Meer informatie
Jrg. 1 t/m jrg. 174 (1837 t/m 2011) aanwezig in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), met uitzondering van afzonderlijke bijdragen die vanwege auteursrechten niet getoond kunnen worden.
De inhoudsopgaven vanaf 2008 tot en met het meest recente nummer zijn te raadplegen op de website van De Gids. De bijdragen zelf zijn alleen voor abonnees toegankelijk.
INHOUD 1960 - 1969, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880
Jrg. 123, 1960, nr. 1, januari
- Ed. Hoornik: Eerste verdriet (3), De hond (3), De doden, I t/m IV (4-6), De nabestaande, I t/m III (7), Nog niet (8-9), Puerta del Sol (9).
Jrg. 123, 1960, nr. 2, februari
- Bert Voeten: Horizon-taal (71), Rouen (72), Forêt du Grand Eu (73), Normandië (74), Côte d'Émeraude (74), Saint-Servan (75), Rothéneuf (75), Bretonse namiddag (76), Vissende jongen bij Cap Griz Nez (76), Auberge Trouville (77), Zomerreis (77).
- Jac. van Hattum: Moeders brieven. (91-92)
- R. Nieuwenhuys: Kroniek van de poëzie – Over de dichter G.J. Resink. (127-132) [Met weergave van Resinks gedicht ‘Uit zee’.]
Jrg. 123, 1960, nr. 3, maart
- Ed. Hoornik: Namen (141), Existentie (141), Leven (142), Praten (142), Meisje in de tram (143), Man (144), Zuster en broer (144-145).
- Leo Vroman: Hersenharen. (155-159)
- Hans Andreus: Lied van de tienduizend dingen (175), De zeven zeeën (176), Kil (176), De lagere wereld (177).
- Piet Calis: Spel of vermomde ernst? Bij herlezing van ‘Muziek voor kijkdieren’ van Hans Andreus. (178-185)
- Corly Verlooghen [= Rudy Bedacht]: Het kind (186), Mijn geheim (186), Prikkeldraad (187), Hier hoor ik thuis (187).
Jrg. 123, 1960, nr. 4, april
- Elisabeth Eybers: Mitologie (211), Ontkoming (212). [Afrikaans]
- Herman van den Bergh: Chagall (233), Een emigrant (234), Manier van zijn (235), Ook hiervoor (235).
- J. Greshoff: Berceuse. (256-258)
- Piet Calis: Jan Hanlo, dichter van de paradoxale eenvoud. (259-266) [Met weergave van Hanlo’s gedichten ‘Naar Archangel’, ‘ ’s Morgens’ en ‘Het geverniste’.]
- Albert Helman: Bespreking van C.J. Kelk: Leven van Slauerhoff. (273-275)
Jrg. 123, 1960, nr. 5, mei
- Wiesje [Louise] van Santen: Honderdvoudig (281), Ontmoeting (282).
- H.W. van Tricht: Louis Couperus. (283-295) [Over het dichtwerk van Couperus. Met weergave van Couperus’ sonnetten [eerste regel:] ‘Ik wil de pure, rechte, marmren lijnen’ en ‘Ik ben de wandlaar door uw gulden mist’.]
- Chr. J. van Geel: Tussen seizoenen (298), [eerste regel:] Een kleur zijn ogen nu zij wind zijn (298), Water (299), Nacht (299), Aan ... (299), Zon (300), Dag (300).
- Bert Voeten: Onderweg (315), Wissant (316), Cancale (316), Saint-Malo (intra muros) (317), Als god in Frankrijk? (317), Poëzie (318), Het kind praat (318), Midden (319).
- Jac. van Hattum: Onrust (338), Gericht (338).
Jrg. 123, 1960, nr. 6, juni
- Piet Calis: Janus met het enkele aangezicht. (418-425) [Bespreking van Gerrit Kouwenaar: De stem op de 3e etage.]
Jrg. 123, 1960, nr. 7, juli
- Victor E. van Vriesland: Existentie. (3)
- Leo Vroman: Over de dichtkunst. Een lezing met demonstraties. (Eerste deel) (21-36)
- Korban / Claude Corban [= Hendrik Manhaeve]: Gedicht om krijgertje in te spelen (51), Een multimatum (52), Over de boef niets dan bloed (53).
- Alfred Kossmann: De versmoorde stem. (61-65) [Over het dichtwerk van Victor E. van Vriesland.]
Jrg. 123, 1960, nr. 8, augustus
- Elisabeth Eybers: Pygmalion (71), Meisie (72), Witwatersrand (73), Refleksie (74), Sonneblom (75), Dilemma (76), Slak (77), Dit en dat (78). [Versies in het Afrikaans en het Engels, beide van Eybers’ hand.]
- Herman van den Bergh: Niet voor zich alleen (95), Om dat woord (95-96), [eerste regel:] Zó heeft een vriend gedicht (96-97), [eerste regel:] Mijn fuik golft tussen basalt (97), De kliniek (98), Toen (99), De bordestrap (99).
- Leo Vroman: Over de dichtkunst. Een lezing met demonstraties. (Slot) (119-127)
- Piet Calis: De bedreiging van een onherroepelijk ontwaken. (128-135) [Bespreking van het dichtwerk van Leo Vroman bij het verschijnen van diens nieuwe bundel ‘De ontvachting en andere gedichten’.]
Jrg. 123, 1960, nr. 9, september
- Karel Jonckheere: Ogentroost. (141-146)
- R. Nieuwenhuys: Wie is Tjalie Robinson? (147-152) [Over personen en prozawerk van Robinson, korte typering van diens (weinige) gedichten, en met weergave van het gedicht [eerste regel:] ‘Nog eenmaal springt hij huppend naar de rode djamboes’. [Tjalie Robinson en Vincent Mahieu zijn pseudoniemen van Jan (J.J.Th.) Boon.]
- Pierre Kemp: Moon's beauty shop (176), Mouvement perpétuel (176), Verbazing (176), Solfège de la couleur (168), Albast (168), Aubergine (168).
- A. Middeldorp: De tegenwoordige tijd van toen. Over de poëzie van Gerrit Achterberg en zijn komaf. (169-181)
- Cees Nooteboom: Het gedicht van de dood. (182), Middag (183), Oerwoud (184).
Jrg. 123, 1960, nr. 10, oktober
- Louise van Santen, vijf gedichten [eerste regels:] 1. de ochtend is zo stil – 2. ’s nachts – 3. er ligt een weg – 4. zeebreed – 6. het licht. (211-213)
- Jaap Harten: Brief van een Romeins veldheer (233), Jeugd, I en II (234-236), Klokken en niets dan tijd (236-237).
- Mia van der Haegen: Elegie van de perzikboom. (249)
- Marcel Leemans: Narcissus. (250)
- Marc E. van de Velde: Kindervoeten. (251)
- Lode de Visscher: Vreemde reis. (252-253)
- Piet Calis: De geboeide Prometheus en zijn verleden. (260-266) [Over het dichtwerk van Herman van den Bergh.]
Jrg. 123, 1960, nr. 11, november
- Bert Voeten: Eenmaal (273), Parijs (274), Seinedal (275), Ochtend bij Oisemont (275).
