Documentatie

Home - Documentatie - Tijdschriften & Secundair

I. Publicaties over poëzie en over dichters (secundaire literatuur)

Klik hier om de lijst in te zien

II. Literaire tijdschriften

Het Poëziecentrum Nederland bezit een ruime collectie bekende, minder bekende en nagenoeg onbekende literaire tijdschriften: rond de 340 titels. Op deze site zullen steeds meer selectieve inhoudsopgaven van de aanwezige afleveringen verschijnen. 'Selectief', want conform de doelstelling van het Poëziecentrum Nederland inventariseren deze opgaven alleen:

oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie van na 1880, met inbegrip van streektaalpoëzie en van poëzie uit Vlaanderen, de (voormalige) Nederlandse Caraïben, Suriname en Zuid-Afrika;
direct daaraan gerelateerde bijdragen, zoals interviews, recensies, of biografische artikelen;
teksten over (aspecten van) poëzie.

Raadpleeg de tijdschriften zelf voor alle andere inhoud: vertaalde poëzie inclusief vrije bewerkingen van anderstalige gedichten, proza, afbeeldingen, columns, kronieken, agenda’s, verslagen van bijeenkomsten, polemieken, tijdschriftenrevues enzovoort.

De inhoudsopgaven geven titels of eerste regels van gedichten weer, tenzij titels of toelichtingen duidelijk op andersoortige bijdragen slaan. Gedichten opgenomen in andersoortige teksten – bijvoorbeeld besprekingen – worden apart vermeld, mits deze gedichten volledig worden weergegeven.

Correcties, omissies, suggesties? [email protected]

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Ganzeveer, De

(1987-1997)

Meer informatie

AANWEZIG:

Jrg. 6, 1992: nr. 11 (december).
Jrg. 9, 1995: nr. 17 (december).
Jrg. 10, 1996: nrs. 18 (juni) en 19 (december).
Jrg. 11, 1997: nr. 20 (juni).

INHOUD, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880

Jrg. 6, nr. 11, december 1992

Ronald Amelinckx [eerste regel:] Ik verhef mijn geheugen (7), [eerste regel:] Het leven doelt (8), Positief (9), [eerste regel:] Alles gaat trager (10),[eerste regel:] Riviertjes pluggen de aarde (11), Een persoon met andere kleur (12), Moeten mensen met een zuivere geest (13).
Line Claeys: Schuilnaam (14), Novembermaand (15), Eigenwijs (16), Als je ooit ... (17), Schaduw (18), Grijze haren (19), Hoop – Kerstboodschap ’92 (20).
Will J.C. Daggelinckx: Loesje (21), Dierenorkest (22), Dingen die je nooit vergeet (23), De trein des levens stond hier even stil, I t/m III. (24-26), Samen (27).
Sandra Gys: Geen toegang (28), Stille hint (29), Extra small (30), Naïef (31), Sleutel (32), Anonieme minderheid (33), Niet voor herhaling vatbaar (34).
Ingrid Lenaerts: Lijden (43), [eerste regels:] Van gift en daarom innigheid (44), Herfst in mijn jarenlange liefde (45), Hij is de meester van het veld (46), De herfsthoek verdeelt nalatenschap (47), De aarde droomt in het herfstbed (48), Zij gaf zuurstof aan deze herfst (49).
Paul Possemiers: In de drukte (50), December (51), Na het bezoek (52), Montignystraat (53), Job (54).
Willem Steegmans [eerste regels:] Aan E. (57), Gevoelens liggen in vergeten containers (58), Ze heeft oogjes (59), oogjes die muziek (60), Halmen kijken verdrietig (61), verwaarloosde knoppen krijgen hun eerste (62), mooie, heldere, bruine ogen kijken (63).
François Vermeulen: Doris Day (64), Don’t (65), Item (66), [eerste regel:] De herinneringen (67), [eerste regel:] Herinneringen zijn eenzame plekken (68), [eerste regel:] Soms vind ik het huis (69), [eerste regel:] Jaren worden lijken (70).
Katelijne Vijncke: Zonder bril (70), Polen (72), [eerste regel:] Tussen al je tranen van verdriet (73), [eerste regel:] jij bent zo diep (74), In kleur (75), Vakantiegenoegens (76), Dat ogenblik (77).

Jrg. 9, nr. 17, december 1995

Lea Baert: Avondbelofte (7), Touwtjespop (8), Echtgenoot (9), Geluk (10), Loven (11), Konijntje (12), Overgang (13).
Line Claeys: Als aandenken aan m’n lieve moeder (14-15), Het oude huis (16), Bekommerd (17), Kermiskleuren (18), Vrij (19), Zij (20), Babylon (21).
Will J.C. Daggelinckx: Zelfportret of 3 maal 18 (22), Goed gevoel (23), Duo? (24), Lentekriebels (25), Dank je wel (26), Herfst (27), drie limericks (28).
Ubbo-Derk Hakholt: Een mooie morgen (29), Op de hoogte (30), Boven de straten (31), Afgang van een spreker (32), Doolhof en dwaaltuin (33), Op de spoorbaan (34), Zijn einde (35), In volle zee (36), In de tijd (37).
Hans Kilian, uit ‘Tatoeage’: Denken (38-39), Opinie (40), Soldaten en dichters (41), De leeuw in zijn hemd (42-43), Spektakel (44-45), Paaslied (46).
Piet Labian: Dood te Sapporo (47), De Rubicon (48), De kleine horizon (49), De waterval van Reno (50), Met groeten uit Brazilië (51), Ik zal huiveren in mijn doodskist (52), De goudsmid uit Maria Teresienstadt (53).
Ingrid Lenaerts [eerste regel:] Zij speelt met kaarten, chique wijze (54), [eerste regel:] Hoe hij licht breekt in donder (55), [de volgende gedichten naar schilderijen van Henri de Toulouse Lautrec:] Jane Avril verlaat de Moulin Rouge (56), De passagiere van cabine 54 (57), Routy in Celeyran (58), Gravin Adèle de Toulouse-Lautrec aan het ontbijt in het slot Malromé (59), A la Mie (60).
Noël Vandorpe: Praten (61), Vragen (62), In de zomer (63), Liefdesspiegel (64), Genieten (65), Avondterras (66), Vrij (67).
Jozef Vandromme: Mijn dorp (68), Nazomer (69), Herfstmijmering (70), Doortocht (71), November ... (72), Kerstmis 2000 (73), Sneeuw (74), Andere wereld (75).
François Vermeulen, eerste deel van de dichtbundel 'Kortloop', eerste regels: De deur trilt nog na – Het gras staat hoog – In de stilte – Ik kijk door het open venster (76-77), Ik grijs een beetje (78), Als kind van twee (79), Biljart centraal (80), Corsica ligt los in zee (80), In de weerspiegeling (81), Het keurslijf barstte van (82), Jouw virtuoze lendenen (82), De dorstlesser (83), Warmte-verlies (83), Regen spijkert (84), Kerstmis: de zoveelste (84).

Jrg. 10, nr. 18, juni 1996

Lea Baert: Het papaverperkje (7), Een heggemus (8), Minnekozen (9), ’k Beluister (10), Erfdeel (11), Art brut (12), [eerste regel:] Groentenzee bloemenpraal (13), Tegenstroom (14), [eerste regel:] Luchten kruipen traag (15).
Line Claeys: Zienderogen (16), Tederheid (17), Weemoed (18), Ooit (19), Avond in september (20), [eerste regel:] Als ik / m’n ogen sluit (21), Anders zijn (22), Koesterend (23), Nooit meer ... (24).
Will J.C. Daggelinckx: vier haiku’s (25), Ik wil je (26), Doopsel (27), Levenskoers (28), drie limericks (29).
Ubbo-Derk Hakholt: Kinderen in het bos (30), Een doel bejagen (61), Vooruitblik van een jongere (32), Houvast (33), Bruin (34), Onder ons (35), Al (36), Reizen per haiku: tien haiku’s (37-38).
Hans Kilian: Voor het slapen gaan (39-41), Credo (42-43), Vrijblijvend (44), For the time being (45- 46), Hard gelach (47).
Piet Labian: Mijn wahinee op Tahiti (48), De kringloop van de nimfomane (49), Mijn kariatide (50), De Tutsivrouw (51), De spasmen van Cleopatra (52), Mijn geestverwant de okapi (53), Voodoo in Pina del Mar (54).
Ingrid Lenaerts [eerste regel:] De wasmachine is stuk, geloof me (55), [eerste regel:] Als ik jou een dag zie binnensluipen (56), [eerste regel:] Dit is een werkdocument voor angst (57), [eerste regel:] Ik sleep de dagen in de wacht (58), Op zijn gezicht stuwt de lente (59), [eerste regel:] Het meisje loopt aan moeders hand (60), Gedaantewisseling (61).
Noël Vandorpe: Het ontstaan (62), Bevruchting (63), Vrucht (64), Kind (65), Opgroeien (66), Donker (67), Licht (68).
Joseph Vandromme: Afscheid ... en een nieuw leven (69), Zomerweelde (70), Dood van een vlinder (71), Herinnering (72), Levensavond (73), De grijsaard (74), Afscheid (75).
François Vermeulen: Kortloop (76), [eerste regels:] Centraal Station (77), Blankenberge (77), Lippenlang liefkozen (78), Kinderen zijn als knuffeldieren (78), Klatervalletjes (79), Zes jaar jong (79), Ruzie, scheld- (80), Het huis lijkt (80), Het elastiekje ‘leven’ (81), Een valse zachte avond (82).
Ronald Amelinckx: Geloof I. (84)
Marc Bungeneers [eerste regel:] Ik schilder je huid in het papier (86), Afscheid( 87).
Elisabeth Moyson [eerste regels:] Ik blik, starend (88), Vandaag werd ik geboren (89).
Paul Possemiers: Nachtgedachten in de winter (90), ’s Morgens (91).
Katelijn Vijncke: Noorse wegen? (92), Kraamwoorden (93).
Tabel: welke auteurs droegen bij aan welke van de nrs. 1 t/m 18? (96-97)

