31
december
Jacob Israël de Haan (1881-1924)
August Van Cauwelaert (1885-1945)
Mathias Kemp (1890-1917)
Francis Verdoodt (1941-2018)
Marc Bruynseraede (1943)
Wijnand Steemers (1947)
Arjen Duinker (1956)
Anne Vegter (1958)
Jacob Israël de Haan (1881-1924)
August Van Cauwelaert (1885-1945)
Mathias Kemp (1890-1917)
Francis Verdoodt (1941-2018)
Marc Bruynseraede (1943)
Wijnand Steemers (1947)
Arjen Duinker (1956)
Anne Vegter (1958)
Sonnet 22
op tilt zitten wachten – op gelukkige regels –
erin- , tussen- , uitwrikken van vreemde talen
– opzichtig optillen van spekgladde tegels –
fris staren naar – maanzieke – lelies vandalen
– onder die tegels – schimmels – versagen –
inbraak – in je zekerheden – blijven tolereren
– sponningen – rond je blikveld – uitzagen –
met die inbrekers zuivere koffie fingeren –
zolang jij je niet boven jezelf uit gehesen
hebt – (bevraag anders een meester) – slaap
je mefistofelisch – omzichtig – in giftige inkten,
is – intuïtie – die pythia – er fel op gebeten
je te bijten – is je geeuw – nog – niet gaap
genoeg om in zo’n eeuwig sonnet te stinken
Wijnand Steemers
Uit: Toegiften (2016)
Willy Spillebeen (1932)
Wouter Kotte (1933-1998)
Jan Kuijper (1947)
Joz Knoop (1957)
Paul Demets (1966)
Christophe Vekeman (1972)
De tombe van Hadewijch
De vogelen hebben lange gezwegen,
want ik leef heden al een eeuwigheid.
Daarmee verlies je het besef van tijd.
Kom ik nou jou, of kom jij mij nu tegen?
Komt tijd, komt raad, weten we het terdege,
maar nu, pas op de plaats, is wijd noch zijd
een handwijzer te zien die ons bevrijdt
en afleidt van waar wij ons niet bewegen.
Hoe minne de minne met minnen ere-
ik had geen tijd dan voor dat ene ding.
Zo kwam het dat ik niet met jou omging:
te jong en oud om elkaar maar te leren
kennen. Kennen is zien, in een flits. Zing
met mij mee, deze zonsverduistering.
Jan Kuijper
Uit: Tomben (Querido, 1989)
Jolanda Kooijmans (1967)
Herman J. Claeys (1935-2009)
Bart Plouvier (1951-2021)
Lentelied
Wij fietsten over dijken in een witte zon,
zij zomers transparant, ik uitgewinterd pas,
en alles was weer net zoals het eerst begon:
krooswater, bloesems, ooien, onbetreden gras.
De lucht was iel en broos, de kreupeltakjes bros
in de nog wakke beemd waardoor wij blootsvoets waadden,
maar het gezang van lentegalen in het tsjiftsjafbos
verlokte ons naar 't mos, dat wij bevreemd betraden.
We aten appels in de glooi van een taluud,
waarna wij prille netels gaarden in het moer;
betoverd keken wij naar 't duiken van een fuut,
totdat het veer ons naar Sint-Bernards oever voer.
Zij wees mij blauwe schroefjes van de maagdenpalm
nabij de moede muren van een ouw' abdij.
Wij schreden binnen onder bronzen klokkengalm
en doolden door de gangen in een monnikspij.
En toen ontsteeg ik willig wat mij aards verbond:
een jonge vrouw, de voorjaarstooi, dit mijmer-oord,
want alles werd weer net zoals het ooit ontstond:
uit niets, uit on-geluid schiep iets mijn eerste woord.
Herman J. Claeys (1935-2009)
Van: http://www.hermanjclaeys.nl
Mia Gerhardt (1918-1988)
Clem Schouwenaars (1932-1993)
Frans Budé (1945)
Simon Dermijn (1948)
Frank Oost (1948)
Lut de Block (1952)
Miek Smilde (1966)
Bobb Bern (1940-2019)
Dochter en ik
We liepen beiden bloedend langs de Keyserlei.
Dochter en ik. Geen woord was tussen ons,
geen misverstand. Ook geen verband
tussen haar zwijgen en mijn gewild niet spreken.
