de straten en de ogen open laten
en de bruine bakkerskarren waarom regent het
acht uur in de morgen ogen mond en oren
wat de heer ons heeft gegeven ogen mond en oren
tanden benen heupen appels bedden pruim
plein van zoveel morgen is te veel
en de klok draait heerlijk op de vesting
feestelijk en roepend roepend uit meneren
monter man de beurs de havenstaking
bitter bakkerskarren waarom regent het
dat de regen ophoudt op die stadse mensen
putten borrelend de eindeloze data van de oorlog
generaal de bruid eet en eet brood
op zijn veldbed heeft de bruid geslapen
en zijn buik is als de wereld bleek
zoveel is te zeggen dat de ochtend nu bestaat
waarom is niet vroeg genoeg op straat
killer van de data killer dan de kou
ladykiller van de vrouw van de soldaten
Gerrit Kouwenaar
ongepubliceerd (april 1950)
Helma Snelooper (1959)
Nadine van Maasakker (1972)
Merel van Slobbe (1992)
J.C. Bloem (1887-1966)
Nol Gregoor (1912-2000)
Eriek Verpaele (1952-2015)
Douchescènes
Is er een woord voor dode kwallen op het strand
en hoe je daar dan omheen loopt?
Ik hoor de laatste tijd vaak zachtjes
snaarinstrumenten, ergens op de achtergrond
en op een verontrustende manier:
het soort muziek dat gebruikt wordt in thrillers
overwegend in douchescènes.
Het tempo neemt nu langzaam toe
en ik weet dat er iets is dat op het punt staat
te gebeuren. En ik dacht dat ik in de douche
zou staan maar misschien ben ik het die thuis
op de bank voor de tv zit, of erger nog
misschien ben ik het die het huis insluipt.
Het is al bijna zomer, de ventilators zoemen
overal liggen perziken en ik heb nog steeds
niets onvergeeflijks gedaan.
En toch: altijd als ik iets zachts zie
ben ik bang dat ik er te hard in knijp
en bang dat ik het niet doe.
Merel van Slobbe
in: Aan de rand van een lichaam (2019)
Chris Yperman (1935-2015)
Leo van Breen (1906-1988)
De pauwen weghalen...
De pauwen weghalen
langs mijn griekse muren
in kindertekeningen spreken
in je weergalm onvertaald
in de kerselaren kerven
de rozen van Sicilië
de trappen van Venetië
en jouw gezicht mijn liefste
ik zie het met goud beklede paard
dat snikt in januari
dat steeds stervend wederkeert
hoe dichte wouden verbergen
wilde zwijnen herten en beren
en hoe jij onvindbaar blijft.
Chris Yperman
in: Pour un vaurien (1999)
Marcellus Emants (1848-1923)
Frank Diamand (1939)
Marc Reugebrink (1960)
Willem Enzinck (1920-2001)
Lydia Dalmijn (1928-2020)
Guus Vleugel (1932-1998)
Gerard Stigter (K. Schippers, 1936-2021)
Tom van Deel (1945-2019)
rust
de rust van enkel maar heel klein
een liedje zonder eind te zijn
als stuifmeel meegedragen worden
dor een heftig wonderlijk insect
met bastoon en met honingzorg
fluweel zijn lijf
bezig met pakjes voor een groot bedrijf
geurige orders
Lydia Dalmijn
in: Tekens van de wind (2015)
Max Croiset (1912-1993)
Jef Rademakers (1949)
Erick Kila (1954)
Antoine de Kom (1956)
Atte Jongstra (1956)
K. Michel (1958)
Babs Gons (1972)
J. van Tooren (1900-1991)
A. Viruly (1905-1986)
Maria van der Steen (1906-1987)
Dieuwke Eringa (1911-2003)
Jan G. Elburg (1918-1992)
Wilfred Smit (1933-1972)
Th. van Schoonhoven (1956-2018)
in deze kleine gondel vol gedrochten
in deze kleine gondel vol gedrochten
boven de omgespitte dierentuin hangen
op zoek naar het vogelbekdier
dat spartelend zijn aquarium ontglipt.