Jrg. 10, nr. 19, december 1996

Lea Baert: Sterf (7-8), Het kind (9), Vooravond (10), Roes (11), Woud (12), Een sneeuwkristal (13), Sneeuwhunker (14).
Ymelda Buckinx [eerste regel:] Ik rook (15), Waanzin? (16-17), Zo maar (18), Alsof je me zeggen wou dat ik je bemin (19).
Line en Kris Claeys: Vierluik aangeboden aan onze dochter Marijke (20-23).
Line Claeys: Vergezicht, gericht (24), Je handen (25), Over (26), [eerste regel:] Vandaag / staan jullie in de kijker! (27), Angst om morgen (28).
Will J.C. Daggelinckx: Gedachten (29), Houden van ... (anno 2019) (30), Dromen (31), twee limericks (34).
Ubbo-Derk Hakholt: Opnieuw (35), Avondstemming in een jachthaven (36), Gedachtenspel (37), Koersverkenning (38), Wat vraagt de tijd? (39), Een steen (40), Naar aanleiding van aantallen (41), tien haiku's 'Uit een mensenleven ' (42-43).
Caroline Jamar: Voor Joris (44), [eerste regel:] Ik voel me alleen (45), [eerste regel:] Ooit (46), [eerste regel:] Ik ontmoette het (47), [eerste regel:] Samen met je lichaam (48), Verwoestijning (49), [eerste regel:] Ik betrap er mij (50), [eerste regel:] Aarde (51), Kikker (52).
Hans Kilian: Hard gelach (53), Hooglied (54 - 55), Al zittende, 1 t/m 3 (56-58), Aan het rund Europa (59-61).
Piet Labian: Te Nieuwpoort-Bad (62), Almagata en de maan (63), Semi-arrogante compositie (64), Innerlijk spel met tweeën (65), Wachtend op Mélisande (66), Kleine muziekdoos (67), Jouw irissen (68), De profundis (69), Het zwijgen der partituren (70).
Ingrid Lenaerts [eerste regel:] Jeugd, op foto, jong talent (71), [eerste regel:] Uit dit wijze moment van rust (72), Museum (73), [eerste regel:] Neemt U mij de maten als vergezicht (74), [eerste regel:] Wij verschillen als kat en hond (75), [eerste regel:] Hij wil werken als een paard (76), [eerste regel:] Aan vaders hand nam zij die dag (77).
Elisabeth Moyson [eerste regel:] Niet jij bent het (78), Ter nagedachtenis aan S. (79), De vluchtige vrouw (aan S.) (80), [eerste regel:] Ik wil (81), Ontaard verlangen (voor Jotie T'Hooft) (82).
Noèl (= Léon Oostindjer): Dode hond (83), Op Piccadilly (84), Niets is meer (85), Hoe dan ook (86), Gezichtsbedrog (87), Dit had onze tijd moeten zijn (voor de muis Ajanccio) (88), Anti-woede (89), Nachtrust (90), Vrouw met verwijt (91).
Jozef Vandromme: Honderd jaar volkstuin (92), Herfstavond (93), Najaar (94), Terugblik op 80 levensjaren (95), Avond aan zee (96), Moeder (97), Nieuwjaar '96 (98), Lentedroom (99), Zomervreugde (100).
François Vermeulen [eerste regel:] de kaartjesknipper (104), De nachtloper (105), [eerste regel:] Ze waren in het gras met elf (106), Zo kort (107), [eerste regel:] Mijn bioritme verbrijzeld door het acupunctuur-shot van je oog (108), [eerste regel:] Zie, er komt er één, zoef (109).
Hilde Vlijminck [eerste regel:] Ze hadden twee gitaren (112), [eerste regel:] Wat ook je toekomst wezen mag (113), [eerste regel:] De avond valt (114), [eerste regel:] Zonnige gedachten (115), [eerste regel:] Weet je (116), [eerste regel:] Kijk (117).

Jrg. 11, nr. 20, juni 1997

Hans Kilian: Boodschap (7), Tegen de lente (8-9), Laat (10), Genesis (11-12).
Piet Labian: Plankenkoorts op een oud podium (16), Schijn (17), Je zon en mijn schaduw (18), Kusjes aan de wind (19), Topmodel (20), Het bittere meer (21), Zaterdag te Sint-Pieters-Woluwe (22), Hawa en het vuur in haar (24), Paul van Ostaijen achterna (25).
Ubbo-Derk Hakholt: Vakantietijd (26), Voor de werkdag (27), K.O. (29), Kamers (30), Bodentaal (31), Een vroege dode (32), Vindplaats (33), Overtocht (34), vijf haiku’s (35).
Hilde Vlyminck [eerste regels:] Langzaam groeit de avond toe (37), Je ogen verraden je bewogenheid (38), Moet ik tot je komen in een lied? (39), Steeds meer draag ik jouw ogen in de mijne (40), In jouw laatste (41), Nu niet, denk ik, maar later, zeg ik wat ik voel (42), Ooit dacht ik iemand te hebben gevonden die me begreep (44), Waar ik zijn zal, weet ik niet, maar ik zal wachten (45). [Al deze gedichten uit ‘Ontheemd verlangen’.]
Elisabeth Moyson [eerste regel:] Op zondag denk je (46), Mea culpa (47), Verlangen (48), Zelfmoord op papier (49), Levenswil (50).
Ymelda Buckinx: Alles is ijdel (Pr. 4-11) (60-62), De elfde verdieping (64), ‘When I’m dead, my dearest, sing no sad song for me’(Christina Rossetti) (65-66).
Jozef Vandromme: Vier jaargetijden (67), Lenteleven (68), Ode aan een molenaar – Valère Borra, overleden 01.10.96 (69), Aan Anton van Wilderode 75 jaar jong (70), Oktober (71), Morgen van verdriet (72), Van oud naar nieuw (73), Lied van mijn land (74), De veldkapel (75).
Line Claeys: De taal van de liefde (76), Lief (77-78), Lentetooi (79), De weg over rozen (80), Als de stroming (82), Mijmering (84), Herfst (85).
Lea Baert [eerste regel:] God, de schaal breekt (86), Twijfels (87), Het gedicht (88), Draad (89), De boterblom (90), De roos (91), Het zou jammer zijn nu te lezen in de trein (92), In den beginne ... (93), Als ... (94).
Noèl (= Léon Oostindjer): Moskou (95), Afscheid van Gorki Park (96), Mikado (97), Dat ongestild verlangen (99), Bekentenis van een moordenaar (100), Klein geworden gedachten: I. Ode (101) – II. Dans (102) – III. Gevoelens (103) – IV. Herinnering (104).
Ingrid Lenaerts [eerste regel:] Verweesd als een roos in de sneeuw (105), [eerste regel:] Vasten is niet goed voor honger (106), Schrijlings op tweedracht (107), [eerste regel:] Wij vullen de jaren in, als vreemde tantes (108), De orde (109), [eerste regel:] In hun ogen daalt geen zon ooit onder (110), Weemoed (111), Tot ridder wil ik vallen en sneuvelen (112).
Will J.C. Daggelinckx: Trein Brussel-Antwerpen 18 uur (113-114), O, wat is het fijn (115-116), Zo had ik het gewild (117), Nostalgie (118), Woorden (120), vier limericks (121-122).

Laatst bijgewerkt op 21 augustus 2021

Gard Sivik

Tijdschrift voor nieuwe lezers (1955-1964)

Meer informatie

AANWEZIG:

Compleet aanwezig in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL).

INHOUD, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880

Jrg. 1, nr 1, maart 1955 [geen paginanummers]

Paul Snoek: noodbrug (12), monografie van een cactus (13).
Hugues C. Pernath: stomverbaasd in koffers voor china. (19-21)
Willy Roggeman: erosie en as (24), kosmisch (25), herfstig vlaanderen (26).
simon vanloo [pseudoniem van Paul Possemiers]: winterlandschap, ijl en tragisch (27), celebration (28), spleen (29).

Jrg. 1, nr. 2, juni 1955

Karel du Bois: avis bericht (1)
K. du Bois: gedichten, I t/m IV [eerste regels:] I. god wandelt op de brede rug – II. ik denk zo in de regen – III. ik heb het gras mijn handen en uw aangezicht verschroeid – IV. les lèvres de la nuit sont de brouillard. (1-3)
Simon Vinkenoog: bitter (met wroeging te lezen) (9), rhetorica (10), prosodie (11).
Paul Snoek: pick-nick. (12-14)
Jan Sara: gedichten, I t/m III [eerste regels:] I. wij kunnen meisjes voor gedichten nemen – II. de bloemen groeiden dan nog aan de dauw – III. de zee is voor altijd oh fotografisch vastgelegd. (15-17)
simon vanloo [pseudoniem van Paul Possemiers]: fauché. (18)
Cees L. Kruithof: stem. (19)
Pieter Aerts: grootstad (21), sorry (22).
Hugues C. Pernath: gedichten voor berenice. (23-24)
Gust Gils [eerste regel:] overmorgen (24), hoegenaamd geen marine (25), voorwerp, dat jaren geleden gediend heeft als kunstwerk (26).

Jrg. 1, nr. 3, september 1955

Paul Snoek: boomtijdperk (9), een mergpijp (10), een skalp (11, uit: ik rook een vredespijp).
Rudo Durant: dubbele dimensie (17-18), vroegte (19).

Jrg. 1, nr. 4, december 1955

Paul Snoek: aardrijkskunde. antropografische suite voor naieve meisjes, 1 t/m 19. (3-13)
Jan Sara: gedichten, I t/m IV [eerste regels:] I. aan de vrieslucht wordt een mens – II. kamers met zoveel uitgangen – III. witte wind – IV.a t/m IV.c [eerste woorden van IV.a:] wij kwamen in een lijnrecht huis ... (16-20).
Karel du Bois: gedichten, 1 t/m 3 [eerste regels:] 1. wij zandkerkgangers – 2. wie het ijs zal vagen van de ruiten – 3. de warme glazen huid gebogen. (21-22)
Chris Yperman: 10 november, voor robbe. (23-25)
Cees L. Kruithof: ik wandel met je ogen. (26)
Pieter Aerts: schilderij. (27)
Hugues C. Pernath: testament in de regen, I t/m X. (28-33)

Jrg. 2, nr. 5, zomer 1956

Jan Hanlo: niet ongelijk. (3)
Hans Sleutelaar: de nacht leeft langer dan mensen en uren (hans andreus). (10)
jan sara [eerste regel:] in de rode straat diepzeestaat. (11)
Hugues C. Pernath [eerste regel:] kristus met de heupen van een tweeling. (12)
Paul Snoek: een speelkamer (19), de schone slaapster (20), / een (loco)motief van liefde (21).
Gust Gils: teorema voor personage, 1 t/m 8. (22-25)
Claude Corban: eenmaal pasgeld, 2, 3, 6, 7 en 1 (26-28), / silekseren, 2,6, 14, 15 en 17 (28-30).