Alleen een hand die me het vallen zou beletten.
Een stomme steen, zei ze. Opletten.
Het kind is moeder van de vrouw.
Ik bloei, zei ze toen ik haar zeggen wou
dat leven bloeden is en niet te stelpen.
Ze klaterlachte, kon het ook niet helpen.
Of bloeden niet een beetje bloeien is?
En dat ze snakte naar gemis,
geluk, gelul, gelal van jongens in de straat.
Ooilam op mijn schoot, wat werd ze groot.
De lente was nog iel en zij zo blij.
Gewichtsloos liepen wij,
zo zij aan zij, en hand in hand,
zo beiden bloeiend langs de Keyserlei.
Lut de Block
Uit: Entre deux mers (1997)
Louis de Bourbon (1908-1975)
Hans van Straten (1923-2004)
Patrick Lateur (1949)
Inge Tielman (1931-2015)
Kleine elegie
De seinpaal bij de overweg
herinnert zich nog hoe zij lachte
als jongens haar naar huis toe brachten
of als ze fietste langs de dijk.
En zij die langs de slootkant gaan
zien daar hoe aan de oeverkanten
tussen los kroos en waterplanten
haar spiegelbeeld is blijven staan.
Maar 't lichte van de avondwind
dat 's zomers door haar haar kwam suizen
vindt nu nog slechts de lage huizen,
het wagenwiel, de koffietent.
Waar zij eens met de terriër liep
staan nu de olmen meer gebogen,
woekeren gras en onkruid hoger
en waaien stukken pakpapier.
Hans van Straten
Uit: Herfst in Holland (1946)
C.C.S. Crone (1914-1951)
H.A. Gomperts (1915-1998)
Niek Verhaagen (1916-1948)
Anthonie Donker (1902-1965)
Catharina van der Linden (1909-2002)
Bert Voeten (1918-1992)
Theo Vesseur (1921-1991)
zich bergen
lager vliegen de vogels
en hoger gaat de wind
gedachten kruipen over de aarde
en de tijdstorm steekt op.
achter de bomen
achter de velden met de rivier
achter de dag-vandaag
in de morgenschemer
van de dag die moet worden
geboren
weet ik het nest van de stormwind
weet ik de grote vernieler komend.
ik leef nog in rust
maar mijn hart
luistert in stilte
naar het waaien dat komt.
de grote vernieuwer
die het oude wegslaat
zal ons leven in zijn handen nemen
en het tegen de aarde smakken.
kreunend
zullen wij in de aardemoeder wegkruipen
en krimpen in haar donker.
Catharina van der Linden (1909-2002)
uit: Mijn duizendbladig boek (2005)
Jacques Benoït (1901-1991)
N.E.M. Pareau (1906-1981)
Max de Jong (1917-1951)
Ard Posthuma (1942)
Hans Dekkers (1954)
Hans Kloos (1960)
C.J. Kelk (1901-1981)
Hendrik van Teylingen (1938-1998)
HET RECHTE RUGJE
Het rechte rugje van zijn kinderjaren
raakt menigeen zijn leven niet meer kwijt 't Weerbarstig kuifje slecht gekleurde haren is nauwelijks vatbaar voor de tand des tijds.
Het schoolse schrift, de welverzorgde handen beklijven en met rekenen blijft het gaan ...
O, konden wij eens ruilen met elkander
en zorgeloos in eens anders schoenen staan.
Ik zou zo graag dan Casanova wezen
of Don Quichotte of De Dikke Man
of iemand die een afschuw heeft van lezen, maar daarentegen goed chaufferen kan.