je had je eigenlijk een gedicht voorgesteld
met herinneringen aan de bronx
aan de caribische zee aan een creoolse
uit de antillen: aan joséphine of
aan napoleon daardoor - op elba
had je willen naslaan wat er daar al niet
als een gedicht voorstelbaar was geweest.
men gondelt door een dierentuin bungelt in persoon
voor koala’s die zich graag op de foto
laten knuffelen met dodelijk gevaar voor eigen ribben.
nu de varaan roerloos en aaibaar gaapt
ontbreekt hij niet naast dekstoel & sloep terwijl
uit de deur naar de brug kleine blauwe pinguïns tevoorschijn komen
het schip sonoor trilt de zeewind lauw als de nacht is
en heel vele lichtjes van dobberende vissersboten
voortekens waren die er op wezen dat je al bijna oog
in oog ligt met een kameel naast je opgepropt
die met de kop tegen het zachte linnen van je kooi
op de ganymedes van zijn lange reis door het zand uitrust.
Antoine de Kom
in: de lieve geur van zijn of haar (2008)
Sonja Prins (1912-2009)
Hans Reddingius (1930)
Wim Zaal (1935-2021)
Alex van Warmerdam (1952)
George Moormann (1958)
Jan van Nijlen (1884-1965)
Arthur Docters van Leeuwen (1945-2020)
De schepen
Ik hoor vanavond verre schepen fluiten
En, even hopend, schoon ik niets verwacht,
Druk ik mijn hoofd tegen de kille ruiten
En zie de haven in de blauwe nacht.
Vertrouwd geluid, ik hoorde u reeds als kind,
Soms midden in de nacht, maar meestal tegen
De avond bij het opgaan van de wind,
Als moeder zei: 'wij krijgen zeker regen'.
Toen dacht ik reeds aan dezen die vertrekken
Ver van het huis en het misprezen land,
De begenadigden, de zachte gekken
Die zullen zoeken naar een vaderland.
En in mijn dromen voer ik met hen mee.
Ofschoon geboren in een buurt der haven,
Bereikte ik nooit de oever van de zee,
Laat staan Tananarive of Tamatave.
Het kind dat aan zijn lot nooit gans kon wennen
En door de droom nog voortleeft in de man,
Weet nu dat een klein stukje heide en dennen
Alles bevat wat de aarde geven kan.
Maar soms, al ben ik bitter en gehard
Door 't leven, overstroomt een niet te stuiten
Vloed van verlangens mijn onwillig hart
Als in de nacht de verre schepen fluiten.
Jan van Nijlen
Maarten Maartens (1858-1915)
Jan Campert (1902-1943)
Daan Zonderland (1909-1977)
Geert van Oorschot (1909-1987)
Kees Stip (1913-2001)
Guillaume van der Graft (1920-2010)
Roger Raveel (1921-2013)
Hugues C. Pernath (1931-1975)
Peter Berger (1936-2000)
Ienne Biemans (1944)
Marga Kool (1949)
Kees Godefrooij (1951)
Rouke van der Hoek (1952)
Samuel Vriezen (1973)
Ida Gerhardt (1905-1997)
José De Poortere (1935-2019)
Een meisje had
met koeienletters,
een kruis erbij, vlamrood,
opgeschreven:
De vader van Klaartje is dood.
Maar ze had zich vergist.
Want wie liep daar
de straat uit, richting kerk
met een zwarte hoge hoed op?
Die vader. Hij ging naar zijn werk
Dat doe je toch niet als je dood bent.
Dan lig je toch in een kist.
Daarom.
Dus zeg ik nogmaals:
Dat meisje had zich vergist.
Iene Biemans
in: Met mijn rechteroog dicht, mijn linkeroog open (2001)
Alice Nahon (1896-1933)
Max Schuchart (1920-2005)
Wim Brinkman (1936)
Miriam Van hee (1952)
Peter M. van der Linden (1960)
Bert Vissers (1964)
J.W. Schulte Nordholt (1920-1995)
Pé Hawinkels (1942-1977)
Lichaam benoemt zichzelf en naam denkt zich bevrijd
van naamloze hartstocht en uiteindelijk duister.
Naam stijgt als morgenvogel, ochtendvroege wind.
Op langzame vermoeide vleugels keert de naam;
hurkend voor de vuren leent hij zich aan de nacht,
dat is: de vernedering van de pijn, de onaantastbare leegte.