Jrg. 2, nr. 6, einde 1956

Lucebert: dubbele metamorphose (2), de grote muur (3), faust van mexico (4).
Karel du Bois [eerste regel:] aanhoor de houten vleugels. (8)
Paul Snoek: moedpompen, 1 t/m 4. (9-12)
Willy Roggeman: dertien blijvende meisjes van het denken. (13)
Claude Corban, twee gedichten [eerste regels:] Het is alles te eenvoudig om zeggen – Een scheepsramp komt ook (14).
Jan Sara [eerste regel:] ik droomde weer dat ik een hoge boom beklom opdat de (15), het vlinderzonnetje (16).
René Gysen: de poëzie begon in 1950. (27-37) [Essay; ‘de eksperimentele dichtkunst breekt met de sokratisch-joods-kristene lijn’.]

Jrg. 2, nr. 7, begin 1957

Ben Marée [eerste regels:] De lippen zwart van woede (10), Aarde die welft tussen jouw gebeente (11).
Kari Bert [eerste regels:] ze worden paarden – bijt ze los – op het grauwe plein (12), ver voltooien als bizons – de grieken hun tempel – ons doel is diepzeerust (13). [onduidelijk welke strofen samen een gedicht vormen, of op zichzelf staan.]
Hans Sleutelaar: fragmentaries, 1 t/m 7 (14-16), [eerste regel:] dan onttrekken wij ons voor altijd (17), poging tot portret van m. (18).
Gust Gils: introduksie en ei (19), veel irreële blijdschap (20), een willekeurig individu (21), angstvallende ansichtkaarten, 1 t/m 16 (22-24).
Paul Snoek: drie gedichten van esox lucius. (25-27)
Walter Korun [eerste regels:] ik ben de vlugge jager geduldig en buigend (28), als uit / al je handen de bittere plant van je lenden (28).
René Gysen: 11 juli (29), soldaten in rood soldaten in grijs (30), de tanden van jim (31).

Jrg. 2, nr. 8, ± junie 1957

Claude Corban: liefde in de sjees. (2)
Hugues C. Pernath: naschrift tot vandaag. (3-6)
René Gysen: indeling van mijn waterhoofd. (13)
Karel du Bois [eerste regels:] wij dulden geen gillende stilte meer – elke morgen draaien de straten (14).
Hans Sleutelaar: niemand die hier om treurt, a t/m d. (15-16)
Ben Klein [eerste regel:] wij staan in het verweer (17), die moederlijke massa (18).
Paul Snoek: een belgisch eiland, 1 t/m 4. (19-20)
René Gysen: de albinoos. (24)
Cornelis Bastiaan Vaandrager: pelgrim (25-26), zwaar is de wortel van licht (laotse) (27), daarom verzoent stem zich met leven (28), overzicht van het slagveld (29), vertroosting voor opkomende angst (30-31).
Karel du Bois: zoek de mens mirza (32), v v k (36).

Jrg. 3, nr. 9, januari 1958

Hans Sleutelaar: hemellichaam (13), hier is vannacht zeer zacht een maan gevallen (14), cool blues (15), cyrique (16).
Hugues C. Pernath: sarabande. (17-18)
Gust Gils: suite van de fiktieve wetenschap, 1 t/m 5. (19)
Karel du Bois: een vrome wens (20), foto voor mijn dochter (21).
Jan Van Mastrigt: I. hij zocht – II. ik heb een woestijn gehuurd – III. ga weg en noem mij niet meer. (22-23)

Jrg. 3, nr. 10, zomer 1958

Susanne Lecointre: de muur vanzelfsprekendheid, 1 t/m 4. (9-10)
Armando: portret (11), gesprek (12), ik beveel (13).
Paul Snoek: egyptisch in drie bedrijven. (14)
Pedro Batiz (= Paul Snoek): hannibal en zijn geliefde (15), de vuren en de lichten uitgedoofd (15), tarzan zweeft (16).
Hugues C. Pernath: scharlaken is de wonde van de huurling. (17)
Simon Vinkenoog: le peintre maudit (18), osmose, I t/m III. (19-21)

Jrg. 3, nr. 11, najaar 1958

Hans Andreus: iedere levende letter (1), een dodenklaaglied (2), het midden van het lichaam (3), warmte (4), het hart van de nacht (5).
Simon Vinkenoog: gdicht voor andreus. (6)
Korban: de dierenhemel van een hart, I t/m III. (32-33), de wijze (34), lastertaal (35).
Cornelis Bastiaan Vaandrager: waarschuwing! ook van kracht voor zeer verlate reiziger. (37-38)
René Gysen: een stem in de wind, 1 t/m 3 (43), piroeët (44), billet doux, I en II (45-46).
Hugues C. Pernath: cagliostro. (47)
C. Buddingh': goedenavond luisteraars. (63-64)

Jrg. 3, nr. 12, einde 1958

Gerrit Kouwenaar [eerste regels]: I. Het regent niet overal ter wereld maar (6), II. Niets nieuws onder de zon (7), III. De man in het zwarte moeras (8).
Mischa de Vreede: een jong meisje droomt, I t/m III. (11-12)
Armando: reis met messen, I t/m IV. (13-15)
Gust Gils: nog wordt geleefd (18), een moedig staatsburger (19), in een stad naar believen (20), zijne vermorzelde eksellensie (elegie) (21), vreemd was dit (22).
Cornelis Bastiaan Vaandrager: prisoner of love (23), alphabet des sourds-muets (24), klacht van een kollektioneur (25), a foggy day in rotterdam (26).
Cornelis Bastiaan Vaandrager: machaira machaira (38)
Dick Steenkamp: Drie dagen. (46-47)

Jrg. 4, nr. 13, juli-augustus 1959

Hans Sleutelaar: 4 observaties (1-4, uit: ‘In gevecht met de zon’), bericht aan ph. (5).
Susanne Lecointre: spokhuset (9), twee (10).
Simon Vinkenoog: op het veld van eer (4 poèmes de liberté dédiés aux Algériens Ould Aoudia et Aissa Idir) (15-18).
Korban: Cleopatra in oktober. (42)

Jrg. 4, nr. 14, september-oktober 1959

Cornell's Bastiaan Vaandrager: groeten uit ibiza (enkele vergrotingen) (9-12), rebel with a cause (13-16), voorbeeld van gezichtsbedrog (17).
J. Stringa: processie (18), wij (voor een generatie) (19), status quo (20),
Gust Gils: mensgewijs langs menspaarse wegen, 1 en 2 (37-38), 3 antropomorfismen (39-41).
Jan van Mastrigt: treinreis, I t/m III. (42-44)

Jrg. 4, nr. 15/16, november-december 1959, januari-februari 1960

C. Buddingh', zeven gedichten: two shades of autumn (2), modus operandi (3), the country's in the very best of hands (4), things to come (5), simplicity (6), it could happen to you (7).
Sybren Polet, vijf gedichten: boomgedicht (21), wij zijn als woorden (22), el cuerpo virtuoso (23), de dochters van columbus (24), romantisch liefdeslied in de trant van poot (25).
Armando, acht gedichten [eerste regels:] I. zoals men mij moest temmen zoals men sloeg (43) – met een wet en zonder mond (44) – gelukkig nog duizenden slachtoffers (45) – namelijk emotie (leeg zelfportret) (46) / II. zoals het zegt: hoewel zij komen ... (47) / III. nog niemand (48), IV. hoe ver de zee leeft (49), V. het gorgelend meer, gewoonrood was het kind dat brandde (50).

Jrg. 4, nrs 17/18, maart-april-mei-juni 1960

[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie.]

Jrg. 5, nr. 19

Remco Campert: dit gebeurde overal (1), huis na huis (2), niet te geloven (2).
Hans Pieter Verhagen: gedicht na eeuwen (21), het schrikbewind van rozen (22), een gedicht zo lyrisch ... (22).
Georges van Vrekhem: slaapwel (25), tussen de regels (26), kort leerdicht (27), landschap (27).
C.B. [Cornelis Bastiaan Vaandrager]: bespreking van Fem Rutke: Blauw gras. (45)
W.R. [Willy Roggeman]: bespreking van C.L. Kruithof: Brigitte. (46)
H.S. [Hans Sleutelaar]: bespreking van C. Winkler: Tussen twee oorlogen. (46)
P.S. [Paul Snoek]: bespreking van Mark Dangin: Door een bij gestoken. (46)

Jrg. 5, nr. 20

Simon Vinkenoog: wie ik ben (fragmenten), I t/m VIII. (2-4)
Gust Gils: ballade van de onregelmaat (17-19), aantekening bij nahistorie (19-20), tegenaanwijzingen, 1 en 3 (20).
Armando [eerste regels]: I. tegenaanwijzingen (25) – een snel mes (26) – de stenen en de steentjes en een (26) – , waarop ik, als sterkste, een arm ophef en een (26) – het scherp geslepen mes (27) / II. , op de grens is armando (27).
G.G. [Gust Gils]: bespreking van Willem van Toorn: Terug in het dorp. (43)
H.C.P. [Hugues C. Pernath]: bespreking van Willem M. Roggeman: De revolte der standbeelden. (43-44)
H.C.P. [Hugues C. Pernath]: bespreking van Paul De Vree: Grondbeeldig. (44)

Jrg. 5, nr. 21

Hans Verhagen: Hoewel in rode sweater, 1 t/m 4 (19), Een stukje beschaving (21-22), yo yo (22).
Rob Cassuto: I. ik zie (40), II. de hemel spreekt al boekdelen (41).
H.V. [Hans Verhagen]: bespreking van Catharina van der Linden: Het pijnboomzaad. (54)
C.B.V. [Cornelis Bastiaan Vaandrager]: bespreking van Caspar Hendriks: 6 sonnetten bekroond met de Vandaagprijs 1960. (54)
F.V. [?, of moet dit H.V. = Hans Verhagen zijn?]: bespreking van Catharina Kortebos: Tussen mij en de dingen. (54)

Jrg. 5, nr. 22/23/24

Bert Schierbeek: geen engels (fragment uit een boek in voorbereiding). (32-33)

Jrg. 6, nr. 25, maart-april 1962

Hans Verhagen: het nieuwe zeeland: I. cinerama aan den lijve – II. een onbemande dichter, I – Zeeuwse reportage – innerlijke regie – Walcheren – De Nieuwe Rotterdammer – 1, 2 & 3 – een onbemande dichter, II – het skelet v.d. zee. (1-7)
Armando [eerste regel:] vermoedelijk is hij ontkomen, aan wie kan zij niet zeggen (19), hoe verder gaat het, dat alles is. opslurpt en wijzer maakt (19), portret (20), , zo niet te kreupel dan haat voor (20).
P.C. [Piet Calis]: bespreking van Wim Zaal / De Antipoëet. (62)
P.C. [Piet Calis]: bespreking van Albert Westerlinck, André Demedts, Gabriël Smit, Bernard Verhoeven: Tweelingster. (62)
S.V. [Simon Vinkenoog]: bespreking van K.N.L. Grazell: Missen voor buitenkerkelijken. (63)
W.R. [Willy Roggeman]: bespreking van Werner Verstraeten: De rozijnen fluit. (63)

