1
januari
Ben Zwaal (1944)
Marlies Souren (1946)
Henk Beunk (1954)
Rodaan al Galidi (1971)
J. Jac. Thomson (1882-1961)
Charles B. Timmer (1907-1991)
Herman Pieter de Boer (1928-2014)
Ben Zwaal (1944)
Marlies Souren (1946)
Henk Beunk (1954)
Rodaan al Galidi (1971)
J. Jac. Thomson (1882-1961)
Charles B. Timmer (1907-1991)
Herman Pieter de Boer (1928-2014)
De Morgen, openslaand de blanke vleugels,
vliegt naar den hemel op, van weelde dronken;
en ijlings viert bleekende Nacht de teugels,
half staande nog, half in de knie gezonken.
De wagen, 't ros en zij, al vage schimmen,
verdwijnen aan den wester-horizont;
de zon spoedt zich in 't oost den hemel te beklimmen:
reeds doet rood-gouden glans zijn komste kond;
en een gemompel en gemurmel spreidt
zich over 't veld en ruischt van uit de beken,
strijkt 't bosch in door de jonge twijge' en glijdt
daaruit weer: bijna zingen, bijna spreken.
Hoog in de klarende en zuivre lucht
stijgt hij, de Morgen, vast en statig vliegend,
en, op zijn breede, blanke vlerken wiegend,
beluistert hij der aarde zoet gerucht.
J. Jac. Thomson
Anton van Duinkerken (1903-1968)
Martin Bruyns (1903-1969)
Redbad Fokkema (1938-2000)
Frans Hoppenbrouwers (1940-2013)
Louis van Londen (1953)
Nyk de Vries (1971)
Look J. Boden (1974)
Evi Aarens (2000)
Geert van Beek (1920-2001)
Remy C. van de Kerckhove (1921-1958)
Krullenbol
Er was een foto van mij in omloop. Maar ik was het niet. Steeds als ik met het beeld werd geconfronteerd, sloeg ik snel de pagina om, ongemakkelijk door die vreemde onbekende ogen. Jaren gingen voorbij. We oefenden zomers in de omgebouwde boerderij van Ursula. We speelden onder leiding van Jan Switters in het voormalig Oostblok. Ik sprak voor het laatst met mijn schoolvriendin tijdens het afscheidsconcert. Ruim een decennium later, in een klein café, niet ver van het pontje, bladerde ik door een stel oude knipsels en stuitte opnieuw op het portret. En pas daar zag ik het. Die jongen met die onbekende ogen. Die krullenbol. Ik was het wel.
Nyk de Vries
In: Motorman & 39 andere prozagedichten (2007)
Gerard Diels (1897-1956)
Jos Kunst (1936)
Henk van der Waal (1960)
Peter Ghyssaert (1966)
Bernke Klein Zandvoort (1987)
Herinnering
Droog nu je tranen, er is niets verloren,
dat niet verloren was voor het begon.
Van blind verdriet was vreugde eens de bron,
en rust wordt uit gebalsemd leed geboren.
De diepste stem kan toch geen ander hooren.
Elk draagt den sluier dien zijn dwaal-ster spon,
het floers, waarvoor zijn waan een naam verzon.
Elk is gelijkheid slechts in ’t eind beschoren.
De wingerd bloeit voor alle lenteluchten
en ieder jaar loopt over ’t oude heen. –
Een kluizenaar leeft van gedroogde vruchten.
Ach allen dwalen hunnen weg alleen
van doove sintels en gebluschte zuchten.
De wijn vervloeit, de vaten woekren steen.