Men wordt geboren in pijn, groeit langzaam tot stilte.
De wijze naam ziet vermoeid de zwarte, breekbare takken,
ziet het dode vuur, ziet zwijgend de vogels na.
Wim Brinkman
in: Negev (1962)
Hendrik de Vries (1896-1989)
Een Spaans volkslied
In de gezegende dagen
Van jubelen en van bloeien
Wanneer de hartstochten schroeien
En hun dorst naar de lippen slaat,
Wordt soms ons geluk door vlagen
Van sombre weedom verdorven:
Dat zijn liefden, lang gestorven,
Die beschuldigen van verraad.
De drift vervliegt als een rukwind,
Het genot blijft nauwelijks heugen,
Wat wellust heet, is een leugen,
De schoonheid een ijdel mom;
De mens, die nergens geluk vindt,
Raakt vermoeid en afgezworven;
Naar liefden, voorlang gestorven,
Gaan dan zijn wegen weerom.
Hendrik de Vries
in: Verzamelde gedichten (1993)
Mieke van Baal (1947)
Pieter de Bruyn Kops (1959)
Stijn De Paepe (1979-2022)
Coert Poort (1922-2004)
Jan Kooistra (1938-1992)
Einde
Als dan alles
tenslotte
teneinde
zoals alles
de zon en de regen
deze uren hier
met elkander
deze geboren woorden
dit staan
achter en tussen de dingen
zoals vuur dooft
en wij zien het
zoals dagen zich omdraaien
en wij wonen niet langer
zoals deze zon
onder ons doorgaat
en wij hebben het liever
zoals wij het minder hebben
dan een van uw vogels
zoals wij het meer dan
een van uw zeeën verlaten
zoals mindere goden
zoals alles tenslotte teneinde
zoals alles
de zon en de regen
Coert Poort
in: gedichten (1970)
Louis Th. Lehmann (1920-2012)
Rabin Gangadin (1956)
Frederik Lucien De Laere (1971)
Jac van Hattum (1900-1981)
Het ontwaken van de ochtend
Voor het schilderen van deze ochtend
nodig ik alle kleuren van de nacht,
waarin de mensheid ondergedompeld
zij aan zij in een andere wereld wacht
de hemel schraapt plots zijn kleel
bliksemschicht blauwachtig schijnsel
door de kieren van ramen en paneel
een onafwendbaar natuurverschijnsel
stortbui doorsnijdt de lucht zonder slof
met de miraculeuze snelheid van een harpoen
bomen verlossen zich wiegend van alle stof
verzameld tijdens het welriekende droge seizoen
Rabin Gangadin
in: De stadswandelaar (2011)
Gust Gils (1924-2002)
Nico Verhoeven (1925-1974)
Wim Gijsen (1933-1990)
Anneke Brassinga (1948)
Toen ooit zomaar
onsonnet i.m. Tom van Deel
Klein zwerk is vriendschap, ’t zweeft en
weeft zich zwaluwstaartend, hemelruimte
wisselend belicht dicht boven levens-
afgrond van de een en van de ander. Hoe
ingewikkeld ook in spinsels van het lot
verkleefd, hoe deerlijk ook die ene en
die andere gehavend – als twee getrouwen
dronken zij dat ijler element van ware
eenvoud in, de lucht scheen klinkende
bokaal toen ooit zomaar hun mooi moment
ontsprong en zich bestendigde steeds weer
o lafenis boven de koude steen – daar
waar vriendschap begon vloeit nog de bron
van wat zonder einde nu wegglijdt in tijd.
Anneke Brassinga
in: Toen ooit zomaar (2021)
Marcel Coole (1913-2000)
Bobb Bern (1940-2019)
Peggy Verzett (1958)
Rogi Wieg (1962-2015)
Hedwig Selles (1968)
Marie W. Vos (1897-1994)
J.C. Noordstar (1907-1987)
Eddy Evenhuis (1920-2002)
Frans Babylon (1924-1968)
De laatste
Toen brak de laatste uit knechtschaps schachten
Aan ‘t blinkend Licht – hij hief de hand,
En glinstrend gleed het juk van schand
Terug in d’ afgang der geslachten.