Jrg. 6, nr. 26, mei-juni 1962

Cees Buddingh': 17 mei 1962 (7), europeaan (7), prehistorie (7), late wandelaar (8), de eerste man op de maan (8), jaja (9), verhaal met moraal (9).
Peter Bulthuis: de grijze zomer, 1 t/m 3. (14-15)
Rob Cassuto: notitie over een gevoel (20), scheveningen mist (20), deze dag (20), in zijn hemelhoge motor (21).
H.V. [Hans Verhagen]: bespreking van Alijd Brink: Het onbekommerd zwijgen. (61-62)
H.V. [Hans Verhagen]: bespreking van Rob Leopold, Bert Jansma, Dick Zaal e.v.a.: Vermoeden van tijd. (62)
G.V.V [Georges van Vrekhem]: bespreking van Nic van Bruggen: Een kogel. (62-63)
Gust Gils: bespreking van Jehan Bergardt: Flitsen. (63)

Jrg. 6, nr. 27, juli-augustus 1962

Hans Verhagen: genocide, 1 t/m 10. (1-10)
Hans Verhagen: euthanasie, 1 t/m 10. (12-21)
Cornelis Bastiaan Vaandrager, 20 nieuwe gedichten: (Citaat) (22) – (Tekst) (23) – (Hors d'oeuvre) (24) – (?) (25) – (58253) (26) – (E.H.B.O.) (27) – (Correspondentie) (28) – (Strafwerk) (29) – (Vrij recente foto) (30) – (Flora en fauna) (31) – (Tijd voor teenagers) (32) – (1962-) (33) – (Vormgeving) (34) – (Modern wonen met een ‘concreet dichter’ op de boekenplank) (35) – (I.M.) (36) – (Nederlandse Spoorwegen) (37) – (Annalen) (38) – (Hans Verhagen) (39) – (Autumn in New York) (40) – (Op de foto) (40).
H.V. [Hans Verhagen]: bespreking van Peter de Baan, Aad Rot, Bessie Schadee e.v.a.: Een 10 voor de 10-ers. (63)
R.G. [René Gysen]: bespreking van Louis Willems: Een foetus buiten de dampkring. (63)
C.B.V. [Cornelis Bastiaan Vaandrager]: bespreking van Jos Vandeloo: Zeng. (63-64)

Jrg. 6, nr. 28, september-oktober 1962

Cees Buddingh': kleine gelijkenis (15), adieu, andré breton (16), le goût de l'infini (16), ars poetica (17), hij wel, I en II (18), I remember Clifford (19), rabarberrabarber (19), portret van de dichter (20), zo is het dan ook nog weer eens een keer (20), de nadagen van icarus (21), onderweg (22).
Rob Cassuto: count down. 5 t/m 0. (27-28)
Gust Gils: le malavisé (35), een quodlibet van bruggenverbranders (36), standbeeld bij nieuwe maan (37), menhir (38), de uitvinding van het wiel, 1 t/m 3 (39).
Piet Calis: bespreking van het gedicht ‘zilveren bruiloft’ van Anton van Duinkerken. (56)
R.G. [René Gysen]: bespreking van Leo Ross: L'amour vert. (58)
R.G. [René Gysen]: bespreking van J.W. Oerlemans: De verte tussen ons in. (59)
J.C. [Jan Christiaens]: bespreking van Hedwig Speliers: Ons bergt een Cenotaaf. (59)
W.R. [Willy Roggeman]: bespreking van Th. Sontrop: Langzaam krom groeien. (59-60)
W.R. [Willy Roggeman]: bespreking van Jaap Harten: Het spoor van de gele keizer. (60-61)
E.V. [Ewald Vanvugt]: Wim Gijsen: Tot de tanden gewapend weerloos. (61)
Cornelis Bastiaan Vaandrager: zonder grenzen. een gedicht van 150 lettergrepen. (63)

Jrg. 6, nr. 29, november-december 1962

Armando: boksers. (31-34)
C.B.V. [Cornelis Bastiaan Vaandrager]: bespreking van G. Warger: Het kruis in de zon. (62)
R.G. [René Gysen]: bespreking van Wim Brinkman: Negev. (63)

Jrg. 6, nr. 30, januari-februari 1963

P.C. [Piet Calis]: bespreking van Ger van Wijck: Aan den lijve. (61-62)
H.V. [Hans Verhagen]: bespreking van Otto Dijk: Traumagie. (63)
H.V. [Hans Verhagen]: bespreking van Johan van Nieuwenhuizen:Achter een naam verborgen. (63)

Jrg. 7, nr. 31

Hans Verhagen: Hans Verhagen & Zn, 1 t/m 15. (17-32) [Voorpublicatie uit de bundel ‘Rozen Motoren’]
Armando: fighters. (47-52)
Sybren Polet: Meteorologische mens. (60-61) [Uit de bundel ‘Konkrete poëzie’.]

Jrg. 7, nr. 32

Cornelis Bastiaan Vaandrager: made in rotterdam: (Hemel en hel) (15) – (I remember Anna) (15) – (De wet) (16) – (De wet 2) (16) – (Reclame) (17) – (Gelukkige dagen) (17) – (In de espressobar) (18) – (In het warenhuis) (18) – (In de lunchroom) (18) – (Vormgeving 2) (19) – (Poetry in motion) (19) – (Writers at work 2) (19).
Armando: september in de trein. (23-27)
Cornelis Bastiaan Vaandrager: made in madurodam, 1 t/m 4. (48-51)
Cornelis Bastiaan Vaandrager: bespreking van Ad den Besten (sam.): Stroomgebied. Inleiding tot de poëzie van de na-oorlogse dichtergeneratie. (54)

Jrg. 7, nr. 33 [laatst verschenen nummer]

Armando: karl may-cyclus. (4-10)
Hans Sleutelaar + Cornelis Bastiaan Vaandrager: teamwork: (Europa) (13), (Factuur) (14), (Snelheid) (15).
Cees Buddingh’: de nieuwe poëzie. (16-18) [Essay]
Cornelis Bastiaan Vaandrager: nieuwe poëzie: (China) (19), (Goldberg-Variationen) (20), (Het hitwezen) (20), (Het seksuele leven) (21).
Hans Verhagen: televisie, 1 t/m 4. (23-27)
Cees Buddingh’: Een dagje in het leven - versbrief aan hans sleutelaar (28-30), 1 × 1 = 1 (31), Optimist (31), Nieuw partijlied (32).
Rob Cassuto: het voertuig poëzie. (34-35) [Pleidooi voor ‘aktuele poëzie’.]
Rob Cassuto: mensen. mensen? (36-38), diagnoses (39-41).
Anoniem: worden vervolgd snoek en pernath. (45-47) [Bespreking van Paul Snoek en Hugues C. Pernath: Soldatenbrieven.]

Laatst bijgewerkt op 2 oktober 2021

Gedicht

Driemaandelijks tijdschrift voor poëzie onder redactie van Remco Campert (1974-1976)

Meer informatie

AANWEZIG

Compleet aanwezig:

Jrg. 1, 1974: nrs. 1 (januari), 2 (april), 3 (juni) en 4 (november).
Jrg. 2, 1975: nrs. 5 (februari), 6 (juli), 7 (oktober) en 8 (december).
Jrg. 3, 1976: nrs. 9/10 (augustus), 11 (december) en 12 (eveneens december).

INHOUD, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880

Jrg. 1, nr. 1, januari 1974

Jacques Hamelink [eerste regels:] op de vuilnisbelt (3), Ook mij (4), Tijdopwaarts (4), Met de bedrijfsblinde vergeetheilige (5), Chtonische god (5), Voorbij de jobstijdingen (6), Door het venster, waaraan (7).
Arie van den Berg: Het romantisch verscheidene. Een verkenning van Noord-Nederlandse poëzie. (9-20) [Essay, onder meer over Hamelink, Jacob Groot, Warren, Habakuk II de Balker. Claus, Elburg, Kouwenaar, Faverey, Ten Berge, Polet, Remco Campert, Herzberg, Van Geel, Wilmink, Kopland, Van Deel, Emmens, Wilfred Smit. Van Teylingen, Ouwens, Korteweg, Schippers, Bernlef, Buddingh’, Vlek, Huyskens, Deelder, Schierbeek, Komrij, Kuik, Gelderblom, en Kuijper.]
Alain Teister: Bezoek in het ziekenhuis, of: Een geluk bij een ongeluk. (21-23)
Leyn Leynse: elegiae & telegonos. (25-39)
Koos Schuur: (herfst)gedicht gedicht. (40)
Robert Pelser [eerste regel:] als je me niet meer ziet. (41)
Jan G. Elburg: Huiselijk leven - te gek (42), Huiselijk leven - gedenken (43).
Arie Gelderblom: de koningin (59), een zeer vreemde pegel (59), brief (60), sneeuw [6.2.1973] (61).
Herman Romer: Raad eens. (63-64)
R.J. Blom: Wachten (65), Grote meneren (66), Ulevellen (67), Donald (68).
Loukje van Bree: Gesprek met Jacob Groot. (71-86) [Interview]
Tymen Trolsky: ‘De schaakmatch’, I t/m XIV. (89-102)
C.N. Baron de Sadeleer [eerste regels:] De natuur is een voorzienige moeder (105), Het is juist in de wateren waar Moeder Natuur (105).
Judith Herzberg [eerste regel:] Gelukkig dat er nog iets werd gevonden. (Achterplat)