- C.O. Jellema: Een nacht (298), Lezende in de kamer (299), Nazomer (299), Na een lang gesprek (300), De brief (301), In het bos (302).
- Benita Isphording [= mr. B.W.M. Nieskens-Isphording] [eerste regels:] 1. vogels met verlamde vleugels (318), 2. Wees niet bang - in mij (319).
Jrg. 123, 1960, nr. 12, december
- Herman van den Bergh: Openbaar schrijver (343), Altijd dezelfde (343), Voor mijn dode schilder (344-345), Verlaten ochtend (346).
- Elisabeth Eybers: Augustus (357), Vooraand (358), Ontslag (359), Kamermusiek (359). [Afrikaans]
- Pierre H. Dubois: Wolk (388), Droom (388), Meisjesportret (389), Moment (389), Onwetend (390), Tenuto (390), Berlijn (391).
- Piet Calis: Jan Engelman of het goud van Midas. (392-398) [Met weergave van Engelmans gedichten [eerste regels:] ‘De schoonheid is aan kinderen eigen’ en ‘Voor u dit boek, omdat gij steile kanten’.]
Jrg. 124, 1961, nr. 1, januari
- Pierre Kemp: Lampjes kijken (16), Research (16), Terug van festival (17), Cedergroen (17).
- Catharina Kortebos: Ourthe - I. Zwemmen (47) – II. Muziek in Hotton (48).
- Piet Calis: Cees Nooteboom: Rozen en woestijnzand. (49-56) [Over Nootebooms bundels ‘Koude gedichten’ en ‘Het zwarte gedicht’.]
- Piet Calis, bespreking van Willem Brandt: De achterkant van de maan. (65-66)
Jrg. 124, 1961, nr. 2, februari
- Hans Andreus: Lied van Tsjoeang-tse (71), Zomerse zondag (72), Lied van de koude (72-73), Vreemd lichaam (73), Na weer een adieu (74).
- Bert Voeten: Het leven voor ogen, 1 t/m 7. (110-113)
- Piet Calis, bespreking van Paul Snoek: Hercules. (130-131)
- Herman van den Bergh: Verklaring (138) [Verklaring inzake zijn gedicht ‘Geheugenloze dag’ in het maartnummer 1959 van De Gids als plagiaat van Wallace Stevens’ ‘A clear day and no memories’.]
Jrg. 124, 1961, nr. 3, maart
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 124, 1961, nr. 4, april
- A. Roland Holst: De dorpszot. (211)
- [Jaap Harten]: Voor Marga Minco, 1 t/m 4. (228-229)
- M. Mok: Jij was er ook bij. (245)
- Louise van Santen: Weer was het oorlog in mijn droom (258), In mijn vrede (258).
- Jo Landheer: De dode reeën. (261)
Jrg. 124, 1961, nr. 5/7, mei-juni-juli
[Themanummer ‘In de klem van de tijd’, over ‘allerlei aspecten van de toekomst’. Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 124, 1961, nr. 8, augustus
- A. Roland Holst: De blinden: I. Woestijn na zee – II. Brein en rede. (1)
- Gabriël Smit: Werkelijkheid (13-14), Begin februari, I en II (15-16).
- Pierre H. Dubois: Herfst in Dahlem. (27)
- Piet Calis: Nieuwste poëzie van A. Roland Holst: Het gezicht als verhoor. (36-42) [Met weergave van Roland Holsts gedicht ‘Het onweer’.]
Jrg. 124, 1961, nr. 9, september
- Piet Calis: Het avontuur als hindernis. Bij de herdenking van Slauerhoffs dood (1936-1961). (63-69)
- Herluf van Merlet: Bergen. (69)
- J. Bernlef: De aëronauten, I en II (70-71), De eerste ballon (72), Vincent Lunardi (73), Cocking's fatal descent (74), 3-12-1804, Of de eerste politieke luchtballon (75), Madame Blanchard (76), Thomas O’Harris en Mary (77).
- Pierre H. Dubois: Woorden. (106)
Jrg. 124, 1961, nr. 10, oktober
- Pierre Kemp: Allround Jansen (125), Pièce héroïque (125), Gods mandoline (125), Titel (126), Nylons-partituur (126), Non-figurale vriendschap (126), Cerisomanie (127), Trombones en frambozen (127).
- Martien J.G. de Jong: De besmetting van Afrodite. (128-144) [Over de figuur van Afrodite/Venus in het werk van H. Marsman.]
- M. Mok: [gedichttitel ]Verwonderd leven (145), [eerste regels:] Daar is het gebeurd (146), Schepselen die ik heb gezien (147), Zo is het geweest (148), Ik ben de enige (149).
- Pierre H. Dubois: Tuilerieën (164), In de wintertuin (165), Sankt Michaelis kirche München (166).
- Michel van der Plas: Prediker. (182) [Per abuis alleen het eerste sonnet; zie het volgende nummer voor de gehele cyclus]
- Jaap Harten: Hoe gaat de nacht voorbij. (187)
Jrg. 124, 1961, nr. 11, november
- Michel van der Plas: Prediker: Waar is God gebleven, o tussen welke – Een middag lang naar elkaar liggen kijken – Als ik optel wat ik jou heb gegeven – Nacht tussen ons. Ik hoor je ademhalen – Het zal anders zijn; geen angst; een wegwiegen – Kleiner, steeds kleiner wordt de ruimte die. (209-211)
- J.W. Schulte Nordholt: Lichaam. (228)
- Jaap Harten: Zomer (229), Tijd een wagenmenner (230), Blauwe zee / dor binnenland (231), Tweespraak tussen Lesbia en Catullus (232).
- K. Schippers: Naar zee (244-245), Een vrolijk gedicht (245).
- Piet Calis: Buit op jacht naar een jager (246-251) [Over de – later verminderende – agressieve toon in het dichtwerk van Hugo Claus.]
Jrg. 124, 1961, nr. 12, december
- Pierre Kemp: Getuigenis van een nieuwe hoed (259), Lievelingsdichter (259), Modern gebed (260), Bejaarden (260), Niemandisme (261), Ongewenste informatie (261).
- L.Th. Lehmann: Vroeger en nu (276), Hoe bestaat het? (276), Naupaktos (277), Bij het zien van vitrines vol terra sigillata. (278-279)
- J.W. Schulte Nordholt: Weldra (291), Liefde (292).
- Willem Brandt: Gemeenschapsdans (303), De schotellipvrouwen (304), De schipbreuk (305), Liparididen (306).
- R.P. Meijer: Schijnbare en ware chronologie in het werk van Achterberg. (307) [Over het belang van de chronologische volgorde – die anders is dan de publicatievolgorde – van Achterbergs gedichten bij het bepalen van een al dan niet thematische eenheid in diens werk.]
- Jacques Hamelink: Aardverschuiving. (316)
- Piet Calis: bespreking van J. Bernlef: Kokkels. (322-323)
Jrg. 125, 1962, nr. 1, januari
- Leo Vroman: Voor het verdampen. (12-13)
- Ed. Hoornik: De vis, 1 en II. (23-39)
- Hans Andreus: Twee landschappen, I en II. (46-47)
- Piet Calis: Verstarring en vernieuwing bij Gerrit Achterberg. (63-67) [Met weergave van Achterbergs gedicht ‘Cataclysme’.]