Gerard Diels
Kamiel Top (1923-1945)
Mickey Walvisch (1941-2011)
Pien Storm van Leeuwen (1945-2020)
Lodewijk Ouwens (1949)
Harry van Doveren (1953)
Jan Boer (1899-1993)
Bert Bokhoven (1947-2016)
verstreken tussen paletmes en penseel
met aarden fijngewreven
in oliën gelengd
grondt vloeiend vaste hand
laag over laag
tot donker
omber-schaduwend
het kind omvat
rondom gezicht en handen
- het peinzen gepenseeld
in sober licht gevouwen -
vonkt losser toets het rossig haar
speelt tafelrood in mouwen
langs lemmet laat de lezenaar
zich schrijven
in veeg en streek de toon gezet
ijkt oer de huid
van veel gewreven hout
de zoon
- vertrouwd met geuren en gebaren
een oog dat scherp hem schouwt –
dwaalt weg van pen en schrift
staart zoekend
zijn gedachten langs
keert in
naar eigen boek
de laatste hand
nauwkeurend nog gelegd
aan doek
het ogenblik verstreken
tussen paletmes en penseel
verstilt
leeft voort
in tijdloos
teder beeld
Pien Storm van Leeuwen
Bij: Titus aan de lezenaar
In: Door de hand van Rembrandt (2006)
A. Viruly (1905-1986)
Amedee Suenaert (1925-2009)
Kees Engelhart (1957)
A.W. Grauls (1889-1965)
Kwatrijn
O God, waarom ben ik te laat geboren?
Slechts aarzelend durf ik nog een mensch mij noemen.
Ik ben een veld, waar in de kale voren
de laatste stoppelvlammen krakend zoemen.
A.W. Grauls
In: Oosterse lyriek (1919)
Hermien Manger (1903-1988
Liane Bruylants (1921-2009)
Jozefa van Houtland (1930-2019)
Hester Knibbe (1946)
Bea Vianen (1935-2019)
Neeltje van Beveren (1977-2013)
Palmen
Als ik m'n vroegere vriendjes zo'n beetje bij elkaar optel
Zijn het er zeker een stuk of zeven van wie ik houd.
Jaren niet gezien en toch niet vergeten.
Was niet altijd erotiek of zo
Maar gewoon het overrompelende of het behoudende dat in
Zo'n ontmoeting zit. Och, laat maar. Anders worden
De palmen zo jong. Zo machtig mooi.
Bea Vianen
In: Over de grens (1986)
Reinout Vreijling (1926-2007)
Henk van Zuiden (1951)
R. van Genderen Stort (1886-1942)
van auguren en haruspices het naar alle hemelstreken
en naar der ingewanden raadsel ingespannen
en bezorgde staren
cypressen zwiepend in een violette nacht
de eentonige berusting van eindeloze stoeten
slaven op de akkers en in de marmergroeven
van ontelbare ongenoemden het slepend leven
en van weke steden laaiend in het avondlicht
de late pracht
aan de grenzen de onrust en het morren
van barbaren
meeuwewiekslag over de triremen rottend
op het zilveren strand
van cohorten op weg naar smaad en ondergang
in eikenbossen en onafzienbare moerassen
wuivend in de wind de helmbossen en de reeds
geknakte adelaren
de schrik van schippers uit Massilia
toen zij uit de bergen weeklagend over
het sterven van de god der velden stemmen
hoorden roepen
een tempel verdwijnend in het stuivend zand
en van Caesaren de verstarde purperen macht
dat alles zag ik op een zondagmiddag
gespiegeld in het nauwelijks doorzichtig
schemer-groene Gallisch glas
opgesteld
in de vitrine van het museum.
Reinout Vreijling
In: Ontmoeting, jaargang 16 (1962-1963)
Hans Melen (1914-1988)
François Pauwels (1888-1966)
Jenny Mollinger (1897-1958)
Louis de Bourbon (1908-1975)
De stilte omheen...
De stilte omheen het ouder wordend leven
in 't verre gloren van onaardse kust:
de herfst na zomertijd ons mild gegeven
in weelde van elegisch gouden rust,
als avondpeis na dag van stormend streven,
van 't stage rijpen almaar weer bewust
bij tanend licht,
aan 't steigrend licht ontheven,
en 't hart door matte najaarsglans gesust:
zo groeien wij in bovenzinlijk stralen
na wilde roes naar buitentijdse droom,
verzadigd en vermoeid van 't aardse dwalen,
naar 't land van diep verinnerlijkte schroom
waar elk van ons, bevrijd van eigen falen,
als een volrijpe vrucht valt van de levensboom.