C.J. Kelk (1901-1981)
uit: Egel en faun (1947)
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk (1869-1952)
H.C. ten Berge (1938)
Frank de Crits (1942)
Harmen Wind (1945-2010)
Jace van de Ven (1949)
Sebastiene Postma (1957)
Esther Jansma (1958)
Mea Mees-Verweij (1892-1978)
Winterzin
Een grijze lucht die urenlang
op sneeuwen stond,
zich inhield, schuchter toen
een handvol vlokken zond
als een belofte voor de nacht
waarin je wakend lag
te slapen tot de dageraad
het sneeuwen niet meer tegenhield
en je gonzend van geluk
de dag begon en uit het zolderraam
de eeuwen en de witbestoven akkers
naast de landweg overzag,
en er niets was dat die vervoering brak —
H.C. ten Berge (1938)
uit: Splendor (2016)
Arnold Spauwen (1946-2013)
Els de Groen (1949)
Peter van Lier (1960)
Hans Kloos (1960)
Hermien Manger (1903-1988)
Louis Th. Lehmann (1920-2012)
Francis Verdoodt (1941-2018)
Leve de reigers (II)
Zij aan
zij spieden vogel en man liefst tot op
de bodem van het water, hun blikveld door verstandige
vissen, ‘gezien de natuurlijke achterdocht in hun ogen’, volkomen
sur place doorgrond -
totdat
de reigers uiterst behoedzaam twee stappen
achteruit en zijwaarts zetten om (‘tsjak’)
precies
op het goede moment
diagonaal voorwaarts te bewegen; snel, kwaakt een kikker, plonst
synchroon een man?
Peter van Lier
Uit: Zes wenken voor muggen aan de deur (2007)
Wiljan van den Akker (1954)
Astrid Lampe (1955)
Georgine Sanders (1921-2015)
Jaap Zijlstra (1933-2019)
en waar het aan zoomfunctie ontbrak
loepzuiver het gehoor – meersporenband
de roltongvaren van het binnenoor
(omlaag uitwissen)
Astrid Lampe
Uit: Rouw met diertjes (2013)
Garmt Stuiveling (1907-1985)
Ted van Lieshout (1955)
Co Woudsma (1960)
Bibi Dumon Tak (1964)
Florence Tonk (1970)
Leo Ross (1934-2014)
Chawwa Wijnberg (1942-2019)
De wilde kameel
Wilde kamelenman, alleenstaand,
zkt. Kennismaking met vr.
6 jr.
kinderen geen bezwr.
Sterk. Zeer trouw.
Flex. Kan tegen hitte (+50 °C.)
en extr. kou (-40 °C.)
Komt uit Mongolië, Gobi wstn.
Chinese uit Lop Nur geen probl.
Mag ook hele harem zijn.
Tam niet gewenst,
(want te veel vermenst).
Ben jij, of zijn jullie, de ware(n)?
Laat dan een boodschap achter in het zand.
We zijn nog maar met duizend,
het is zo stil en leeg hier
en mijn staat al te lang in brand.
Bibi Dumon Tak
Uit: Laat een boodschap achter in het zand (2018)
Harriët Laurey (1924-2004)
Alexander West (1938-1967)
Gerard Beense (1946-2020)
Hans van Willigenburg (1963)
Hulde
Vliegen is aan vogels voorbehouden
en dieren die vleugels bezaten,
zo heeft de mensheid lang gedacht.
De nazaat van Djengiz Chan
Nog zwerft hij rond op de steppen van het Altai
of op de vlakten van de Gobi. Ademt als Adam
en leeft zijn nomadisch leven.
Hij koestert zijn kameelharen tapijten, zijn jachtvalk
en zijn tanige Mongoolse
alsook een oude verkreukte foto van de laatste Dalai.
Avond na avond slurpt hij zure merriemelk
en ranzige boterthee en schuilt
in een vilten tent onder de sterren.
Zijn zonen drinken al gestookte alcohol
en rijden rond op rode Russische motoren met zijspan
in grote wolken van stof en opstuivend zand.
Te paard gaat hij, de nazaat van Djengiz Chan,
stapvoets de bergen in
en zingt en neuriet als een extatische sjamaan.
Toch is in het verleden meermalen getracht
Dat doemdenken te verlaten
door op tal van manieren te proberen,
zich het vliegend voortbewegen van
een vogel aan te leren.
Het is gelukt, na veel gedoe.
Daarom een blijk van hulde aan allen
die in hun pogingen daartoe,
in falen ter aarde zijn gevallen.