Jrg. 125, 1962, nr. 2, februari
- Elisabeth Eybers: Digter (92), Besluit (93), Wet (94), Immigrant (95), Episode (96), Afloop (97). [Afrikaans]
- Adriaan Morriën: Tweeling (111), Beeldspraak (112), Tegenspraak (113), Wandeling (114), Vestiging (115), Vaders en zonen (116), Wijnmaand (117), Branding (118).
- H.W.J.M. Keuls, kwatrijnen [eerste regels:] Waarom ben ik zo langzaam voortgegaan – Ver van de wereld zijt gij weggeschoten – Gij wandelt langs mijn hart op stille voeten – Er is niet veel meer dat ons kan verheugen. (127)
Jrg. 125, 1962, nr. 3, maart – Herdenkingsnummer Gerrit Achterberg
- Gerrit Achterberg, twee nagelaten gedichten: Ogen (161), Herfst (162).
- Gerrit Achterberg: Droomschuim (in handschrift Achterberg). (163)
- Piet Calis: Bij de dood van Achterberg. (170-178) [Met weergave van Achterbergs gedichten [eerste regel:] ‘Het nameloze, doelverlatene van dit’, ‘Verzoendag’ en ‘Droomgericht’.]
- Maurits Mok: In memoriam Gerrit Achterberg. (179) [Gedicht]
- A.J. Dekker, Roel Houwink, A. Roland Holst, Victor E. van Vriesland, Simon Vestdijk, N.A. Donkersloot, P.J. Meertens, A. Middeldorp, Paul Rodenko, A.L. Sötemann, Bert Voeten, Simon Vinkenoog, James Brockway: Getuigenissen. (180-222) [Herinneringen aan leven en werk van Gerrit Achterberg.]
- Sybren Polet: De oude natuur - de nieuwe natuur (223), Metereologisch mens (224).
Jrg. 125, 1962, nr. 4, april
- Karel de Clerck: Vijfentwintig jaar na de rijmprent. (257-270). [Over de ophef alom in 1937 rond Boutens’ rijmprent voor het huwelijk van Juliana en Bernhard [eerste regel:] ’Keek niet door 't volle zomergroen’. Zie ook de reactie van G.A. van Poelje in nr. 7.]
- Leo Vroman: Uithuizigheid. (271-272)
- Nico Verhoeven: De beeldenstorm der paarden (294), O onze wereld is mondig (Acrostichon) (295).
Jrg. 125, 1962, nr. 5, mei
- Willem van Toorn: Wakker worden (342), Garden party (343), Mist (344), Het bericht (345-346).
- H.W.J.M. Keuls [eerste regels:] I. Muziek uit de verte en van nabij (372), II. Als ik mijn ogen sluit zie ik gezichten (373), III. Het hart leeft van onwezenlijke dingen (374), IV Tsjechow - De dame met het hondje (375).
- Lizzy Sara May: De dagen der wilde eenden (386-387), Importantie der impotentie (387-388).
Jrg. 125, 1962, nr. 6, juni
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 125, 1962, nr. 7, september
- Leo Vroman: Taal of teken. (89-90)
- Hans Andreus: Twee oefeningen in stilte plus een lichamelijke oefening (123), Moe, bang (124), As they say (125), Very little book of the jungle (126-127).
- Maurits Mok: Gewoon (138), Eertijds (139), Nietszeggend (140), Herfst in het dorp (141).
- H.W.J.M. Keuls: I. Nu wil ik in het donker blijven (151), II. Hij had den dood reeds in zijn botten (151).
- G.A. van Poelje: Nogmaals de rijmprent van 1937. (Ingezonden) (174-175) [Reactie op Karel de Clerck: ‘Vijfentwintig jaar na de rijmprent’, in nr. 4 van dit jaar.]
Jrg. 125, 1962, nr. 8, oktober
- Elisabeth Eybers: In extremis (184), November (185), Toeskouer (186), Heimwee (187), Oggend (188). [Afrikaans]
Jrg. 125, 1962, nr. 9, november
- Pierre Kemp: ‘La belle époque’ (265), Wijs beleid (265), Mooie minuut (265).
- A. Marja: Wit worden (274-275), Hartpatiënt (276-277).
- J. Bernlef: Eenvoudig is het niet. (301-303)
- H.L. Leffelaar: zonnebaden in Florida (316), ‘Deep South’ (317), zuidelijke zomer (318), namiddag in een negerbuurt (319).
Jrg. 125, 1962, nr. 10, december
- Terugblik en perspectief. Enquête over de nieuwe en nieuwste poëzie. Met reacties van Victor E. van Vriesland, Karel Jonckheere, Gabriël Smit, Jan G. Elburg, Paul Rodenko, Jan Walravens, Ad den Besten, Piet Calis en J. Bernlef. (353-376) [Met weergave van de gedichten ‘Sybren Polet: Feestdag’ (362-363) en Jan Hanlo: ‘Conclusie met impliciete gegevens’. (375-376)] [Zie ook de reacties van Polet, Calis en Sleutelaar in het maartnummer van 1963.]
- Burny Every: angst (406), mijn cactusbloem (407), nacht (408), de wind hield stil (409).
- Bernardo Ashetu [= Henk van Ommeren]: Santos (419), Salonijs (420), Dood (420), Waaks (421), Weemoedig (421), Breng bloemen (422).
Jrg. 126, 1963, nr. 1, januari
- Hans Andreus: Hier. (12)
- Jan G. Elburg: Bretagne, eind april. (27-30)
- Paul Snoek: Nostradamus, I t/m III. (49-51)
- Jo Landheer: 't Gewonde wild (2), Woorden gefluisterd tot een dode (3).
- Karel Jonckheere, bespreking van Hubert van Herreweghen: Gedichten III. (85)
Jrg. 126, 1963, nr. 2, februari
- Jac. van Hattum [eerste regel:] Vandaag zijn stom en stom en stom. (97)
- Garmt Stuiveling: Tua res non agitur, Carole. Toelichting op Stuivelings aansluitend afgedrukte hekeldicht ‘Op de Russische prof in het Hollandse Weekblad’. (100-101)
- L.Th. Lehmann: Kalamata. (125)
Jrg. 126, 1963, nr. 3, maart
- Jacques Hamelink: Werk (196), Bloedvergif (197), In het teken van de Steenbok (198-199).
- Gabriël Smit: Lage-Vuursche, Drakenstein. (225-227)
- A. Marja: Snoepreis (234-235), Rust (236-237), In bed (238).
- Reacties op de poëzie-enquête: Sybren Polet: Ook de literatuurgeschiedenis herhaalt zich (243-245) – Piet Calis: Ad den Besten en het ‘nep-nihilisme’ (245-248, zie ook de reactie van Den Besten in het volgende nummer) – Hans Sleutelaar: De toekomst van de poëzie (248-253).
Jrg. 126, 1963, nr. 4, april
- Max Schuchart: Nachtelijk gesprek. (289)
- Victor E. van Vriesland: Verandering. (309)
- Cornelis Bastiaan Vaandrager, vier nieuwe gedichten, made in Rotterdam: Vreemdelingenverkeer (328), Van vissersdorp tot wereldstad (329), Receptie (330), Outskirts of the city (331).