Hans Melen
In: Vlaanderen, jaargang 43 (1979)
Frida Vogels (1930)
Gerd Segers (1938)
Theodor Holman (1953)
Karel ten Haaf (1962-2019)
Nu kijk je om.
Wat voor je ligt, is droom.
Achter je staan bouwsels die je optrok,
vaak schots en scheef, onaf of alweer puin.
Je kunt niet terug om fouten te herstellen.
De tijd die je was toegemeten, is voorbij.
In ’t late licht dat met de wolken speelt verrijzen
gouden paleizen voor de ogen van een kind.
Frida Vogels
In: Gedane zaken (2020)
Jan H. Eekhout (1900-1978)
Mies Bouhuys (1927-2008)
Jo Verbruggen (1931-2006)
Lucienne Stassaert (1936)
Peter H. van Lieshout (1946-2017)
Saskia Stehouwer (1975)
A. Marja (1917-1964)
Guy Commerman (1938-2019)
Een psychiater
Soms als er iemand op zijn divan ligt
zich los te kronkelen uit een neurose,
begint hij aan zijn binnenkant te blozen
om wat er gaapt tussen zijn overwicht
en 't knaapje dat nog altijd in hem leeft
met spillebenen, lokken, meide-kleren
en, later, dat hardnekkig masturberen
waarvan zijn moeder nooit geweten heeft.
De angst dat al die anderen 't begrijpen
kan af en toe nog zijn testikels knijpen,
maar laat hem los zodra hij spreekuur heeft.
Alleen die blos – omdat wie tot hem komen
niet weten hoe de droesem hunner dromen
cement wordt waarmee hij zijn vesting bouwt.
A. Marja
In: Traject (1955)
John O’Mill (1915-2005)
Karel Soudijn (1944)
Frans Mink (1950-2013)
Rudy Witse (1944-2018)
Schoonmaak
heel voorzichtig
met haar ragebol
veegt de huisvrouw
in de oksel
van het plafond
giegelend
lacht het gebouw zich in puin
Karel Soudijn
In: Het Kruidenboek (1970)
Hans Berghuis (1924-1994)
Alain Teister (1932-1979)
Jacques Hamelink (1939-2021)
Hans Franse (1940)
Cees van der Pluijm (1954-2014)
Vera Steenput (1961)
Kamiel Choi (1979)
Jan Campert (1902-1943)
Bergman (1921-2009)
Wam de Moor (1936-2015)
Werkelijk
Werkelijk,
men moest de steen
met menselijke waardigheid
bekleden, zijn woord
voor menswaardig
aannemen.
Men moest, om nog
in de mens
te kunnen geloven, zijn oor
te luister leggen
bij de steen of met de stem
spreken
van een steen.
Men moest,
om de eerste de beste
steen te citeren,
uit de steenrots een geheel
nieuwe mens
slaan.
Jacques Hamelink
In: Eerste gedichten (1986)
Jan de Bas (1964)
Bas Kwakman (1964)
Maarten van den Berg (1970)
Kila van der Starre (1988)
Ria Scarphout (1930-2009)
Wilfried Adams (1947-2008)
Zo is het leven
Hond. Vier poten in de mand.
Kijken. Blaffen. Hijgen. Vier
poten uit de mand. Lopen.
Stilstaan. Lopen naar de mand.
Hond. Vier poten in de mand.
Kijken. Blaffen. Hijgen. Vier poten
uit de mand. Lopen. Blaffen.
Hijgen. Hond. Vier poten
in de mand. Kijken. Blaffen.
Hijgen. Zitten. Blaffen Hijgen.
Liggen. Blaffen. Hijgen. Hond.
Vier poten in de mand.
Jan de Bas
In: Dat zijn zo de dingen waar het hier om gaat (2002)
Elisabeth Reitsma (1897-1982)
Bernlef (1937-2012)
Dinie Sophie Fintelman (1951)
Ann Dewulf (1967)
F.C. Terborgh (1902-1981)
Atlantis
Op trage deining rijst
en daalt een boot en rijst opnieuw,
zwaar als het ademhalen van de zee.