Zijn borst woei bloot in zonnebrand.
Over de heuvlen groene drachten
Zag hij de wal der makkers wachten
Verzameld voor den hóógsten rand.
Hij zond een hooggeroepen groet
En boog de blondgespierde voet
Naar d’ eerste schrede, onverschrokken.
Een lied ontbloeide een mond als bloed
En sloeg de broeders tegemoet:
Nu is de menschgeboort voltrokken!
Marie W. Vos
in: Opgang (1925)
Raymond Herreman (1896-1971)
Truus Gerhardt (1899-1960)
Salvador Hertog (1901-1989)
Luc Coorevits (1958)
Krijn Peter Hesselink (1986)
Jeroen Theunissen (1977)
Arnoud van Adrichem (1978)
Niek Verhaagen (1916-1948)
Fokke Sierksma (1917-1977)
Daan de Ligt (1953-2016)
Kruis of munt?
Rijkman laat het lot bepalen welke bank hij zal leiden.
Er hangt zwaarte in de lucht, een stapelwolklijvig
verlies. Alsof de hemel op het punt staat uit te barsten.
Niet in regen, maar in felle kleuren op trompetgeschal.
Of een of andere onzichtbare waarheid uit zijn jeugd.
Het door zonlicht beboterde muntje wentelt omhoog,
hangt een tel biddend in het ijle, alsof het zich oplaadt
met Rijkmans toekomst. Wij worden er draaierig van.
Het muntje oscilleert nog een keer, zet de afdaling in,
ketst af op zijn hand en valt op de grond. Welke kant?
Nog eens tossen.
Arnoud van Adrichem
in: Geld (2015)
Albert Megens (1939)
Monica Boschman (1965)
Oogsttijd
Nu bij iedere garve gerst die opgestoken
wordt, de afstand tussen mij en de hoogste
spanten van het rieten dak verkort, verdwijnen
zij schoof na schoof uit mijn gezicht.
Hij die zwetend als het paard dat hen hier bracht,
de gaffel heft naar haar. En zij, die halfweg
voor de verbinding zorgt tussen hem en mij.
De zware last van schoven valt van haar af
Het schrijnen dat mij treft als ik de oogst
stampvoetend plet, bederft geenszins de pret,
nu het koren rijst als het brood dat zij bekruist,
voor zij het snijdt en smeert, nu het gewijde
licht in het hoge schoor waar straks
mijn ziedend hoofd in steekt
zijn engelenhaar als spinnenrag stoffeert.
Op voorspraak van de rondzang
in mijn hoofd, tas ik het koren op.
In een tuimel van vermaak slaat het
voor me neer, nu zij vanuit de keuken
zingt als Jo Vincent en hij vol vuur
vanachter een rookgordijn
zijn twaalf rovers ment.
Albert Megens
in: Tussen aftrap & opstap (1999)
Rudie van Lier (1914-1987)
Drs. P (1919-2015)
Edith de Clercq Zubli (1937-2008)
Marion Bloem (1952)
Karel van de Woestijne (1878-1929)
Marko Fondse (1932-1999)
Kees Ouwens (1944-2004)
Kennis van diersoorten
Over: On the Origin of Species - Charles Darwin
Kennis van diersoorten
Weet van ontwikkeling
Over de wereld
In jaren vergaard
Neen, 't was waarachtig geen
Zevenmaandskindje
Dat ten gevolge daarvan
Werd gebaard
Drs. P
in: Zeslettergrepigheid (2009)
J.B. Charles (1910-1983)
Kees Stip (1913-2001)
Marijke Boon (1952)
Sonnet
Beer is huid
Slang is leer
Struis is veer
Vis is kuit
Schaap is wol
Os is haas
Geit is kaas
Paard is knol
Kip is ei
Bij is was
Das is das
Vogel vrij
Flamingo
Flamingo
Marijke Boon
in: Vandaar dat ik ween (1992)
Reinold Kuipers (1914-2005)
C.B. Vaandrager (1935-1992)
Erwin Troost (1972)
Laura van der Haar (1982)
Nico van Suchtelen (1878-1949)
Jan Wit (1914-1980)
Louis Ferron (1942-2005)
grip
bomen staan voor je klaar
belangrijk is nu
eerst de zaag aan te zetten
dan pas contact met de bast
de meubels thuis, de vensterbank ondertussen: overal zand
op tafel ligt plastic
verschillende groenten
stevig in de banden van je rugzak knijpen
en maar doorstappen daar in de berm
aan de overkant zijn typisch Noord-Europese weilanden
die er zo bedremmeld bij kunnen liggen in de regen
de graszoden worden zachtjes losgeknuppeld, de schapen
steeds dunner
en meer uit het lood geslagen
Laura van der Haar
in: Bodemdrang (2014)
Niels Hansson (1947-2000)
Agnes de Graaf (1948-2016)
Guido Van Herke (1950)
Nelleke Lamme-den Boer (1955)
Tom Lanoye (1958)
Lernert Engelbrechts (1977)
Jan Kostwinder (1960-2001)
Over de liefde
Staat er dun en beverig
op het bord geschreven:
De mens wordt geboren,
de mens gaat dood
en daartussen
heerst de liefde.