- Ad den Besten: Antwoord aan Piet Calis. (349-351)
Jrg. 126, 1963, nr. 5, mei
- Pierre Kemp: Épitaphe voor een woord-overgevoelige (371), Als overbuur van een brievenbus (371), Non-rivalen (371), Jong paar (372), Naderend vooruitzicht (372), Fan-minded (372), Secondant (373), Bibliotheekleven (373).
- Willem van Toorn: School. (389-390)
Jrg. 126, 1963, nr. 6, juni
- Elisabeth Eybers: Besoek aan 'n psigiater (22-23), Vader (24), Sondagoggend (25), Nagwandeling (26-27). [Afrikaans]
- J. Bernlef: Ik wind een springtouw uit je hart (43), Winst in de woestijn (44), Zelfportret (45), Een dode hagedis (46).
- J.W. Schulte Nordholt: Cheops (59), [eerste regel:] Niet uit de snelle vervoering (60), Hermes (61), Tuin der Hesperiden (62), Italiaanse symfonie, 1 en 2 (63).
Jrg. 126, 1963, nr. 7, september
- Gabriël Smit: Dichterbij. (120-125)
Jrg. 126, 1963, nr. 8, oktober
- Victor E. van Vriesland: Solipsisme. (90)
- M. Mok: Begrafenis van Gerrit Achterberg (204), In het graf (205), Alleen (206), Eymoutiers (207).
- G. Puchinger: Van Eyck en Gerretson. (208-230) [Diesrede Leiden 1962]
Jrg. 126, 1963, nr. 9, november
- Albert Besnard: De oorsprong. (290-294)
- L.Th. Lehmann: Herfstdag 1962 (314), Circus (315), Dit is uw leven (316), Ontwikkeling (317).
Jrg. 126, 1963, nr. 10, december
- Jan Wit: Voorlopig program. (373-374)
- Karel de Clerck: De Middelburgse gymnasiumjaren van P.C. Boutens. (397-409) [Met weergave van Boutens’ sonnet Sonnet LVIII [eerste regel:] ‘Vader wiens strenge stem gebood of bad’.]
Jrg. 127, 1964, nr. 1, januari
- Pierre Kemp: Heelallen-systeem. (18)
- Floris Evers: Het loze vissertje (23), Judas (24), Matroos te Goes (25), Afscheid (26), P.M. (27), De boom doodsbang (28).
- Hendrik van Teylingen: Antoine. (51)
- Redbad Fokkema: Het taboe rond Achterberg. (52-55) [Over de overschatting van het biografische element in artikelen over Achterbergs poëzie.]
- Ed. Hoornik: Dankwoord prijsuitreiking Jan-Campertstichting voor Hoorniks bundel ‘De vis’. (56-59)
- J. Bernlef: Brekebeen in de theetuin. (74)
Jrg. 127, 1964, nr. 2, februari
- Pierre Kemp: Nu de benen zijn verdwenen. (82)
- Hendrik de Vries: Nocturne. (99)
- J.C. van Schagen: Reflex. (114)
- Hendrik van Teylingen: Famille (130), Linda-Lou (131), Anomalie (132).
- J. Bernlef: In parken. (148)
Jrg. 127, 1964, nr. 3, maart
- Jacques Hamelink: Ophelderingen. (189)
- J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met Jan Hanlo. (190-207) [Interview, zie ook een corrigerende opmerking door Hanlo in nr. 4, p. 313.]
- Leo Vroman: Een soort van vlindertrek. (208-209)
- Pierre Kemp: Nachtgedicht. (227)
- Hans Andreus: De afstandelijkheid van L.Th. Lehmann. (228-232) [Met weergave van Lehmanns gedicht ‘Laudatio temporis acti’.]
- Gerard den Brabander: Ruïne van bergen. (245)
Jrg. 127, 1964, nr. 4, april
- Karel Jonckheere: Tot een boreling. (249)
- Pierre Kemp: Vaarwel zeggen. (263)
- Jan Hanlo [eerste regel:] In de tijd van het feest van Driekoningen. (280-284)
- Lizzy Sara May: Antidroom. (286-287)
- K. Schippers: Leesletters (291), Opening van het visseizoen (292), Dieu c'est le hasard (Marcel Duchamp) (293).
Jrg. 127, 1964, nr. 5, mei
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 127, 1964, nr. 6, juni
- Simon Vinkenoog: Een manifest voor de liefde. (26-28)
- J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met L.Th. Lehmann. (29-46) [Met weergave van Lehmanns gedichten [eerste regel:] ‘De kunstluis schooiert door de nacht’, ‘Albumvers voor mijn bovenbuurvrouw’ en [eerste regel:] ‘Willem II, III, Oh’.]
- Sophie Perk [= Neeltje Maria Min]: Het was donderdag (47), Terugblik (48), Ziektebeeld, I en II (49).
- Gerard den Brabander: Ecce Homo. (57)
- Karel Jonckheere: Aafjes is schrijven. (58-66) [Rede bij de opening van een tentoonstelling vanwege de vijftigste verjaardag van Bertus Aafjes.]
- Pierre Kemp: Eeuwigheid-jeuk. (66)
- Hans Andreus: De laagste extase. (67-70) [Bespreking van Paul van Ostaijen: Verzameld werk.]
- Hendrik van Teylingen: Ceder. (70)
- J. Bernlef: Ik was een neushoorn, ik een leguaan. (83)
Jrg. 127, 1964, nr. 7, september
- Willem van Toorn: Haarlemmermeer (107), Vestiging (108), Dood anno 1930. Voor mijn vader (109-110), Avond (111).
- H.J. van Tienhoven: Bosduiven (120), Het moet wel (121), Dragen de wolken nog licht? (122).
- Hendrik de Vries: Retraite. (135-136)
- Gerard den Brabander, twee kwatrijnen: Ik, de bok – Halfheid. (144)
- Victor E. van Vriesland: De ontwakende (148), Honing (148), Verstrooid (148).
- Hans Andreus: De dierentemmer en de fotograaf. (149-152) [Bespreking van Armando: Verzamelde gedichten.]
- Lou Vleugelhof: Biologie. (152)
- Pierre Kemp: Eeuwige nul (159), Suiker en meel (164).
Jrg. 127, 1964, nr. 8, oktober
- Floris Evers: Kerstmis (191), Brief (192), Schoolreisje in Amsterdam (193), Clown (194), [eerste regel:] Ze zei (195), Domineesland (196-197).
- Karel Jonckheere: Sneeuw (210), Telefoon (211), De filateliste (212).
- Hendrik van Teylingen: Van terug. (228)
- Lou Vleugelhof: Gedenksteen voor de laatste dorpsgek. (235)
- H.W. van Tricht: bespreking van Peter van Eeten: Dichterlijk labirint. Opstellen over het werk van Willem Kloos. (243-244)
Jrg. 127, 1964, nr. 9, november
- Ed. Hoornik: De overweg, I t/m XI. (247-261)
- Pierre Kemp: Verdroogde waan. (280)
- Hendrik van Teylingen: Land. (314)
- P.J. Meertens: bespreking van Karel de Clerck: Uit het leven van P.C. Boutens. (315-317)
Jrg. 127, 1964, nr. 9, december
- Victor E. van Vriesland: Ondoordacht. (353)
- J. Bernlef: Brief aan H. (374)
- Pierre Kemp: Met minstens vier pilasters. (391)
Jrg. 128, 1965, nr. 1/2
- Pierre Kemp: Buiten-binnen. (5)
- Bert Voeten: Thuiskomst. (19)
- J.C. van Schagen Vannacht in mijn slaap. (29)
- Cees Nooteboom: F. (31)
- Michael Slory: De zwarte god (45), Nacht (45).