Gerard Beense
Uit: Weerspiegeling (2019)
Maurice Roelants (1895-1966)
Hanny Michaelis (1922-2007)
H.J. de Roy van Zuydewijn (1927-2019)
Dorette van Kalmthout (1946)
Juliaan Haest (1912-1984)
Hans Warren (1921-2001)
Michael Slory (1935-2018)
Jules Deelder (1944-2019)
GODDANK
featuring Hans Dulfer
Soms zittend voor m’n platenkast
hoor ik alle platen uit die kast
tegelijk tot klinken gebracht
Dan is het of het paradijs plots
stil boven de aarde hangt
en ik in een flits van deze
gene wereld binnenval en één on-
deelbaar monument het On-
verklankbare in mij wordt verklankt
om even onherroepelijk als ongrijp-
baar ver voorbij de sterren
in een zwart gat te versterven
Op die momenten ben ik bijna
een gelukkig man die God –
zo Hij bestond – vanuit de
diepste diepten zijner ziel
voor deze blijk van Eeuwigheid
ootmoedig dank zou willen zeggen
Jules Deelder
Uit: Totaal Loss (2011)
Jan Kal (1946)
Friso Woudstra (1988)
Geert van Oorschot (1909-1987)
Pem Sluijter (1939-2007)
I.M. Geert van Oorschot
Ik vond je ooit, voor je dood, voorover liggend
op je bed. Je droeg een zwart pak en een zwarte hoed.
“Geert is dood!” Nee, je ademde en ik wekte je.
Je vertelde me dat je kleiner zou gaan wonen.
“Is dit huis niet goed? Wat gebeurt er dan met al
je boeken?” Hoe kon ik weten dat jij een urn bedoelde?
Sprak je over een graf? Geen voorlopig onderkomen?
Je zei: “Ga de tuin in om bloemen te plukken.”
Je stuurde mij de tuin in om bloemen te plukken.
In het licht deed ik wat je wilde. Bloemen. Voor jou?
Of meer voor alles wat er was gebeurd en wat er zou
gaan gebeuren? Ik heb je vaker bezocht dan men vermoedt,
we hebben elkaar meer gesproken dan men denkt. Ik weet
veel van je, ik ken je liefde en je spijt, je vrezende grootheid.
Ik hield het geheim, zoals je mij geheim hield in dat laatste jaar
voor de anderen. Ik weet niet waarom. Ik was zo onbelangrijk.
Misschien daarom? Maar zo was je niet, want we aten samen
en je zei bezorgd: “Zoek een baan, van dichten kan niemand leven.”
Ik zoek geen baan en jij bent ongelooflijk dood. Ooit kwam er een brief
met jouw handschrift van een ander. Een mirakel: je was Geert van Oorschot.
Rogi Wieg
In: de kam (2007)
Gerard van Klinkenberg (1900-2003)
Toon Hermans (1916-2000)
Paul Snoek (1933-1981)
Frank Martinus Arion (1936-2015)
Hendrik Carette (1946)
Henri Bruning (1900-1983)
De nazaat van Djengiz Chan
Nog zwerft hij rond op de steppen van het Altai
of op de vlakten van de Gobi. Ademt als Adam
en leeft zijn nomadisch leven.
Hij koestert zijn kameelharen tapijten, zijn jachtvalk
en zijn tanige Mongoolse
alsook een oude verkreukte foto van de laatste Dalai.
Avond na avond slurpt hij zure merriemelk
en ranzige boterthee en schuilt
in een vilten tent onder de sterren.
Zijn zonen drinken al gestookte alcohol
en rijden rond op rode Russische motoren met zijspan
in grote wolken van stof en opstuivend zand.
Te paard gaat hij, de nazaat van Djengiz Chan,
stapvoets de bergen in
en zingt en neuriet als een extatische sjamaan.
Hendrik Carette
Uit: Panorama’s en portretten (2018)
Tip Marugg (1923-2006)
Adriaan van Dis (1946)
Jos Versteegen (1956)
Omer Karel De Laey (1876-1909)
MAAN BOVEN SURABAYA
de geboortestad van mijn jong overleden vader
mijn vader als maan
eerst schil, dan weg, wassend
een nacht in regen opgegaan
oog langs wolken krassend
man van eb en vloed
die wroet
komt en gaat
en de nacht geel
bloeden laat
Adriaan van Dis
Uit: Totok II (2008)
Jan Greshoff (1888-1971)
Joris Miedema (1978)
Sjoerd Leiker (1914-1988)
De Verborgene
De Eeuwige, de Almachtige spreekt uit het zand:
Lofzangen, perkamenten vellen, houtjes en stenen.
Ik mocht van de Eeuwige zijn vergrootglas lenen,
hoe houdt men het uit zonder liniaal, garen en
band?