Jrg. 1, nr. 2, april 1974

Frank Martinus Arion: Oorlog aan edelstenen. Aan de 12 mijnwerkers van Carletonville (Ten zuidwesten van Johannesburg, Zuid-Afrika) 1 t/m 8. (3-6)
Lucebert: Zomer (9-12), Shall we dance (13), Het woord (14), Pastorale (15), De vrije metselaar gebonden (16-18), Gedicht van de komende burgeroorlog (19), Zombie (20-21), [eerste regel:] de getrapte sneeuwbal in matrassen (22-23), Trajekt (24).
Hans Sleutelaar: In Memoriam. (27) [Gedicht]
Rutger Kopland: Nog eenmaal Tarzan. (28) [Uit: Wie wat vindt heeft slecht gezocht.]
Gerard Elshout: Tarzan een mythe van mannelijkheid. (29-31) [Bespreking van het gedicht ‘Nog eenmaal Tarzan’ van Rutger Kopland.]
J. Bernlef: Waar ik mee bezig ben (33), Oude bereklauw (33), Kindertekening, verklaard (34), Scharnier (35), Schroef (35), Spijker (36), Lipsslot (37), Los zand (38), Litho van een jongensknie (39), Rivierzand (39).
C. Winkler: Interview (41) [gedicht], In Beetsterzwaag (42), Verloren (43), Parnassia (44).
Betty Koswa: Als ik het zeggen kon. (45)
C. Buddingh’: In Memoriam Beertje van M. (47-49) [Gedicht]
Hans Andreus: 5 gedichten met ekskuses aan Einstein c.s.: m (67) – g (67)– t (68)– v (68)– e (69), Jah Ribõn Olam (70), Lachen (71), Gebed om regen (72), Lichamen (72), Hoed vol gaten (73).
Hugo Claus: zes gedichten uit ‘Hecate’ [eerste regels:] Weinig heilig is deze nacht (75), Welke wet mij ook treft (76), ik ben gierig op mezelf (77), Vaak zijn wij beiden, zonder het te weten (78), Je zegt: ‘Wantrouw niet zozeer (79), Vergeet het nu maar (80).
Michael Tophoff: only today are we men of feeling (Mao Tse-Tung), 1 t/m 5 (83-87), [eerste regels:] foutloos (88), tussen vanavond en morgenochtend proklameer (89), bijna elk woord valt (90).
Habakuk II de Balker: Het is winter, Isabella (91-92), Stonehenge 1 (93), Stonehenge 2 (94), ‘I’m going away to wear you off my mind’ (95), Op de tong (96).
Richter Roegholt: Kolk (99), problemen bestaan niet (100), oog (101).
Jacob Groot: Ontloken. (Achterplat)

Jrg. 1, nr. 3, juni 1974

Martin Mooij: Vijf jaar Poetry International. (3-17) [Verslag]
Bert Schierbeek [eerste regel:] kijk. (25-26)
Arie Gelderblom: Gedicht voor Jane. (29-31)
Jacques Hamelink [eerste regels:] Jij, bij de grenssteen, rechtens (39), Een zal de boog spannen (39), Wij raken je aan, avond (40), Mondgeschilderd de stilte (41), Spreek, leemmond (42-43), Je groef, krukkig, gebrekkig (44), Bewaard in het beeldgeheugen (44), De avond hecht (45), Deze hand (45).
Wim de Vries: Schafthalfuur (71), Wees verzekerd (71), Sprookje (72), Het huis (73), Deze nacht (74).
Sjoerd Kuyper: ‘Handboek voor overleden knaagdieren’ (fragment) [eerste regel:] de huid verliest zijn ratelslag vergeet zijn hart. (85-86)
C.B. Vaandrager: Stranding (97), Onraad (97-98), Beklemming (98).
H.C. ten Berge: De andere slaap. (111-113)
Breyten Breytenbach: Brief uit die vreemde aan slagter (120-122) Dar es-salam: hawe van vrede (123-124). [Afrikaans]
Habakuk II de Balker: Riekus Waskowsky. (Achterplat)

Jrg. 1, nr. 4, november 1974

Jules Deelder: Het geluk. (3-9)
Cees Nooteboom: geroep en gefluister, I en II (11-12), einde (13), hotels (14), droom (15), verjaardag, I t/m III (16-17), niemand (18), de liefde is de dood (19).
Riekus Waskowsky: Habakuk de Balker II. (21)
Joost Roelofsz (tekeningen) en Th. Sontrop: 5 letters: A. Ach, zo klein al op weg naar wat lokt en niet kan (23) – B. Bijna een omgekeerd puren wil ik dit noemen (37) – M. Men meent te schuiven, wordt geschoven (59) – R. Ritsige rat, door lust verscheurd geurt (87) – IJ. IJverig scheppend bedient hij zijn beren (105).
Erik Slagter: Gesprek met Harry Mulisch. (24-27) [Interview over Mulisch’ poëzie.]
Harry Mulisch: picasso en geen einde, I t/m III (28-30), achterberg (31), biografie (32), oud lied (33), postuum, I t/m III (34-36).
Bert Schierbeek [eerste regel] ik denk (39-40), ontmoeting (41), Niks (42), Groei (43), Beginselen, 1 en 2 (44-46), [eerste regel:] ik plukte margrieten (47).
Anton Korteweg: Voorwaarts dan, o reisgezellen! (49), Johannes de Heer (50), Reisverslag (51), Hoe Alexander Duff begon … (52), Hup (53), Ontkomen (54), De nieuwe melkwagen (55), Stomme beesten (56).
Peter L.L. van der Mark: Doodse stilte (57), Op de duiventil (58).
P. Sierdsma: Staan (71), Gras (72-73), Cartoons (74), Rook (75), Sportuitslagen (76).
Jan G. Elburg: Huiselijk leven: Iedereen naar bed – Binnenpret – Kijkkastman – Voorjaarsregen – Het geschrevene. (77-81)
J.H. van Geemert: door spiegels ingesloten (83), quarantaine (84), verwarring (85).
Cor Knecht: drieluikje (89), dit (90-91), pauze (92-93), Gelmiazow (94-95) [Oekraïnisch dorp ten oosten van Kiev].
Peter Nijmeijer: de slaapwandelaar (Margritte) (97), de echo (Delvaux) (98), bijv. de chirico (99), mensverlaten vlakte (100), the soring twenties (101), herinnering (102), nagekomen foto (103), in praise of movies (104).
Anoniem: Een ongelofelijke dag. (Achterplat, reclamegedicht.)

Jrg. 2, nr. 5, februari 1975

Bab Westerveld: spaar de chromoos (3-4), [eerste regel:] zoek maar en je vindt lees ik (4), chiromance (5), [eerste regel:] mooie roeiers de boot (6), lezen in bed (7), fotoos van de pijn (8-9), [eerste regel:] welke ochtend keken we op (9).
J.D. de Vries: Tasuka. (11)
Peter Berghuyse: Voor een schilderij van Filippino Lippi (13), [eerste regel:] Zo zag ik aan de boulevard (14), [eerste regel:] En aan de overkant der baai (15), Voor Benvenuto Cellini (16), Voor 2 schilderijen van Ambrogio Lorinzetti (17), San Gimignano (18), Voor een schilderij van de Aartsengel (19), Assissi’s kloosterhof (20), Voor een portret door Filippino Lippi (21).
Eddy van Vliet [eerste regels:] in deze uitgeputte lage landen (23), de dood (24), ik weet (25), als een ongeopende brief (25), lawaaierig gaat de dag (26).
Fred Portegies Zwart: Poëzie als kinderspel. (29-63) [Beschouwing over poëzie van kinderen, met tal van gedichten van kinderen en een bespreking van het boek ‘Wishes, Lies and Dreams’ van Kenneth Koch] [Voorpublicatie uit gelijknamig boek.]
Gerry van der Linden: zwembad (65), dinsdag (66), avond (67), [eerste regel:] De straat is waar de mensen gaan (68), De straten (69), een gevoel (al heel de dag aanwezig) (70), tram [uit: het konijn en ik] (70), ’s avonds laat (71), oktober 1974 (72), back home (73), [eerste regel:] wat moet ik met mijn vader (73), Sonse duinen (74).
Frank Koenegracht: Ballade van de dames op zondag (75), Kloosterlente (76), Costa Alcohol (77), Jonge stad (78), De aardsterren (78-79), De ballade van de idioten: 1. (de nieuwe inquisitie) (79) – 2. (ontbijt) – 3. (gesloten afdeling) - 4. (seizoen) – 5. (Endegeest revisited). (79-81).
Tonny van der Horst: Frieda (83), Voor H. [eerste regel:] ’t Huis weegt als lood (84), Voor H. [eerste regel:] Speel voor nacht (84), Bij een foto van Marilyn Monroe (85), Beveiliging (85), Val (86).
Simon Vinkenoog: Vandaag de dag (99), [eerste regel:] Niemand is van niemand (100), [eerste regel:] toen ik niets meer deed (101), [eerste regel:] die ene wandeling (102), anna sunya (103), bodhisattva (104).
Hans Plomp: Natura Artis Magistra (105), Moondog (107).
R.A. Basart: Den ouden koningstuin revisited (109), drie haiku’s: Troost (110) – Twijfel (110) – Zandvoor a/z (110), Ultima Thule (111), Bij het aftuigen (112), Dood van een heer (112).

Jrg. 2, nr. 6, juli 1975

Sybren Polet: Stad onder hoed (3-6), Voorbij uur nul met doppler-effekt (7), Aliënatie & alliteratie (8-9), Genesis-I (10), Dagtaak (11-12).
Margriet Poort: Ouder (29, [eerste regel:] De zwakke koestert de slaap (30), Heks verbrand, zand erover (31), Onderwerping (32), [eerste regel:] Als ik reis met een vrouw (33), Nu wij voortleven op film (34).
Hendrik Carette: Ik leef dus ik zweef. Een ode aan Friesland [eerste regels:] I. O o friese wind en terpen van mijn winterhaard – II. Na deze al te rauwe winterdagen – III. In Ameland, daar in de duinen (35-37).
Tymen Trolsky: Nelis de Neet (alias Riekus Waskowsky). Volksliedje. (39-41)
Alex van Gelder [eerste regels:] de sabel hakte! (43), ada kreeg haar deel (43), kader het (44), er waren little puffs of garden (45), ik herinner mij de dure mond (45), haar versterking kwam te laat! (46), u bent wel bespraakt en er gaat (46), al de bonzen! (47), zij was erg mooi geschapen (48), wij woorden wisselden dingen (49), hoe worstelt het in het ei ? 50).
Manuel Kneepkens: Bodegraven (51), Winselerstraat (52), Staatsmijn Wilhelmina (53), Leiden herbezocht (54), De gentleman (55), Tour de France (56-57), Hortus Botanicus (57), Het Meisjeshuis (58), Bovary (59), Oegstgeest (60).
Henry Hes: net als ik (77), de keuze van Frankrijk in 1968 (78), herfst (79), azze begon te liep’n (80).
Gérard van den Eerenbeemt [eerste regels:] mooi schot (81), bewegingen: (82), mijn vader (83), zo’n kind (84), ik / omarm omarm (85), de beste roomsoes (86), is de aarde (87).
C. Buddingh’: Met twee benen in de grond. (89-92)
Rouke van der Hoek: Leenderhei (93), Zaterdagmiddag (94), Het huis van je ouders (95).
Hubert de Vogelaere: De brem (97-98).
Paul Rodenko: Bommen. (Achterplat)