- Leo Vroman: Binnenlandse berichten. (51)
- J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met Maurice Gilliams. (59-66)
- Gerrit Kouwenaar: zonnige septembermorgen (74), in de trein (74), een heel karwei, zeer zeker (74), mijn horloge is stuk (75), dit dagelijks subject (75).
- Hans Andreus: Sybren Polet – een amendement. (93-95) [Over het dichtwerk van Polet.]
Jrg. 128, 1965, nr. 3
- J. Bernlef: Per definitie. (125)
- Hendrik van Teylingen: Galant (137), Koorts (137), Groet (137).
- J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met C. Buddingh'. (138-146) [Interview]
- A. Mesterom: Hoog boven ons (143), Kinderspel (143)
- Nico Scheepmaker: De navolging van Hussem. (157-160) [Over het dichtwerk van Willem Hussem.]
- J. Slauerhoff: In mijn leven. (160)
Jrg. 128, 1965, nr. 4/5
- Leo Vroman: Een raadsel. (206-207)
- Bert Voeten: Familiepapieren. (217)
- A. Roland Holst: Na twintig jaren. (225)
- Nico Scheepmaker: Verzetspoëzie: soldatesk cabaret. (267-269)
- Gerard den Brabander: Stad zonder Joden. (278)
Jrg. 128, 1965, nr. 6
- A. Roland Holst: Poëtisch recept. (29)
- C. Buddingh’: curieus blijft het wel (30), einde voorrangsweg (30), agnostikusje (30), ‘this damn'd profession of writing’ (pound) (30), poëzie van de straat (31), van je familie moet je 't maar hebben (31), onbestorven weduwnaar (31), kachel, i t/m xiii (32).
- J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met Remco Campert. (42-57) [Met weergave van Camperts gedichten ‘Los werk’ en ‘Ik wil wel’.]
- Bob den Uyl: De toestand in Rijnmond. (58-59)
- Herman Gorter: Mensheid, II. (63)
- Hans Andreus: Bij deze gelegenheid. (64-65) [Gedicht bij de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Leo Vroman.]
- Jac. van Hattum: Voor dr. J. Presser. (80)
- M. Mok: Levie de Lange. (81)
Jrg. 128, 1965, nr. 7
- J.B. Charles: Pu-Yi (93), Een goed teken (93), Wakker blijven (93), Maple Hill (93).
- Hans Andreus:Als mens kan je gaan zitten. Opgedragen aan de groenteman van Aadje Velthoen (114), Huis (114), Romance (114), Antimaterie (115), Voor liefhebbers van paarden (115).
- J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met Leo Vroman. (116-128)
- Michaël Slory: Staal (128), Aan de eerbiedwaardige lichtekooi van Sartre (128), Shiva in beweging. (142)
- Corly Verlooghen [= Rudy Bedacht]: Een vuist een gezicht. (131)
- Peter H. van Lieshout: Belevenissen, 1 en 2. (136 + 137)
- Willem van Toorn: Landschap voor een dode meneer (143), Oude mensen (143). [Zie in nr. 8, p. 244, de rectificatie van het weggevallen einde in dit gedicht.]
- Willem Elsschot: De klacht van de oude. (144) [Rectificatie in nr. 8, p. 244: ‘in het gedicht van Willem Elsschot leze men regel 2 van de slotstrofe aldus: wat ik verkies, zolang ik duur.’]
- Hans Andreus: Een barbaarse bundel. (145-147) [Bespreking van Jos de Haes: Azuren holte. Met weergave van diens gedicht (eerste regel:) Het dagelijks ontwaken, lauw.]
- Leo Vroman: Driedimensionaal gedicht. (achterplat) [Afbeelding]
Jrg. 128, 1965, nr. 8
- A. de Froe: De Wéérvis. (167-168)
- J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met J.J. Klant. (203-208)
- Leo Vroman: Vrede. (217)
- Hans Andreus: Surrealisme en sektarisme. (228-231) [Bespreking van de bundel ‘Queesten’ van Joan Th. Stakenburg.]
Jrg. 128, 1965, nr. 9
- Helen Knopper [eerste regels:] In 1 keer tuberculeus gevlekte muziek (278), Als ik de echo (278), Los is het (278), Het grasveld onberoerd en stil doodstil (278), hij zit al geruime tijd op de treindraad (279), [titel:] De dood van Atlas, de hagedis (279).
- Adriaan van der Veen: Graham Greene en Marnix Gijsen: leven op het grensgebied tussen geloof en ongeloof. (280-284)
- Elisabeth Eybers: Ode aan kontroleur de Laar. (284) [Afrikaans]
- R.A. Cornets de Groot: Van letter tot letter. (285-288) [Eerste deel. Over de poëzie van Lucebert. Met weergave van diens gedicht ‘ontaarde prins’.]
Jrg. 128, 1965, nr. 10
- Rommert Boonstra: Nauwkeurig verslag van gisteren. (318)
- A. Roland Holst: Het geld en zijn adel. (319)
- J.C. van Schagen: Vóórschijnsel. (327)
- Harry Mesterom: Moe (336), In Zwitserland (337).
- Gerard den Brabander: Stokoud? (344)
- Marianne Meester [eerste regels:] als ik afstof (354), sinds mijn moeder (354), vanmorgen dacht ik (354), het meisjeshulpje (354), de vrouw met de lelijke, oude mond (354), henny en Hendrien (354).
- R.A. Cornets de Groot: De daden van het licht. (355-362) [Tweede deel/slot. Over de poëzie van Lucebert.]
- Gerrit Kouwenaar: De dag. (363)
- Hans Andreus: Kanttekeningen bij Muizenpoot. (364-366) [Bespreking van F. ten Harmsen van der Beek: Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten.]
Jrg. 129, 1966, nr. 1
- Sonja Prins: Het boek van de cineast, 1 t/m 8. (27-31)
- Martin Hartkamp: Een huwelijk, 1 t/m 17. (41-42)
- J.B. Charles: Karavanserai bij Kansas City (43), God als de schoonvader van een gravin (43), Topeka (43).
- Pierre Kemp: Eenzaamheid. (48)
- H.C. ten Berge: Lübeck (49), Andes (49).
- Gerrit Achterberg: Ajalon. (58)
- Hans Andreus: Gewoon gewoon en ongewoon gewoon. (59-61) [Bespreking van J. Bernlef: Ben even weg. Met weergave van Bernlefs gedicht ‘Toeval in f’.]
- Nico Scheepmaker: Het korte gedicht, of: Het geloof in de ooievaar. (61-64) [Bespreking van het dubbelnummer van Maatstaf gewijd aan het korte gedicht. Scheepmaker hekelt met name het essay van J.B. Charles over het dichtwerk van de Willem Hussem. Met reactie van J.B. Charles.]