Sjoerd Leiker
Uit: Verzegel in zand (1989)
Ferdinand Vercnocke (1906-1989)
Gerard Reve (1923-2006)
Johanna Kruit (1940)
Boudewijn Büch (1948-2002)
Jan Fabre (1958)
Cees van der Pluijm (1954-2014)
Elisabeth Augustin (1903-2001)
35
Slaap is niet het sluitstuk
van de oude dag
Wanneer ik slaap
vallen de maan en de sterren naar beneden
in mijn open ontspannen mond
en verspreid ik licht van buitenuit
Slaap is het vertrekpunt
van de nieuwe dag
En wanneer ik ontwaak
valt de zon
in mijn open verbaasde mond
en verbrand ik van binnenuit
Jan Fabre
Uit: Restanten (2016)
J.F. Kunst (1897-1948)
Ida Vos (1931-2006)
Peter Schotman (1940)
Anton Dautzenberg (1967)
Wolfram Swets (1969)
Albert Bontridder (1921-2015)
Karel Jonckheere (1906-1993)
Als je weggaat
brandt een silhouet van pijn
zich in mijn vlees tot eeuwige
herinnering
lispelt zacht
een woord van troost
in mijn verwarde
ziel
zo net nog in contact
met jouw gevoel
je hand wuift
lucht onwezenlijk
ver van ons
leven
neem je mee in een valies
mijn oog stroomt
leeg van beelden van
geluk
dat roept nog groeten
aan de nacht
maar jij bent
weg
Peter Schotman
Uit: Op windveren van verlangen (2011)
George Kettmann jr. (1898-1970)
Shriniváshi (1926-2019)
Jacobus Bos (1943)
Nes Tergast (1896-1974)
Vult verdriet met verdriet
Er kruipt een meerval door mijn hersens
die meer dan een meter lang is
en elke uithoek daar verkent.
Ik voel hem kronkelen en woelen.
Hij voedt zich met mijn gedachten.
Haalt alle zuurstof uit mijn bloed.
Ik hang uit het raam en hap naar adem.
Buiten ruikt het naar dierentuin.
Ik sla zo hard als ik kan alarm.
De vijand valt van achteren aan.
Zelfs wie dood is vecht nog mee.
Mannen op neushoorns bestormen
met fakkels en stormrammen de poort.
Waanzin tintelt in hun ogen
wanneer het strijdgewoel verstomt.
Op straat roept iemand mijn naam.
Maar ik weet dat het te laat is.
Met een glimlach sta ik voor het raam.
Jacobus Bos
In: De waan en zin van het bestaan (2019)
J.C. van Schagen (1891-1985)
Martin Veltman (1928-1995)
Ernst van Altena (1933-1999)
Paul Rigolle (1953)
Wat heb je verwacht?
Wat heb je verwacht, toen je in mijn kamer kwam?
Wat heb je verwacht, toen je mij tot partner nam?
Heb jij toen gedacht: goed beginnen?
Of was het soms meer: ik ben binnen?
Wat heb je gedaan?
Na een jaar weggegaan …
Wat heb je verwacht, toen je mij eenmaal bezat?
Wat heb je verwacht, toen je aan mijn tafel at?
Heb jij toen gedacht: alles delen?
Of was het soms meer: stiekem stelen?
Wat heb je gedaan?
Na een jaar weggegaan …
Met open armen en open verwachting
trad ik jou tegemoet …
Met heel veel trots en met heel weinig achting
riep jij: gegroet …
Wat heb je verwacht, van ons nachtelijk gestreel?
Wat heb je verwacht, van ons daaglijks gekrakeel?
Wat heb je verwacht van je woede?
Was die soms om mij óp te voeden?
Wat heb je gedaan?
Na een jaar weggegaan …
Wat heb je verwacht in die eerste teed’re week?
Wat heb je verwacht, toen het mij nog blijvend leek?
Dacht jij net als ik toen aan kind’ren?
Of dacht je: die kunnen me hind’ren?
Wat heb je gedaan?
Na een jaar weggegaan …
Ik had een toekomst en jij een verleden,
Dus werd het … een hel …
Ik heb gepraat en gesmeekt en gebeden …
Maar jij? Vaarwel!
Wat heb je verwacht in ons allereerste uur?
Wat heb je verwacht: warme warmte? Of koud vuur?
Wat was het voor mij: Heel mijn leven …
Wat was het voor jou? Zo maar even …
Wat heb je gedaan?