Jrg. 2, nr. 7, oktober 1975

Hans Tentije: De mijn (steenkool & tin), I t/m IV (3-6), Vatra Dornei (7-8), Judas in Chalco (8-9), Onscherp, van dichtbij (10-11).
Alexander Susan: Wit Odium (13), Ik heb je lief (13), Het Gezicht (13), De Brug (14), Venster (14), Als ik je mis (14), Leegte (15), Middaggloed (15), Donder (15), Bitterzoet (16), à tout prix (16), Broze Engel (16), Tot onze verwondering (17), Suze (17), Sier van de slaap (17), Genève (18), Jean (18), Roep (18). [Uit ‘La Femme Tigra’]
Sjoerd Kuyper: Dagen uit het leven 1965: de vrijdag (35-36) – de zaterdag (36-37) – de zondag (37-39) – de maandag (39).
Ruth G. Barnhard: Dorpswandeling (41), Feest (42).
Jean-Paul Franssens: Lilis, I t/m XV. (43-52)
Arie van den Berg: want liefde. I t/m IV. (53-56)
Carlos Callaert: Hij sterft mijn vader, 1 t/m 3 (57-58), Voor L.M. Van den Brande (59-60).
Anton Korteweg: De godvruchtige landman: I. Bedorven herbergen – 2. Zondag-school – 3. Gevaren der vlasoogst – 4. Hoe de begeerte te verslaan. (61-63), [eerste regel:] Zoals een sleetse reu door geilheid overmand (63).
Anne Kranendonk: Bezoeken (75), Operatie (76), Veel meer blind in open lucht (77), Waar anders vleermuizen (78), Haar en huid, 1 t/m 3 (79-81), Recycling (82).
Jan G. Elburg: Lipsslot / roosvenster / rijstpapier. (83-90)
Louis Ferron: De kedive mijmert aan de oevers van de Nijl (tekst, gevonden op de achterzijde van een doosje egyptische sigaretten), 1 t/m 3 (91-93), Het station in het woud (naar het schilderij van Paul Delvaux) (94-95), Les belles bourgeoises, I t/m 8 (96-97), Vier geografische peilingen naar Orplid, I t/m 4 (98-100).
Habakuk II de Balker: Rondeel, [eerste regel: Oud gereedschap mensheid moe. (Achterzijde)

Jrg. 2, nr. 8, december 1975

Freddy de Vree: In memoriam Hugues C. Pernath, 1931-1975, I t/m V. (2-4) [Gedicht]
Freddy de Vree: [zonder titel] In memoriam Hugues C. Pernath, [Proza] (6-10
Gust Gils: Biografiese nota (11), Mijn ongevraagde opinie toch geef ik ze (11-12), Uit de afvallige meetkunde (13), Of wat daar doet aan denken (14), Kontesterende timmerman (14), Sequenza (15), Veilig & wel (15-16), Morgenstond (16), Het innige moment (16), Het gemis (17), Verdiende troost (17), Een sirkelredenering (18).
Maurits Mok: Eerst (19), Nadag (20), Er is niets anders (21), Slapen gaan (22), Mozes Flinker (23), Kampvuur (25).
Bert Schierbeek: Vallen en opstaan. (26-47)
Richter Roegholt: Lip (63), Winter (63-64), Geur (64-65), Revolutie (65-66), Kabouters (66-67), De dikke vrouw (68), Komma (68-69).
Stefaan van den Bremt: Vrije val, I en II (70-71), Krisis, I t/m III (71+73-74), Behalve de haan die kraait (73-74), De joffers achter de dijk: De zon (75), Helios (76), Duifje (77), Ganzerik (78), Medea (79), Cycloop (80), Catherina van Siena (81), Catharina (82), De vogel Phoenix (83), Odyssee (84), De kleine Johannes (85), Danaïde (86), Tootje (87), Egotrip (88).
Herman Romer: Hitchcock in huis (89), Geluk (89), Het ontwaken (90), Florence (91), Know-how (92).
Frank Martinus Arion: Bergvrede. (93-95)
Hans Tentije: Na Versailles. (Achterplat) [Uit ‘Alles is er’.]

Jrg. 3, nr. 9/10, augustus 1976

Koos Schuur: ik zag gerard diels. (3-4)
Hans Clavin: Konkrete poëzie: (5), (30), (41), (65), (146), (168), (180).
Frank de Crits: groeten nr 22 (6), glossarium bij groeten nr 22 (7), ontkurken nr 21 (8), glossarium bij ontkurken nr 21 (9), zelfmoord plegen nr 20 (10), glossarium bij zelfmoord plegen nr 20 (11), hamsteren nr 19 (12), glossarium bij hamsteren nr 19 (13), ontwaken nr 18 (14), glossarium bij ontwaken nr 18 (15), lezen nr 17 (16), glossarium bij lezen nr 17 (17).
Jotie T’Hooft: Sterrenschepen (19), Niet voor mij (20), Een sterfhuis (21).
Jacques Schmitz: De o van emotie (23), O die dood (24), High noon (25), Ja dat ik (26), Ierland, 1 t/m 4 (27-28), Over de revolutie (29).
C.B. Vaandrager: Waar. (31-32)
Heleen L. Hildering: Javaanse jongens (33-34), Trompe-l’oeil (35), Hortus Botanicus (36), Huishouden (37), De Hema (38), Wederverkoopster (39), Tango (40).
Eddy van Vliet [eerste regels:] Verwekt in de strengste winter (67), Samen met de vaas de kelder ingedragen (68), Plotseling sta je daar dan (69), Zoals in zovele gedichten na mij (70), Wanneer ik de dolfijnen (71), Al mijn vrouwen slapen (72), De tafels zijn rond (73).
Gerry van der Linden: bezoek (75), boodschappen doen (76), fragment (77), panorama (77), de watergeuzen (78), oog (79), vrouw in huis (79), kort verhaal (80), ochtendglorie (80).
Peter ten Hoopen: colombia/ecuador (83-84), onze gevederde vrienden (85-86), eden (87).
Lizzy Sara May: De multinationale (89), Politieke gevangene I en 2 (90), Vlucht, 1 t/m 7 (91-93).
Alex van Gelder [eerste regel:] rond 12 uur, I t/m 4. (95-98)
Jan van Harten: De voeten van het ongeduld (99), Nagemaakt (100), Gestalte (101), Naar Dieren (102), Het brons (103), Stereo (104), De matten (105), Binnen (106), Moeder (107), Distichon voor het vertrek (108), De voeten van het ongeduld (109), Buiten (110), As (111), Triplex (112), De gebruiken (113), Begraafplaats (114), Codicil (115), Kleuren (116), Duinen met helm (117), Belast (118), Alleen (119), Het hok (120), De vitrage (121), Haar ogen (122), Boeket (123), Steen (124), Achter ons (125), Ontmoeting (126), Bladeren (127).
Pim Vermeulen: Ellen. (129)
Remco Campert: Aan Breyten. (145)
C. Buddingh’: Ode aan de zee. (147-149)
Arie Gelderblom: zegbaar/onzegbaar (151-152), Nooit dood nog (153), een lied van eenzaamheid (154), was er een woord (155), een halfie brood (156-157).
Marcus A. Heeresma: De Drentse Peel (169-171), … [eerste regel:] Nu liep hij langs de lange dwarskant (172-176).
Cees Nooteboom: Black dog. (179)
J.B. Charles: Korfu (181), In het hotel (182), De angstaanjagende vrede (183), Quaker-spreekwoord voor Ronnie (184), De bevrijding van het Naardermeer (185), Lui (186), Zielszorg (187), Aan mijn dragers (188), Leo de Tiende (189), De dingen (190), Vóór het zingen de trein uit (191).

Jrg. 3, nr. 11, december 1976

Gérard van den Eerenbeemt: [eerste regels:] van lieverlede; (23), het tij ligt dood (24), hoe zwaar is licht (25), onder het lopen (26), aan de slootkant in het gras (27), zo kan niemand meer schilderen (28), op dit onheilspellend wit (29), de klok? (30).
Marcus A. Heeresma: Meiden uit de Peel (Voor een dienstmeisje). (33-42)
Harry Hoogstraten: Iedere keer (45), Op de vleugels van de wind (46), De stenen (47), Onze ramen op het oosten, I en 2 (48), De stap (49), Ochtendgedicht voor Buurman John (50), De melk in de onderste la (51).
J. Bernlef: Het gaat erom (83), In de rug (54), De kunst om tweedst te zijn (55), De hond en zijn baas (56), Bobby Sadler - jongleur (57), Kleine goede raad (58), Dichtbij (59), Honger (60).
Hans Andreus: Het gelijk (63), Vuurvrucht (64), Als er niet was (65), Westers (66), Geen nieuwe aarde (67), Kwade morgen (68), Decemberbrief (69), Oogopslag (70), Kraandrijver (71), In Memoriam Adriaan Roland Holst (72), Ik kijk (73), Noordenwind (74).
Jan Presmon: De tweeling (75-76), Een wandeling (77).
Simon Vonkenoog: Ticket to Ride (79-81), George Maciunas: Brieffragment (82), 4 gedichten voor H.R. Giger, I t/m 4 (83-87), En één gedicht voor Jules Deelder (directeur van de Society for Nirwana Now!) (88).
Gust Gils: Gemiste kans (106), Een utopie (107), Sprookje gangbaar onder planten (108), Protective mimicry (109), De spoorloze verdwijning (110), Nog niet dit voorjaar (111), De onhandige rekruut (112), Spooktrein (113), Bijna middeleeuws tafereel (114), Gevaarlijk asfalt (115), Gimnopedie (116), Mondo cane. of: ook de kargokultus is een steekhoudende wereldbeschouwing (117), Slechte raad is minder duur (118).
Jacques Hamelink: Côte Sauvage: [eerste regels:] Het streven: wereldheerschappij (120) – Op straat liggen de zeegezwellen uitgestald (121) – Jij, bang dat je wordt weggespoeld (122) – Zelfs de wind geen kamprechter (123) – Soepgroen die zee, vrijwel (124) – Krompotig, half meeuw (125) – Pinguins in badpak (126) – Gek is dit luchtoord (127) – De zeevrouw, daarnet nog ver geneurie (128) – De wrake komt nader (129) – De zeemoeder praat lijzig (130) – De prille meermin schaterlacht (131) – In de dun gesleten schelp verzoemt (132) – Ik word waar zodra ik mij vergiet (133).
Karel Eykman: Poppenhuis. (Achterplat) [Voorpublicatie uit: De film van Ome Willem, een bundel gedichten voor kinderen.]