Jrg. 129, 1966, nr. 2/3
- Frank Diamand: Cybernetica. (103)
- Arnold de Vos: Die zomer van ... (107), Haagse school (107), Decor (107), Geboortedag (107), Portret van de schilder (107).
- Paul Steenhauer: Dubbelzien (118), Requiem (118), Viking (118), Verduistering (118), Opstanding (118), Het vertrek (118).
- Martien J.G. de Jong: Tweespraak in de herfst. Tekst en context bij Maurice Gilliams. (127-134) [Bespreking van Gilliams’ gedicht ‘Tweespraak in de herfst’.]
- Hans Vlek: Sprakeloos (151), Drente (151), Daddy O. (151), Fatum (151).
- Cees de Jong: Verrassend kan het welkom (161), Van achter het gordijn (161).
- Hans Andreus: Romantiek in soorten en maten. (163-165) [Bespreking van Cees Buddingh’: Deze kant boven. Met weergave van Buddingh’s gedichten ‘Laatste sonnet aan Mathilde’ en ‘Stukje opvoeding’.]
Jrg. 129, 1966, nr. 4/5 – Themanummer over de dood.
- Chr. J. van Geel: Lopen naar het water (199), Overreden pad (199), Padde (199), Zerken (199), Voorjaar (199), Kerkhof Tuitjehorn (199), Grafnaald (199), Grafspiegel (199), Na twintig jaar (200), Gedroomd grafleggen (200), Plek van voormalig concentratiekamp (200), Foto 1893 (200), Kerkhof (200), Gesprek tussen een stervende en zijn schaduw (200), Allerzielen (200).
- Chr. J. van Geel, verzen over de dood [eerste regels:] Boven de dood staan blijven als (210), Dood zendt groen uit naar de dood (217), Schaduw slaags op licht gebeten (247), Voorzichtig op gewonde voeten (258), Wij die in leven zijn (258), Geur van hyacint (263), De grond is zacht van al wat dood is (263), Arm is de grens van leven, sterven bloeit (278), Onder bomen ruist de dood (278), Bomen die in de grond verdwijnen (283), Aan alles wat oud is en beschadigd (283), ... Als niet een steen waarop de regen (305), Vogels zonder grootspraak, onbegoocheld (305), Vuur vreet zich armer, kouder, grijzer (305), De tienduizend doden (305), Elk denken aan de doden, iedere (305), Een schaduw snel geklommen uit het gras (305).
- A. Roland Holst: De vreugde en de dood (242), [eerste regel:] Na de volbrachte kringloop - stad en straten (242).
- Leo Vroman: Vier manieren, I t/m IV. (257)
- Cees Nooteboom: Over een schrijver. (264)
- Hans Andreus: Case history: Een droom over doodgaan (dood zijn). (288)
- Pierre Kemp, zeven gedichten over de dood: Danse macabre (289), Poedermuziek (289), Informatie (289), Onverdwaald (290), Rijndragers (290), Aan een laatste gedicht (290), Eeuwigheidslang (290).
- Henriëtte van Duin: De dood. (297)
- Max Croiset: Weg. (301)
- Alette Beaujon: De stervende krekel. (302)
- J. Bernlef: Beste Eddy (307), Lichte grammofoonmuzie (307).
- J.C. van Schagen: Ziekentroost. (308)
- Hans Andreus: Brief aan een redacteur. (309-310) [Over poëzie en de dood.]
- W. Hussem: Nu mijn hond dood is. (332)
Jrg. 129, 1966, nr. 6
- Gerard den Brabander: Rondeel voor een dode (18), Nachtschone (18), Ter snede (18), Nocturne (18), [eerste regel:] De kleine zorg van vriend en van vriendin (18), [eerste regel:] Welke geur hangt over het leven? (18), Hemelvaartsdag (18), Op het verscheiden van Johannes XXIII (18).
- Judith Herzberg: Uitzicht (25), Eind van de winter en juist ook het praten van mensen (25), Slijtage (25), Kinereth (25).
- Pierre Kemp: De complete steekmug. (51)
- J. Bernlef: Visie is een kwestie van verblinding. (58-60) [Over de verhouding werkelijkheid-poëzie.]
Jrg. 129, 1966, nr. 7/8
- Bart Tromp: Opnieuw slaat wetenschap toe (160), Slag (160), Een ander deel van het slagveld (161), Dienstgeheim (161).
- Wim van Rees: Woningvraagstuk (165), Een staande toekomst (165).
- Richter Roegholt: Oorbel. (167)
- Leo Herberghs: Azië, 1 t/m 14. (168-169)
- Vier bijdragen bij het overlijden van J.C. Bloem:
- [Redactie:] In memoriam J.C. Bloem. (170)
- A. Roland Holst: Bij het graf. (170-171) [Rede]
- Victor E. van Vriesland: Persoonlijke herinneringen. (171-173)
- Bert Voeten: Persoonlijke herinneringen. (173-176)
- J.C. Bloem: De gelatene. (177)
- J. Bernlef: De rest van de wereld. (189-191) [Bespreking van de manifestatie ‘Poëzie in Carré’ en van de gelijknamige boekuitgave.]
Jrg. 129, 1966, nr. 9
- Elisabeth Eybers: Liefdesverhaal (235), Redder (235), Ter sake (235), Nomadepaar (235), Konsumentebondslede (235). [Afrikaans]
- J. Bernlef: Tussen hollen en stilstaan. (256-258) [Bespreking van de bundel ‘Luxe’ van L.Th. Lehmann.]
- J. Bernlef: Minnetjes. [bespreking van Neeltje Maria Min: ‘Voor wie ik liefheb wil ik heten’.]
Jrg. 129, 1966, nr. 10
- A. Roland Holst: Bij onweer (300), De muze Venus (300-301), Mensen voor God (301), Nawereld (301).
- C. Buddingh’ & K. Schippers, twee maal acht [eerste regel:] in 1936 (314), [eerste regel:] op deze pagina (314), Een paar verschillen en een paar overeenkomsten (314), Maanden (314), [eerste regel:] als ik het ziekenhuis opbel (315), [eerste regel:] een zwarte pion naast een glas bier (315), [eerste regel:] daarstraks, toen ik er weer even (315), Portret van G. Brands in 11 mededelingen (315), In de keuken (315), 3 × 19 (315), [eerste regel:] rond 1936 (316), [eerste regel:] de minst boeiende tijd van de dag (316), [eerste regel:] auden schreef in journey to iceland (316), Zes optische notities (316), Kookboek (316), Drie mogelijkheden als feit (316).
- D. Hillenius: Babel. (325)
- Teo Anton van Kooten: De componist. (326)
- Bas van de Werk: Impromptu. (326)
- J. Bernlef: Er staat wel/niet wat er staat. (327-331) [Over de werkelijkheid die steeds meer dichters in hun dichtwerk inbrengen.]
Jrg. 130, 1967, nr. 1/2
- Leo Vroman: God en Godin. (23-31)
- J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met D. Hillenius. (32-47) [Interview]
- Karel Meeuwesse: Nog steeds die man door de straat. Over de exegese van ‘Het uur u’. (76-89)
Jrg. 130, 1967, nr. 3
- Jan Hanlo: Zwijgen. (149-150)
- R.A. Cornets de Groot: Het water van de zon. (159-163) [Over de ‘Mei’ van Gorter.]