Na een jaar weggegaan …
Zonder kus weggegaan …
Zonder jas weggegaan …
Zonder hand weggegaan …
Zonder hoed weggegaan …
Zonder meer … weggegaan …
Ernst van Altena
Uit: Chansons van Ernst (1965)
Frank Valkenier (1907-1999)
Martijn Teerlink (1987-2013)
Zegswijze
wat ik doe bestaat alleen hierin,
dat ik mijn naam op veel manieren uitspreek
ik ben de zegswijze van deze tijd
dus wat mij recht in het gezicht gezwegen wordt
schep ik rond en rood en open ik
mijn woorden zijn een lange aderlating
uit mijn vaten stroomt mijn bloei
en ik praat slechts in vormen van wind
Martijn Teerlinck
In: Ademgebed (2014)
Theo Vesseur (1921-1991)
W.J. van der Molen (1923-2002)
Hava Güveli (1980)
Chris J. van Geel sr. (1891-1969)
Gery Helderenberg (1891-1979)
Jacq Vogelaar (1944-2013)
Koenraad Goudeseune (1965-2020)
Wil je een koekje bij de thee?
En als je thee op is, hoop ik dat je er nog een wilt
of koffie kan ook. Anders iets wat erop lijkt. Granaatappelsap.
Daar sta ik ook open voor.
Wat ik eigenlijk bedoel, is of je alsjeblieft nog even wilt blijven zitten
alsjeblieft nu het nog kan, dat ik dan kan zeggen wat ik wil. Dat ik je nog niet kwijt.
En leg je dan ook even je telefoon naast je bord, misschien kun jij dat doen.
Je weet toch wel dat als de zon schijnt een boom sneller groeit of een struik
en ze het vermogen hebben om te horen en onbevangen te luisteren naar water.
Hava Güveli
Erik van Os (1963)
Sieger M. Geertsma (1979)
Frank Daen (1918-2007)
Wouter Kotte (1933-1998)
Een banaan
Een banaan
is heengegaan
het was haar laatste wens
te mogen sterven in haar schil
maar een of ander mens
had niets te maken met haar wil
zo stierf zij bloot
een droeve dood.
Erik van Os
Uit: De man die in sprookjes geloofde (2002)
J.L. de Belder (1912-1981)
Een nieuw huis
Het huis op de Patersweg is leeg.
De paar vierkante meter grond,
waar de bruine jaloerse hond
haar behoeftes deed, zal
nooit meer betreden worden.
Althans niet door Wanda.
De nieuwe bewoner zal het omspitten
en er margrieten laten groeien.
De boekenplank is er ook
niet meer, de gedichten aan de muur
zijn weg en ook het blauwe gordijn
tussen gang en woonkamer.
Nooit meer zullen daar de rustige
stemmen klinken en het getik
van de machine die brailleschrift
tovert op okerkleurig papier.
Nooit zal Wim
mij daar nog begroeten,
maar elders,
driekwart omgeven door hoge bomen
in een huis vastgeklonken aan
een dierenasiel.
Al in aanbouw en omringd
door een hek waarachter
nu nog maar één herder blaft.
Jan van der Geer
Uit: Niemand verdwijnt (2012)
Dina Mollinger (pseudoniem Ellen, 1871-1940)
W.A.P. Smit (1903-1986)
Jan Kooistra (1938-1992)
Renée Luth (1979)
het veenoffer
ik eens van vlees en bloed
formeel tot turf geworden
kan branden als het moet
want ik hing aan de strop
boven het zwarte veen
voordat ik in het water viel
trokken nog 7 nachten
aarzelend langs mij heen
Odin brandende god.
Jan Kooistra
Uit: Helse jager (geen jaartal)
Gerrit Jan van de Waal (1904-2010)
Voorwaarts Vaderland.
Voorwaarts Vaderland!
Hoog de oude vaan.
De stormklok luidt de opstand.
De Geuzen breken baan:
Par-ti-saan!
Voorwaarts Vaderland!
Nu geldt één gebod.
Gejaagd door éénen vijand,
Gelouterd door één lot:
Pa-tri-ot!
Voorwaarts Vaderland!
Eén voor één rebel.
Het davert door de kampen.
Het echo't in de cel:
Groot-appèl!
Voorwaarts Vaderland!
Riemen om de kin.
Met God door bloed en tranen
Een schooner tijdperk in:
Ko-nin-gin!