Langs de verschansing
zakt blinkend
een leeg tabaksblik:
begeerd bezit, gekeurd beneden
in roze palmen van negerhanden.
In ruil aan ‘t touw geknoopt
een roze schelp,
nog in haar binnenste
een verre droom van branding.
De schaduw langs den romp wordt zwart
en over lichter golven glijdt het oog
naar kust, naar rots en strand,
het eiland.
Vaalroze bergen, kaal,
heel dor; vergaan ivoor,
op kanten glanzend gigantisch gebeente
van een verzonken wereld
in rusteloze
eeuwig woelende zee.
Hoog door den hemel dwaalt
een teere stofpluim:
verre herinnering
aan lang vergeten
doem en vernietiging.
F.C. Terborgh
In: Raster 2 (1967)
Trefossa (1916-1975)
Tsjêbbe Hettinga (1949-2013)
Maud Vanhauwaert (1984)
Evarist Verdurme (1895-1914)
Martin Bernard Frenel (1904-1938)
Sonja Prins (1912-2009)
bro
no pori mi prakseri noyaso,
no kari mi fu luku no wan pe,
tide mi ati trusu mi fu go
te na wan tiri kriki, farawe.
no tak’ na lon mi wani lon gowe
fu di mi frede strei èn krei nomo,
ma kondre b’bari lontu mi so te,
san mi mu du? mi brudu wani bro.
na kriki sei dren kondre mi sa si,
pe ala sani moro swit’ lek’ dya
èn skreki tori no sa trobi mi.
te m’ drai kon baka sonten mi sa tron
wan p’kinso moro betre libisma,
di sabi lafu, sabi tya fonfon.
rust
stoor niet mijn denken op dit ogenblik,
roep mij nu niet om waar dan ook te kijken,
vandaag drijft mij m’n hart te gaan
tot aan een stille beek, ver weg.
zeg niet dat ik wegvluchten wil
uit vrees voor strijd slechts en geween,
maar rondom mij zovéél rumoer,
wat moet ik doen? mijn bloed wil rust.
daar bij de kreek zal ik ‘t droom land zien,
waar alles zoeter is dan hier
en waar geen schrikverhaal mij hind’ren zal.
als ik teruggekeerd zal zijn, misschien ben ‘k dan
een beetje beter, ander mens geworden,
die lachen kan, en slaag kan dragen.
Trefossa
Op: werkgroepcaraibischeletteren.nl
[Vertaling: Michel Berchem]
Nel Benschop (1918-2005)
F.J. Biallosterski (1920-1973)
Justine Borkes (1943-2021)
Ester Naomi Perquin (1980)
Dirk Vansina (1894-1967)
Toch wordt het lente
En tóch geloven dat het lente wordt,
al valt de koude regen neer in stromen
op kale, zwarte takken van de bomen;
al zijn de dagen lichteloos en kort.
En tóch geloven dat de zon het wint,
al houdt ze zich soms dagenlang verborgen;
zoals een mens, in ’t donker van de zorgen,
soms plotseling een zonnig plekje vindt.
En tóch geloven dat ’t gezaaide graan
ontkiemen zal in koude, zwarte aarde;
zoals God in Zijn Zoon Zich openbaarde:
Die leeft, maar uit de dood is op gestaan.
Nel Benschop
In: Sporen in het zand (1992)
Roel Houwink (1899-1987)
W.A.M. van Heugten (1913-1999)
Tom Naastepad (1921-1996)
Joop van den Bos (1928-2019)
Jaap van den Born (1951)
Amy de la Haye (1967)
Ilja Leonard Pfeijffer (1968)
Tijl Nuyts (1993)
Johanna F. van Buren (1881-1962)
Gerrit Achterberg (1905-1962)
Ontluikend besef
Eenzaam ben ik gemaakt, heb ik geschreven,
en als ik schrijf word ik mij pas bewust;
dat kan een nieuw gedicht nooit meer verdrijven,
en ik ga leven alsof dat zo moest.