Jrg. 130, 1967, nr. 4
- Karel Jonckheere: In memoriam. (239-240) [Gedicht]
- Leo Vroman: In de tuin. (253)
- J. Bernlef: Een topjaar. (263-266) [Bespreking van J.C. Noordstar: De zwanen en andere gedichten. Met tal van (fragmenten van) Noordstars gedichten.]
Jrg. 130, 1967, nr. 5
- A. Roland Holst: Laat lied (295), De laatste kamer (295), Verloren (295).
- Chr. J. van Geel, elf diergedichten: Slak – Pauw – Jonge tor – Eenden – Jonge vogel – Pad – Bufo vulgaris – Maart – Kever in storm – Territorium – Wrak voor de kust, 's zomers. (311-313)
- Johan Jansen: laatste nieuws (322), [eerste regel:] de avond viel over ons dorp (322).
- Marianne Meester [eerste regel:] vanavond werd ik verliefd (332), [eerste regel:] als ik met mijn vader gearmd (322), [eerste regel:] ik voed mijn (332), Noord-zuid (332), Gepubliceerd gebed (333), [eerste regel:] waarom kunnen (333), lief lijken en verhalen (333).
- Huib Riethof: De vrouw in het woud en de man in de storm. De briefwisseling Henriëtte Roland Holst - Henk Sneevliet (1902-1942). (334-343) [Met weergave van enkele aan Sneevliet gewijde dichtfragmenten van Roland Holst - van der Schalk.]
- J. Bernlef: Gevecht op een verlaten barricade. (348-350) [Bespreking van H.C. ten Berge: Personages.]
Jrg. 130, 1967, nr. 6/7
- Cees Ouwens: In het donker (19), Even afgestapt (19), De stervende natuur (20), De ontdekking (20), Het kerstzaad (21), Het poesje (21), In de laan (21).
- Rommert Boonstra: Dodendans (38), [eerste regel:] gisteren heb ik met eindeloos geduld (38).
- M. Mok: Omhoog omlaag (50), Herbeginnen (50), Avond aan avond (50).
- H. Mesterom: Een oude klassefoto. (66)
- Martien J.G. de Jong: Op zoek naar de sleutel. (83-86) [Over de verdiepende werking van poëzie-reflectie voor de poëzie-beleving.]
- Judith Herzberg: Het besluit hangende (87), De vogelverschrikker regeert de spreeuwen (87), Beroepskeuze (87).
- J. Bernlef: Ja / nee / geen mening. (91-94). [Bespreking van de bundels ‘De eigen vorm’ van K.L. Poll [poëzie-essays], ‘Gedichten’ van C.B. Vaandrager en ‘Cocon’ van Hans Verhagen.]
Jrg. 130, 1967, nr. 8
- Riekus Waskowsky: Elfde elegie. (119)
- Karel Meeuwesse: Het verhaal van Mei en Balder. Een hooglied. (121-129)
Jrg. 130, 1967, nr. 9/10
- A. de Froe: Onbehagen in de Schepping. (179-182) [Gedicht]
- Kees Ouwens: Achter een dikke boom (199), De kleine jongen (199), Uit gewoonte (199-200), De mollige moeder (200), Bij de radio (200), Tegen het raam (201), Het was vijf uur in de morgen (201), De wellust (201-202), Arcadia (201).
- J.B. Charles: Alleen zijn alleen is zijn. (224)
- D. Hillenius: F.'s rivier (231), Overal dezelfde taal (240).
- Cornelis Bastiaan Vaandrager: Gedichten om niet. (284)
- J. Bernlef: Het voetje van K. Schippers, het dekseltje van C. Buddingh’. (295-297). [Bespreking van het dichtwerk van Schippers en Buddingh’. Met weergave van de gedichten ‘Drie mogelijkheden als feit’ en ‘Portret van G. Brands in 11 mededelingen’ van Schippers, en ‘Zo zijn onze manieren’ en ‘Boodschap’ van Buddingh’.]
Jrg. 131, 1968, nr. 1
- C. Buddingh': De spin (16), De ezel (17), De ooievaar (18).
- D. Hillenius: Alleen de vragen zien. (40)
- Adriaan Morriën: Het gebruik van een wandspiegel. (41)
- J. Bernlef: De figuur buiten beeld. (48-51) [Over de ideeën van McLuhan over poëzie getoetst aan de moderne poëzie.]
- Wim Zaal: Liebaers contra Swarth. (51-53). [Bespreking van Herman Liebaers: Hélène Swarths Zuidnederlandse jaren.]
Jrg. 131, 1968, nr. 2/3
- Gerard den Brabander, nagelaten gedichten [eerste regels:] I. De vrouw, het liefste kind van God (116), II. De vrouw schreed met haar ranke voet (116), III. Wanneer zij kijkt baart heel de wereld (116).
- Jan van Harten: Aardbeien, I en II. (129)
- A. Roland Holst: Zonder beroep (141), Uitgeworpen (141-142), Rijmproeve (142).
- Jan van der Vegt: De strijd om het onmogelijke. De naoorlogse poëzie van A. Roland Holst. (143-155)
- J.C. van Schagen: Droge naaldjes, 1 t/m 4. (156)
Jrg. 131, 1968, nr. 4
- Maurits Mok: The Face of God after Auschwitz (205), De gezichten (205).
- Jan van Harten: Broos (212), Spiegel (212).
- Ben Wolken: New York: Skyline – Maquette – Burgerlijke stand – Sterren en strepen – Ansicht. (213-215)
- C.O. Jellema: Jagers. (222)
- Bea Vianen: Enorme handen (233), Positie (233), [eerste regels:] Te zijn / dansend oranje in een wijde cirkel (233).
- J.C. van Schagen: Droge naaldjes, [eerste regel:] machines, hoog in de lucht. (241)
- Carel Swinkels: Astyanax. In memoriam Gustave Asselbergs. (246) [Gedicht]
- J. Bernlef: Denkbeeldige tuinen met echte padden erin. C. Buddingh' en Chr. J. van Geel. (250-252) [Bespreking van C. Buddingh’: Wil het bezoek afscheid nemen? en van Chr. J. van Geel: Uit de hoge boom geschreven. Met weergave van van Geels gedicht ‘Padde’.]
Jrg. 131, 1968, nr. 5
- Hans Andreus: Honds (293), Lachen om namen (293), Met open ogen (294), Moeilijk voorjaar (294), Kort testament (zonder nalatenschap) (295), Natuurgedicht (295).
- J. Bernlef: It can kill a man (301), Puur geluk (302), Enige Instellingen (302), 5.5.1945 : 10.9.1966 (303).
- Tiele Rümke: Krachtmeting (307), Tunesië, I t/m III (307-308), Vrijdag 15 september 1967 (308), Nieuwe Waterweg (309), Lieve tuin (310), Loenersloot (310).
- Herma Vergouwe: Psss psss psss (311), Fiacre (311), Sanitation, or: how to make them Stars and Stripes forever (311).