Het eerste is waar,
denkt Meneer de Vries,
het tweede ook.
Jan Kostwinder
in: Alles is er nog (2003)
C.J. Kelk (1901-1981)
Alijd Brink (1911-2002)
A. Moonen (1937-2007)
Arthur Lava (1955-2020)
Maria Barnas (1973)
Peter de Groot (1973)
Lotte Dodion (1987)
Kees Buurman (1933-1997)
1 september
lange tanden bijten boterhammen stuk
we moeten flink zijn
proviand pakken
koeken knikkers snoepjes stickers
munitie om de dag door te komen
de mars naar school moet in tempo
verlegen voeten sneller in het vizier
van monden die goed gewapend zijn
hier ben je niets
tot het tegendeel bewezen is
dat zal je leren
aan de schoolpoort staan we samen
tot de bel gaat
ik zet een stap terug
salueer een laatste keer
ingerukt
mars
Lotte Dodion
in: Kanonnenvlees (2016)
Jacques Kruithof (1947-2008)
Margriet van Bebber (1948)
Elma van Haren (1954)
Merik van der Torren (1956)
Babette Zijlstra (1988)
De Conradstraat vanuit de ooghoeken
In de zwijgende straat de voetstap;
hakkentik of een met kolenschopecho,
wie weet wie er nadert?
Broek-, maat- of trainingspak
en wat dan nog...
Daar is de verende sportschoenentred,
de gummizolenparadepas, piepend
in de regen.
En dan nog,
wie - o wie - houdt de helft van
het naderen geheim,
als hij achter je loopt
zonder geluid?
Jij, stuiterend met een zwarte kous
over je gipsen enkel, kou
die vanuit de kuit de lies intrekt,
waar is je engelbewaarder?
Elma van Haren
in: Zacht gat in broekzak (2005)
Theo van Doesburg (1883-1931)
Ben Cami (1920-2004)
Ton van Reen (1941)
Kees Klok (1951)
Eldert Willems (1923-2012)
Peter Berger (1936-2000)
Biesbosch III
Daar heb je de reiger aan de overkant.
Hij heeft hen herkend, van ver al
En blijft rustig bij de zaak.
Soms schiet hij uit zijn slungelhouding wakker
Zijn slangehals recht als een hamersteel
Zijn snavel een wapen.
Aldus versteend staat hij een lange wijle,
En stoot toe.
Statig brengt hij zijn vis
Meters ver aan land, laat hem
Los, laat hem
Spartelen in 't gras.
Zijn hals tussen opgetrokken vleugels
Een slordige S,
In treurende houding
Staat de reiger
Vóór zijn stervend ontbijt.
Ben Cami
in: gedichten 1954-1984 (1984)
Ad Beenackers (1944-2012)
.J. van Tienhoven (1923-1990)
Jean-Marie Berckmans (1953-2008)
Tussen jou en mij
groeit louter struikgewas
van spiegelglas
Ad Beenackers
Voer uw e-mail adres en uw wachtwoord in om u op de website te identificeren.
Voer uw e-mailadres in en klik op herstellen. Als u met het ingevoerde adres inderdaad al een account heeft bij ons zult u per e-mail een nieuw wachtwoord ontvangen.