Ik denk daarom dat het niet zonder bidden
verlopen mag, ik ben niet van mij zelf,
ik ben ontleend, een hand die mij zal wikken
heeft al de regels van mijn hand geteld.
Twee handen schrijven mij en mijn gedichten,
twee harten kloppen achter ieder woord,
mijn ziel een onderhorige gedachte,
broeder portier slaafs aan de kloosterpoort,
ik doe open, er staat iemand te wachten,
eenzamer nog, en ik ben diep ontroerd.
Tom Naastepad
In: Ontmoeting, jaargang 14 (1960-1961)
Gery Helderenberg (1891-1979)
Harry Scholten (1936-1982)
Thierry Deleu (1940-2013)
Het gelijke Huis
Treurt uw vereenzaamd Huis als 't mijne, met besloten
raam dichte kaam'ren waar het lichte goud nu bleek
vertintte - en op een Meidag soms wel voglen floten
en Moeder ons ellenden naaide steek bij steek?
Staan op ivoorne taaflen fijn omrande vazen
vol zware zomerrozen - (en als 't lente wordt
en Pasche een blauwwitte anjelier) - en weidt gij 't waze
gewaad der stilte als om U iedre woordbloem dort?
Zingt gij uw Lied bij vlammenhaard: uw klaar kristallen
licht-bloemen lied, dat geurende in uw bleeken mond
zoet, zonder deernis, blad na blad, wil veege vallen
ten beker dien gij - dieper dan mijn Hert - nooit vond?
'k Weet niet of U van blijde lamp de winter weelde
met warmen schijn bestraalt - en of uw vader lacht
wen hij van Huize keert - en hij zijn leed bedeelde
en of ge nooit van bange dingen droomt - te nacht?
Kom dan - Mijn tafel dekt het huislijk witte linnen
van vrede geurig. Nut mijn brood. Hier is de kruik
met koeler waatre: En eer we een zomersch Lied verzinnen
mijn knaap - drink van den beker dien ik zelf gebruik. -
Gery Helderenberg
In: Verzamelde gedichten (1978)
Gerard Petrus Fieret (1924-2009)
Arjan Hut (1976)
Lammert Voos (1962)
Buizerd
Boven het maaiveld.
Een kraaienpaar
jaagt eendrachtig een roofzuchtige buizerd
boven het bedauwde maaiveld weg.
Ik hou erg van
voor de hand liggende symboliek
dezer dagen.
Lammert Voos
In: Klaai (2008)
Anton Ent (1939)
Koos Meinderts (1953)
Akim A.J. Willems (1974)
Aar van de Werfhorst (1907-1994)
Amedee Suenaert (1925-2009)
Arie Visser (1944-1997)
Robert Anker (1946-2017)
Je rook de trage warmte teer
Je rook de trage warmte teer en kroop
bij mij in bed. Je zweeg en keek. Je hand
raakte mijn wang, meer niet. je luisterde
aandachtig, bewoog ternauwernood, wachtte
op de morgen. We lagen daar met droge mond.
Dood was mijn moeder, was ze vermoord?
Heb ik haar laatste woorden niet gehoord?
Je bleef die nacht en bleef bij mij aan boord.
Anton Ent
In: Zwart zilver (1989)
Eugène van Itterbeek (1934-2012)
Hans Mellendijk (1951)
Pieter Buckinx (1903-1987)
Theun de Vries (1907-2005)
Jan Arends (1925-1974)
Ik ben niet bang
Ik
ben niet bang
voor wat er
zal gebeuren.
Er zullen
witte dieren
door het veld
gaan lopen
en dat
zal alles zijn.
Jan Arends
In: Verzameld werk (1984)
Herwig Hensen (1917-1989)
Gerard Nijenhuis (1932)
Louis van Abcoude (1944-1967)
Delphine Lecompte (1978)
Dorien de Wit (1980)
Gerard Petrus Fieret (1924-2009)
Oeverloos 5
Waarom zouden in ons geen wonden openblijven ?