- Rutger Kopland: Johnson Brothers Ltd. (312)
- Arnold Spauwen: Mijn broertje George. (320)
- J. Bernlef: Judith Herzberg en Elisabeth Bishop. (325-327) [Besprekingen van Elisabeth Bishop: Selected Poems, en van Judith Herzberg: Beemdgras. Met weergave van Herzbergs gedicht ‘Receptie’.]
Jrg. 131, 1968, nr. 6/7
- Anton van Duinkerken: Hierna. (2) [Gedicht uitgereikt bij de uitvaart van Van Duinkerken op 31 juli 1968.]
- Karel Meeuwesse: In memoriam W.J.M.A. Asselbergs (Anton van Duinkerken). Herdenkingsrede uitgesproken op 31 juli 1968 ter zitting van de academische senaat te Nijmegen. (99-105)
- J. Bernlef: De bomen en het bos. Rein Bloem, Hans Faverey, Hans Verhagen. (105-107)
- [Besprekingen van Rein Bloem: De bomen en het bos, Hans Faverey: Gedichten, en Hans Verhagen: Sterren cirkels bellen. Met weergave van de gedichten ‘Overmacht’ van Faverey en ‘Licht’ van Verhagen.]
Jrg. 131, 1968, nr. 8
- Wilna Burger: De nacht van het paard (148), Raak (148), Dorst (148-149), Borst (149), Merel (149), Twaalfjarige dochter (149).
- A. Roland Holst: Verloren waterleven. (158)
- Luc. Wenseleers: Een schuldeloos wolkje. (160-169). [Reactie op K. Meeuwesse: ‘Nog steeds die man door de straat’, waarin Meeuwesse een kritische correctie geeft op Wenseleers’ interpretatie van ‘Het uur u’ van Nijhoff. Met nawoord van K. Meeuwesse. (169-170)]
- J.B. Charles: Die verdomde filmsterren ook. (171)
Jrg. 131, 1968, nr. 9/10
- Cees Nooteboom: Schrijver, I t/m IV. (217)
- Michael Slory: Guerrilla telegram (252), Havana (252), Vader van Amerika José Martí (252), Brief aan Che Guevara (253).
Jrg. 132, 1969, nr. 1/2
- J. Bernlef: Het testament van de Vliegende Hollander. Gevonden op een vliegveld en bevattende zestien liederen, in modern Nederlands overgezet en waar nodig van aantekeningen voorzien door J. Bernlef. (15-31)
- Louis Ferron: Herinneringen in de vorm van een gotische paraplu: 1. Maagdenzaging en sectie – 2. Waarin de koe een haas vangt – 3. Het babylonische Kurort. (45-47)
- Bea Vianen: Schullen voor de regen (48), Wakker worden (48).
- Rein Bloem, twee studentenliederen: Golllard (62), Arnold van Brescia (63).
- Hans Knoop [eerste regels:] Damien, die trachtte Lodewijk XV (65), In Ierland, vroeger, werd iemand (65-66), Ten tijde van de goldrush in (66).
- Thera Coppens [eerste regels:] De meeuw weet vannacht de waarheid (74), Er stonden twee (74), Mijn hart heeft een hoed op (74).
- Rommert Boonstra [eerste regels:] voorbij elke dag pleegt men met (80), 20 april 1945 (80-81), later toen ik groot was (81), ons verhaal speelt (81-82), verstard in zijn ei- / gen gelaatstrekken (82).
- J. Bernlef: ‘Alles wat arm en goedkoop is’. Hans Vlek. (84-86) [Bespreking van de bundel ‘Een warm hemd voor de winter’ van Hans Vlek. Met weergave van de gedichten ‘Opening van het visseizoen’ van K. Schippers (85) en 'Geranium' van Hans Vlek (86).
Jrg. 132, 1969, nr. 3
- Thera Coppens [eerste regel:] vanmorgen meende ik. (126)
- Huub Oosterhuis: Orfeus (127-128)
- T. van Deel: Autobiografie (137), Spreekbeurt (137).
- Kees Ouwens: Een mondvol kersen (138), Een werkdag (138).
- Bea Vianen [eerste regel:] het hotel met. (149)
- Hans van de Waarsenburg: Rand van de stad (een scenario) (150), gisteren - per trein - (151), straatbeeld (151), lente (151).
- Rommert Boonstra [eerste regel:] over koren en bebouwde kom. (152)
Jrg. 132, 1969, nr. 4/5
- Astère Michel Dhondt: Gedichten voor enkele hunkerende jongens uit de omgeving van het Oosterpark: Gedicht voor Emile – Gedicht voor Sandero – Gedicht voor Cor – Gedicht voor Wim – Gedicht voor Gladde Vamp – Gedicht voor Rein Als Nevel – Gedicht voor IJdele Schaatser – Gedicht voor Boute Gozer – Gedicht voor Jasminum Nudiflorum – Gedicht voor Hollands Glorie – Gedicht voor Bloeiende Zijker. (195-196)
- Wim Rouw: Wenceslasplein (197), Negev, 1 en 2 (197), Grensincident (198), Kungsträdgården (199).
- J.C. van Schagen: Voorhof, I t/m III. (222-224)
- C.O. Jellema: Chopin (266), Jean Dubuffet, 1 en 2 (267), Landschap bij Branchon (268).
- J. Bernlef: ‘Een ziekelijk gebrek aan eetlust’. Hans Lodeizen: Nagelaten werk. (284-285) [Recensie; met weergaven van Lodeizens gedichten [eerste regels:] ’er zijn aan het leven twee kanten’ en ‘jij bent de kleine’.]
Jrg. 132, 1969, nr. 6/7
- J. Bernlef: ‘Au is de pijn niet’. Gerrit Kouwenaar. (100-102) [Over het dichtwerk van Gerrit Kouwenaar. Met weergave van Bernlefs gedicht ‘3 Schietoefeningen in de richting van Gerrit Kouwenaar’.
Jrg. 132, 1969, nr. 8
- Orlando Emanuels [eerste regel:] Verscheur de briefkaarten waarop naakte. (134-136)
- Martien J.G. de Jong: Gesprek met Jac. van Hattum. (176-183) [Interview]
- J. Bernlef: Over de toon. Jan Hanlo. (189-191) [Over Hanlo’s dichtwerk.]
Jrg. 132, 1969, nr. 9/10
- C.O. Jellema: Landschap bij Branchon. (228)
- Catherina Kortebos: Weigering (229), Dichten (229), De appelkar (229), Vlees (230).
- L.L. Coïni: Wassen neus (246), De meeuw (303).
- Leo Haring, zeven gedichten [eerste regels:] 1. park – 2. een oude man – 3. ja ja – 4. bospad – 5. toen ik trouwde kreeg ik – 6. Ik zeg als ik jou hoor denk – 7. neem een goed scherp mesje. (256-258)
- Jan Geurt Gaarlandt [in tijdschrift abusievelijk: Jan Gerrit Gaarlandt] [eerste regels:] vanwege het veel te korte (268), zo kan het ook zijn (268).
- Jacques L. Schmitz: voor Gerrit Achterberg (281), (voor J. Bernlef) de dood is een mooi onderwerp (281-282).
- Robert Paul Flipse [eerste regel:] De wens de gedachte. (296)
- Jan van Harten: Weergave (312), Achter ons (312-313), Het tweede gezicht (313), Hoofd (313).
Laatst bijgewerkt op 4 december 2022