Jrg. 3, nr. 12, december 1976 [laatst verschenen nummer]

Marcel Wauters [eerste regels:] Weet je nog makker de dancing de ring (3), later (4), een snikhete zomeroorlogsdag (5), villa te huur met zeventien ramen (6), toen mijn vriend (7), het arduinen voetstuk (8), haperend herstellend na een operatie (9), door het kiemend morgenlicht beregend (10), wat verlang je te worden (13), in de ijzeren kooi (14).
Jaap Harten: Hongerwinter 1944-45 (43-44), Katers op nieuwjaarsdag (45-46), Liesbreukoperatie in Haagse Vogelbuurt 5-10-76 (47-48), Militaire dienst (49), fathers of girls (50), Plascassier (A.M.), december ’75 (51-52).
Salvador Hertog: Drijvend (55), Rust (56), Toch nog onverwachts (57), Voor het naar bed gaan (58), Dat ben ik (59), Hallucinatie (60), Ontsnapt (61), Begin van de dag (62), ’t Zijn de uilen (63), Ochtendwandeling (64).
J.B. Charles: Andersom (67), Rekenen (68), Te weinig nog (69), God is niet dood (70), Afvallig in de droom (71), Om het raam te sluiten (72), Want paard is god (73).
Frank Koenegracht: Gedicht met hond (83), Vaders en Moeders (84), Dorp (85), Verjaardag (86), Vroege sneeuw (87), Droom (88), [eerste regel:] September van spinnen/september van mist (89).
Willem M. Roggeman: Columbus in New York. (91)
Manuel Kneepkens: Utrecht (93), Oikos (94), Park Honingen (95), Burmanstreet Blues (96), Herfst (97), [eerste regel:] Aanschuiven a.d. tafels vd rijken, overdadig gedekt (98).
Harry van den Eerenbeemt: Scrabble, 1 t/m 6 (101-106), zo bijvoorbeeld raak ik op dit eiland (107).
Habakuk II de Balker: Rondeel van de aalgladde tongen. (Achterplat) [Uit: Habakuk II de Balker: Helgeel landjuweel.]

Laatst bijgewerkt op 21 januari 2022

Gemeenschap, De [1]

Maandschrift voor katholieke reconstructie (1925-1941)

Selectieve inhoudsopgave, deel 1

Jaargang 1 t/m jaargang 12

Januari 1925 t/m december 1936

Meer informatie

Jrg. 1 t/m jrg. 17 (januari 1925 t/m september 1941) aanwezig in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), met uitzondering van afzonderlijke bijdragen die vanwege auteursrechten niet getoond kunnen worden [voornamelijk bijdragen van Gerard Wijdeveld].

Bij het PcN zijn ook de volgende publicaties over De Gemeenschap aanwezig (geplaatst bij dit tijdschrift):

Schrijversprentenboek 24: De Gemeenschap 1925-1941. Den Haag, NLMD, 1986.
Harry Scholten: Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap. Baarn: Amboboeken, 1978.
Lex van de Haterd (sam.): De Gemeenschap. Uitgeverij van tijdschriften en boeken 1925-1941. Rotterdam: antiquariaat Henk van der Burg, 1996. [Inclusief lijst secundaire literatuur over De Gemeenschap.]

INHOUD, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880 - DEEL 1

Jrg. 1, nr. 1, januari 1925

Karel van den Oever: In memoriam fratris. (22)
Wies Moens: Koraal. (25-26)
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van Henri Bruning: De sirkel. Verzen. (28-30)
Jan Bruna: bespreking van Albert Kuyle: Seinen. Een bundel verzen. (30-32)

Jrg. 1, nr. 2/3, februari/maart 1925

Jan Engelman: Luchtschip (60), Nacht (61), De Joodse bruid (62).
Karel van den Oever: Aan mijn engelbewaarder (73-74), Gebed (75).
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van H.W.J.M. Keuls: Om de stilte. (108)

Jrg. 1, nr. 4, april 1925

Bernard Verhoeven: De weg naar God in de hedendaagse litteratuur, I. (113-119) [Over het ‘heidensch karakter’ van de geschriften van de Tachtigers Kloos, Van Deyssel en Verwey.]
Henk Kuitenbrouwer: Inkeer (132), Stadsrand (133), De rijke jongeling (134-135).
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van M. Nijhoff: Vormen. (150)
Jan Engelman: bespreking van C.S. Adema van Scheltema: De Tors. (152)

Jrg. 1, nr. 5, mei 1925

Bernard Verhoeven: De weg naar God in de hedendaagse litteratuur, II. (153-158) [Over Gorter, Van Eeden, Henriëtte Roland Holst - van der Schalk en over Boutens.]
Marnix Gijsen: Lied om de blije en onvoorziene dood. (163) [Voorpublicatie uit ‘Het Huis’.]
Jan Engelman: De geboorte (fragment). (164-166)
Karel van den Oever: De nacht (182), De ochtend (183).
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van Aug. van Cauwelaert: Liederen voor Maria. (191)

Jrg. 1, nr. 6, juni 1925

Wies Moens: Met wondre dingen ... (197)
Gerard Bruning: Het hoedenwinkeltje. (204)
Jan Engelman: Memento. (210)
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van Daan van der Zee. Luiende klokken. (223)

Jrg. 1, nr. 7, juli 1925

Marnix Gijsen: Gij God. (228)

Jrg. 1, nr. 8/9, augustus/september 1925

Bernard Verhoeven: De weg naar God in de hedendaagse litteratuur, III. [Over Bloem, Roland Holst, en Gossaert.]
Marnix Gijsen: De archeologische vondst. (267)
Jan Engelman: Utrecht. (268)
Gerard Bruning: Het jongetje. (269)
Albert Kuyle: Prelude. (284)
Jan Engelman: bespreking van ‘Nieuwe geluiden. Een keuze uit de poëzie van na de oorlog (1918-1923), bijeengebracht en ingeleid door Dirk Coster. Tweede vermeerderde druk.’ (304-306) [Met weergave van ‘De Nachttrein’ van Karel van den Oever, p. 306.]
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van Bernard Verhoeven: De zielegang van Henriëtte Roland Holst. (306-307)
Albert Kuyle: bespreking van Jan R.Th. Campert: Verzen. (307-308)

Jrg. 1, nr. 10, oktober 1925

Marnix Gijsen: De Wederkeer. (325-326) [Voorpublicatie uit ‘Het Huis’.]

Jrg. 1, nr. 11, november 1925

Jan Engelman: Raymond Radiguet. (343) [Gedicht]
Henk Kuitenbrouwer: besprekingen van H. Marsman: Penthesileia, en Henri Bruning: De tocht. (357-359) [Met weergave van het gedicht ‘De laatste nacht’ van Marsman, p. 357-358.]

Jrg. 1, nr. 12, december 1925

H. Marsman: De ondergang. (377-378)
Jan Engelman: In dulci jubilo. (387-388)
Karel van den Oever: De herfst-aanval. (413-414)
Henk Kuitenbrouwer: Het oude lied. (416)

Jrg. 2, nr. 1, januari 1926 - [Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie.]

Jrg. 2, nr. 2/3, februari/maart 1926

Henk Kuitenbrouwer: bespreking van Eduard Brom: Opgang. (96)

Jrg. 26, nr. 4, april 1926 - [Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie.]

Jrg. 2, nr. 5, april 1926

H. Marsman: Heimwee. (143)
Albert Kuyle: Columbus. Voor de prins van het stromende water. (153-154)

Jrg. 2, nr. 6, juni 1926

H. Marsman: Les soldats de Dieu. (177-178)
Jan Engelman: Ichnaton. (179)
Albert Kuyle: De haven. (194)
Willem ten Berge: De Gemzen-ren. (195)

Jrg. 2, nr. 7/8, juli/augustus 1926

Willem ten Berge: De oude machinist. (245)
Jan Bruna: Een poëzie-examen. (246-247) [Bespreking van de ‘curieuze’ vragen die bij een examen over het sonnet ‘Sprokkel-vrouwtje’ van G.C. van ’t Hoog gesteld werden.]

Jrg. 2, nr. 9, september 1926

H. Marsman: Ichnaton (271-272), Crucifix (275).

Jrg. 2, nr. 10, oktober 1926

H. Marsman: In memoriam Gerard Bruning. (281-283)
Albert Kuyle: In memoriam Karel van den Oever. (288-289)

Jrg. 2, nr. 11, november 1926

Albert Kuyle: Potemkin. (329)

Jrg. 2, nr. 12, december 1926

Henriette Roland Holst: De afgezant. (344-345)
Jan Engelman: De Maagd. (346)
Henk Kuitenbrouwer [eerste regel:] De zuiverheid van Uw geduur'ge Zegen. (356)
Karel van den Oever †: De nacht (381), De springkoord (382).
Willem ten Berge: God schiep ons hart (405), Nachtlied (406).

Jrg. 3, nr. 1, januari 1927

Willem ten Berge: De verdoemde. (27)

Jrg. 3, nr. 2, februari 1927

Willem ten Berge: De doden (41), Liftboy (85).

Jrg. 3, nr. 3, maart 1927

To Hölscher: Spoorwegcoupé. (139)

Jrg. 3, nr. 4, april 1927
Speciaal nummer voor Noord- en Zuid-Nederlandse poëzie, met eigen paginering.

Jan R.Th. Campert: Het gericht. (5-7), Het lied van den wijn (8-9).
Jos. Panhuysen Jr.: Het gedicht [eerste regel:] In den geest, opeens, als een vlam. (10)
Pierre Kemp: Nachtverlangen. (11)
Paul van Ostaijen: Oppervlakkige charleston (12), Berceuse no. 2. (13)
Victor J. Brunclair: Lentewijding. (14)
Anton van Duinkerken: De priester. (15)
Marie Koenen: Het woordenspel. (16)
Willem ten Berge: De kamer (17), De zieke bruid (18).
Anthonie Donker: Wenn nur ein Traum das Dasein ist. (33)
Roel Houwink: De schriftgeleerden (34), De rijken (35).
Gerard Bruning †: Montparnasse. (36)
Jan Engelman: Kind. (37)
Matthias Kemp: Benoît Labre in het gebergte. (40)
J.C. van Schagen: Vrouw. (41)
Henrik Scholte: De minnezanger. (42)
A. den Doolaard: Tristans ontwaken (43-44), Achilleus’ terugkeer (45-46).
Martien Beversluis: Impressies uit Normandië: I. Caën (47) – II. Huelgoat (het dorp der watervallen) (48) – III. Honfleur (Seinemond) (49).
Henk Kuitenbrouwer: Terugkeer (50), Advent. (51).
Albert Kuyle: Het witte paard, I t/m III (52-53), Orpheus (54).