Voorwaarts Vaderland!
Vult de bandelier.
De klok luidt stormend verder,
Wij volgen Uw banier:
Ze-ge-vier!
Gerrit Jan van de Waal
Uit: Geuzenliedboek 1940-1945 (1975)
Pat Donnez (1958)
Méland Langeveld ((1959)
Geert Jan Beeckman (1961)
Linda Vogelesang (1974)
Kees Buurman (1933-1997)
HOTEMETOTEN
Wie bedenkt een leuk gedicht met het rijmwoord
torpedoboten? Talrijke prijzen te winnen.
Het stond afgelopen week in de krant.
Duidelijk een wedstrijd die zich kant
tegen vrije verzen.
Op de voorpagina las ik over een droommoord.
Wat moet je je daar in hemelsnaam bij voorstellen?
Een zonovergoten lynchpartij op de Seychellen?
Toen bekeek ik het bericht opnieuw en las droomoord.
Over een waanzinnige cruise naar de Hotemetoten.
En ineens had ik het rijmwoord voor torpedoboten.
Maar please, zeg het niemand voort, op je erewoord.
Pat Donnez
Uit: Hotemetoten; Gedichten voor kinderen en andere grote mensen (2008)
Werner Spillemaeckers (1936-2011)
Fred De Swert (1945-1977)
Albertina Soepboer (1969)
Mear langstme
Hoe’t ik dy net begeare wol, mar
dat it noch foardat wurden lucht fine
werklikheid is, hoe’t ik dy no
yn ‘e lûden fan ‘e nacht tekenje,
dyn mûle yn in oare mûle fyn
dyn hannen yn oare hannen fiel
en dyn skaden my neirinne,
it is hast fansels.
Hoe’t langstme yn my ombyt, har
angels troch my hinnen stekt,
spytgnizend op ‘e spegel
har bewegingen tekenet en seit
dat gjinien ûntkomt en dat se wit
fan it fallen fan ‘e stim, it sinken
fan it lichem en de swierte fan in hân,
it is hast fansels.
Albertina Soepboer
Op: https://www.frieseliteratuur.nl/albertina-soepboer/
Frédéric Leroy (1974)
Yge Foppema (1901-1983)
N.E.M. Pareau (1906-1981)
Jaap Harten (1931-2017)
De Sidderrog
Schoon week en traag schuwt hij den vijand niet;
zijn blanke buik komt door het slijk gegleden
en peinzend starend prevelt hij gebeden,
’t vermoeide oog vol eeuwenoud verdriet.
Maar ijzig gif doorstroomt de klamme leden,
verschrikking, die het vadsig merg doorziedt.
Het oog vlamt op. De kille bliksem schiet.
De prooi is dood, de sidderrog tevreden.
Somwijl heeft hem het listig aas bedrogen,
de haak is door de dunne lip gebogen.
Thans spilt niet, ijdel rukkend, hij zijn kracht.
De visscher trekt... hij ziet het monster drijven
en loost het snoer – dan plots: de handen stijven;
de sidderrog zinkt bodemwaarts en lacht.
N.E.M. Pareau
In: Mengelingen (1933)
Pierre Kemp (1886-1967)
Wim Hoogers (1940-2020)
Eric van Loo (1957)
Catharina Blaauwendraad (1965)
Daniël Vis (1988)
Margot Vos (1891-1985)
Jan H. de Groot (1901-1990)
Koos Schuur (1915-1995)
Elisabeth Eybers (1915-2007)
Paul van den Hout (1939-2015)
VEDERLICHT II
Een musje landt op een mirabellenboom
het twijgje veert vervaarlijk door.
Onverstoorbaar schommelt zij
en doet zich stilgevallen tegoed
aan wat daar kruipt en vliegt en groeit.
Een mens kijkt wel uit, bekwaamd
in berekenen, de kat uit de boom.
Het is slechts weinigen gegeven
zo licht te leven, te balanceren,
van eigen veerkracht uit te gaan.
Eric van Loo
In: Iets kleins volstaat (2021)
Voer uw e-mail adres en uw wachtwoord in om u op de website te identificeren.
Voer uw e-mailadres in en klik op herstellen. Als u met het ingevoerde adres inderdaad al een account heeft bij ons zult u per e-mail een nieuw wachtwoord ontvangen.