Vertrouwen (hoe vaak ook bedreigd)
Hoopt stellig ieder antwoord op te schrijven
Dat ergens pijnlijk in ons zwijgt.
Maar wie tot oergronden tastend hoopt door te dringen,
staat onafwendbaar oeverloos:
in alle worpen domme woekeringen
die laf wormstekig zijn en voos.
Natuur en toeval wagen alles te gebruiken:
Zondbloed zowel als madelief
En gieren die gulzig naar prooien duiken.
De rest is modder. Vegetatief.
Herwig Hensen
In: Achter woordflitsen van krijt (1983)
Karel Wasch (1886-1967)
Gwij Mandelinck (1937)
Rik Andreae (1950)
Jabik Veenbaas (1959)
Wouter van Heiningen (1963)
A.J.D. Oosten (1898-1969)
Woekerplant
Hoe winnen wij de ruimte in
die elke nacht verloren ging?
Het bed dat ons verrukt
lijkt zo versmald
dat wij verwant zijn aan
de plant, die met
een overvloed aan wortels
op de eigen potrand drukt.
Gwij Mandelinck
In: Overval (1997)
A. Moonen (1937-2007)
Fata morgana
in telkens wisselende luchten
tekent zich groenvakkig hoog
boven Rotterdamse koopmansbeurs
het wereldhandelscentrum af
van begane grond tot
hoogste verdieping heerst
bedrijvig oerritme der
werkuren zonder siësta
van moment tot moment
worden beslissingen genomen
winst gemaakt of verlies geleden
maar de handelsgeest blijft gelijk
A. Moonen
In: World Trade Centre (1987, red. Jana Beranová)
Halbo C. Kool (1907-1968)
Karel Vertommen (1907-1991)
Patty Scholten (1946-2019)
Joris Iven (1954)
Controlelijst voor reizigers
We moeten inpakken en wegwezen, meenemen
wat hoognodig is, paspoort, bankkaart,
ballast achterlaten, vertrouwen hebben
in de bestemming en onszelf, geen geschenken
kopen, herinneringen bewaren, verbroederen
met lokale bewoners, toeristen mijden,
ons ondergraven in het forse gewemel,
reisverzekering, landkaart opbergen,
ons redden met tandenborstel, nagelknipper,
gesprekken voeren over ons noodlot,
aantekeningen maken, verdwalen, verkeren,
terugkeren, zwaarbeladen en mét insectenbeten.
Joris Iven
Jos van Daanen (1959)
Ronald Ohlsen (1968)
Joris Lenstra (1972)
M. Nijhoff (1894-1953)
Shrinivᾶsi (1926-2019)
Okke Jager (1928-1992)
Johnny van Doorn (1944-1991)
Ik ga weer terug naar huis
Mijn vader zegt dat ik op een zeeman lijk
zoals ik wacht met mijn tas vol vuile was
op mijn rit naar huis
Hij heeft gelijk
Voor het treinstation vechten twee meeuwen om een vuilniszak
Ze maken zich groot, pikken naar elkaar, ontwijken elkaars snavelbeet
Een wint er, de ander vliegt op, is er vandoor
Ik kijk hem na
Ik wou dat ik die meeuw kon zijn
Joris Lenstra
In: Schoon Schip, jaargang 23/4 (2016)
Guy Commerman (1938-2019)
F.J. Biallosterski (1920-1973)
Overleven
Alles komt terug, zoals de tevreden nacht,
zoals een glimp van blijdschap,
zoals het languit lachen in de naakte zon,
de buigzame muziek van spetterend water.
Wat niet terugkomt, is nooit geweest,
elk verhaal is lichaam, elke zoen is afzondering.
Alleen herrijzenis is wanhopig, goddelijk bedrog,
een steen blijft steen, een wortel groeit,
een schaduw stoeit, overleven is dodelijk eenmalig.
Guy Commerman
In: Wat het raadsel achterlaat (2017)
Wies Moens (1898-1982)
Lizzy Sara May (1918-1988)
Cornelis van der Wal (1956)
Peter Verhelst (1962)
Ramsey Nasr (1974)
Martin Carette (1951-2016)
Peter Verhelst ontving de Awater Poëzieprijs 2020 voor zijn bundel Zon:
Op een dag zullen we ons niets meer herinneren, maar fronsend, hoofdschuddend
Met een glas wijn in de hand voorgoed tegen zonlicht inkijken –
Laten we dus kussen
Terwijl gouden licht zich door het raam gulpend weer in de lucht gooit
En de wijn weer het glas uit en de fles in schuimt
Vlees zich van onze tanden losmaakt
Weer aan botten en pezen en vuur weer hout wordt
Traag vooroverbuigend met je handen om mijn achterhoofd geklemd
Je vingers opengesperd, je haren voor je gezicht, zwaar ademend
En mijn tong van je geslacht los en wij
Achterwaarts van het bed weg, in onze kleren, de kamer uit, ieder onze eigen weg
Maar je zegt nog iets, vlak voor je achterwaarts de kamer uit gaat
Alsof er iets uit je mond valt
Tussen mijn vingers door, het smelt
Ik hoor je stappen zich verwijderen
Terwijl een druppel de hele tijd opnieuw almaar sneller
Dieper in de vloer dringt
Waarna ik me elke keer niets meer herinner,
Fronsend, hoofdschuddend tegen de zon inkijkend.
Willem Hussem (1900-1974)
Hans Plomp (1944)
Lennaert Nijgh (1945-2002)
Gaston Burssens (1896-1965)
Mens
Het valt me zwaar
van je te houden
Heb je vannacht
de jammerklacht
de schuifelende duizendpoot
van duister onbehagen
in de straten van de stad
Soms mens,
als ik je zie gaan
met hoeden op en jassen aan
of als ik je zie genieten
op een plekje in de zon.
Soms als ik je voort zie zwoegen
op een rijwiel of op krukken
zou ik je aan mijn hart willen drukken
Maar vaak valt het me zwaar
van je te houden
mens
Hans Plomp
In: Dit is de beste aller tijden (2017)
Herman van den Bergh (1897-1967)
Francis De Preter (1932)
Johan Diepstraten (1951-1999)
Bernard Dewulf (1960-2021)
Lynn van Ewijk (1995)
Roger Raveel (1921-2013)
Jos Daelman (1937-2021)
Doeschka Meijsing (1947-2012)
Wij doen ondeelbaar, hart aan hart,
maar slapen ieder onze nacht.
Haar lichaam ademt in mij voort
en binnen word ik weggedacht.
Woont daar iemand die bestaat
als zij zich sluit? Alles is
zo denkbaar in dit hoofd, ik
raak er niet in en niet uit.
Ik ken haar enkel in mijn armen,
zij houdt mij eeuwig op de tast.
Zij slaapt en wie is zij
die morgen weer in alles past.
Bernard Dewulf
In: Waar de egel gaat (1995)
Anna Blaman (1905-1960)
Jozef Eyckmans (1907-1996)
Alfred Kossmann (1922-1998)
Ria Scarphout (1930-2009)
Anton Korteweg (1944)
Leo Hermens (1961)
Jac. Schreurs (1893-1966)
Nel Benschop (1918-2005)
Recept
men neme
een groot glazen vat
doet er tarwe in en
stopt de hals dicht met
een vuil hemd
men wacht
nauwkeurig 21 dagen
dan heeft de geur
van het vuile hemd
zich vermengd
met de materie
van de tarwe
daaruit zijn
muizen ontstaan
van helmond
(arts, 1577-1644)
Jozef Eyckmans
In: zonder dansmeester (1967)
Voer uw e-mail adres en uw wachtwoord in om u op de website te identificeren.
Voer uw e-mailadres in en klik op herstellen. Als u met het ingevoerde adres inderdaad al een account heeft bij ons zult u per e-mail een nieuw wachtwoord ontvangen.