Jrg. 3, nr. 5/6, mei/juni 1927

Albert Kuyle: De afstand. (184)

Jrg. 3, nr. 7/8, juli/augustus 1927

Anton van Duinkerken: l’Envoi. (267) [Voorpublicatie uit ‘Onder Gods ogen’.]

Jrg. 3, nr. 9, september 1927 - [Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie.]

Jrg. 3, nr. 10/11, oktober/november 1927

T.V.: Elegie. (304)
N.A. Donkersloot: Het kruisbeeld. (318)
Frederik Tempelman: De zouaaf. (319)
Jan Engelman: bespreking van Anton van Duinkerken: Onder Gods ogen. (325-328)

Jrg. 3, nr. 12, december 1927

Albert Kuyle: Ballade. (333-336) [Voorpublicatie uit ‘Songs of Kalua’.]

Jrg. 4, nr. 1, 1928

Henriette Roland Holst, twee gedichten: I. Ik wil u al dieper indenken Dood (22) – II. De klank van mijn oude vleugel (23).
Marnix Gijsen: De jonge zelfmoordenaar spreekt. (32)

Jrg. 4, nr. 2, 1928

Jan Engelman: Kanaän: Recitatief – Aria. (65)
Willem ten Berge: De bekentenis. (81) [Voorpublicatie uit ‘De Reiziger’.]
Hans van Zijl [eerste regel:] neem me mee. (91)

Jrg. 4, nr. 3/4, 1928

Willem ten Berge: Het uiterste uur. (154)
Jan Engelman: Karel van de Woestijne. (157-163) [Proza, over het dichtwerk van Van de Woestijne. Met weergave van de gedichten ‘O late dag’, [eerste regel:] ‘Gij zult mij allen, allen kennen’, ‘Eindsonnet’ [eerste regel:] ‘’t Gewicht van vijftig jaar, o God, in Uwen schoot’.]
Jan Engelman [eerste regel:] Over het gras en over het water. (164)

Jrg. 4, nr. 5, 1928

Willem ten Berge: Keer (184), Nacht (185), Het fregat op het doek (186).
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van ‘De gebroken branding’ van Martin de Mindere. (232)

Jrg. 4, nr. 6, 1928

A. den Doolaard: De dood van de Viking (242-243), De ontmoeting (244-246).

Jrg. 4, nr. 8/9, 1928

Anton van Duinkerken: Het harmonicaspel in de trein. (279-280)
Alex Campaert [= Henri Morel]: Ballade. (292)
Jan Engelman: Arne Borg (vocalise). (296-298)
Willem ten Berge: De baai van Palma. (299)
Albert Kuyle: Aan tafel met ... H. Marsman. (306-311) [Interview]
H. Marsman: Skywriter. (312)
Jansen: Clublied voor onze abonne's-wanbetalers. (313-314)
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van Is. P. de Vooys: Achter de taak. (327-328)

Jrg. 4, nr. 10, 1928

Anthonie Donker: Franciscus in het woud. (331-332)
Hans Straesser: Antonio Soler en de oude Spaansche klaviercomponisten. (333)
A. den Doolaard: Ballade du jeune Marin. (340-342) [Voorpublicatie uit ‘Dans! Dans!! Dans!!’]
Anton van Duinkerken: Wanted veracity. (344) [Bespreking van Willem ten Berge: De reiziger.]
Pierre Kemp: Stilte (350), Sluitingsuur (351).

Jrg. 4, nr. 11, 1928

Alex Campaert [= Henri Morel]: De toren. (364)
Theo Vonck: Vrome nachten. (365-366)
Leo Sluys: Betovering. (371)
Hans van Zijl: Sonnet, [eerste regel:] Hoe kon je gaan en mij hier eenzaam laten? (372)
Lambert Melissen: De zieke. (373)

Jrg. 4, nr. 12, 1928

H. van Elro: Franciscus en de deerne. (388)
A. van Duinkerken: Een tweespraak van de liefde en de dood. (389)
Mien Proost: Opstandige jeugd (394), Literatuurles (395).
A. van Duinkerken: Sinte Jehanne d'Arc. (396-397)
Willem ten Berge: De schipbreuk. (398)
Leo Sluijs: Los. (407)
J. Gans: Concertgebouw. (410)
Henk Kuitenbrouwer: besprekingen van Mona Dahmen-Scholte: Verzen (413), en van Ernest Michel: ’t Mes (414).

Jrg. 5, nr. 1, 1929

Gerard Wijdeveld: Kruis. (23) [Niet in de DBNL]
Mien Proost [Hans M. Klomp]: Jeugd-Erotiek, I en II. (35) [voorpublicatie uit: ‘Het Middelbaar Onderwijs en andere gedichten’.]
Jan Engelman: Erich Wichman † (38-40)
Albert Helman: Kritische kwatrijnen: I. Nieuw Rusland – II. Humanisme – III. Aftakeling – IV. Land zonder hart – V. De lamp van Diogenes – VI. De ravenzwarte – VII. Stoicijnse bries – VIII. Anti-kritiek. (45-46)

Jrg. 5, nr. 2/3, 1929

A. den Doolaard: De Koningin van Norderney. (59-61)
Willem ten Berge: Maanvenster. (69)
Leo Sluijs: Gesprek. (74)
Pierre Kemp: Alleenstaand huis. (85)
Alex Campaert [= Henri Morel]: Boerenkermis. (89)
Anton van Duinkerken: Een minnebriefkaart uit het Gooi. (101)
Henk Kuitenbrouwer: Kritische kwatrijnen: Moller's geschiedenis – De stille plantage – Meesters – Het leven – Kwaliteits-zetels. (110)

Jrg. 5, nr. 4, 1929

Anton van Duinkerken: Vondelherdenking. (157)

Jrg. 5, nr. 5, 1929

Willem ten Berge: The senorita of Paraguay. (177)
Theun de Vries: Hemeling. (180)
Anton van Duinkerken: Het onbekende meisje van de Seine. (184)
Alex Campaert [= Henri Morel]: Het heldendicht. (213)

Jrg. 5, nr. 6, 1929

Theun de Vries: Donker gezang. (226)
Willem ten Berge: Twee blauwe zonnen. (237-238)
Gerard Wijdeveld: Visitatie. (239) [Niet in de DBNL]
Pierre Kemp: Verbascum (248), ?, [eerste regel:] Er zijn avonden, dat God niets zegt (248).

Jrg. 5, nr. 7/8, 1929

A. van Duinkerken: Eloquentiae laus. (285-286)
A. van Duinkerken: Thomas à Kempis klaagt. (287)
Huub van der Grinten: Alzo. (299)
F.J.H. Lousberg: Hymne. (308)
Mien Proost [= Hans M. Klomp]: Aan Henri Borel. (312)
Henri Borel: Aan Mien Proost. (313)

Jrg. 5, nr. 9, 1929

Hans van Zijl: Vers [eerste regel:] de avond is zo vreemd en stil. (322)
Lou Lichtveld: Kerkmuziek. (324)
G. Wijdeveld: Lied. (329) [Niet in de DBNL]
Theun de Vries: In Friesland. (330)
Mien Proost [= Hans M. Klomp]: Springtouwliedje (338), Aftelrijmpje (339).
A. van Duinkerken: Op de biografiën van Doctor Proost. (341-343)
Anton van Duinkerken: Karel van de Woestijne †. (344-346) [Proza]
Mien Proost: De styliet. (353)

Jrg. 5, nr. 10, 1929

D.A.M. Binnendijk: Jezus Consolator. (362)
A. van Duinkerken: Le rouge et le noir. (375)
F.A. Brunklaus: Van Eedens requisitoir tegen Van Eeden. Notities over ‘Het Lied van Schijn en Wezen’. (376-382)
A. Viruly: Reclameverzen: The new Edison (383) – Blue band (384).
Theun de Vries: De zomer. (385)
Henk Kuitenbrouwer: besprekingen van de ‘verzamelbundeltjes’ De doedelzak’ en ‘Wij’. (386-390)

Jrg. 5, nr. 11/12, 1929

Jan Engelman: Met Jeanne d’Arc op Kerstmis. (404-406)
Jacq. Schreurs: Nieuw sprookje. (407-408)
H. Marsman: Sterfbed. (421)
G. Achterberg: Verzen [eerste regels:] Een oud en donker schilderij (422), De wind en haar kleren lagen nog saam (423).
J.J. van Geuns: De heilige Joannes Berchmans. (435)
H. Marsman: Hart zonder land. (450)
Jacq. Schreurs De mijnwerker tot Jesus Christus. (452-453)
Anton van Duinkerken: De onbekende martelaar. (454-455)

Jrg. 6, nr. 1, 1930

Gerard Wijdeveld: De kruisridders. (13) [Niet in de DBNL]
Jan Engelman: De dubbele: springliedje voor Willem Nieuwenhuis, Max van Poll en Mgr. Nolens in de bocht. (30-33)

Jrg. 6, nr. 2, 1930

Gerard Wijdeveld: De droom van Nolens. (51) [Niet in de DBNL; pdf aanwezig bij PcN]
Albert Helman: Vol-zinnen. (52)
Maurits Mok, tien kwatrijnen [eerste regels:] Geen mening heb ik en niets houdt mij vast – De woorden lopen toonloos uit mijn mond – Dit hart wordt door de dagen murw geslagen – Het is geen verdienste om woorden te wijden – Groot drijft de hemel boven deze landen – Schoon bloeien, mens en aard gaan open – De troosteloze open hemelzee – Volksbuurten smijten de geluiden uit – Goede momenten en rumoerig zwerven – Stil zijn en niets willen zeggen. (54-55)
Gerrit Achterberg [eerste regels:] I. De lente en de dood gaan saam (59), II. De torens hadden een stilheid bereikt (59).
Gabriël Smit: Laatste dagen. (60)
H. Marsman: Antwoord aan Anton van Duinkerken. Naar aanleiding van zijn bespreking van ‘De vijf Vingers’ in ‘De Tijd’, 12-II-'30, Av. Bl.). (72)

Jrg. 6, nr. 3, 1930

Jan Engelman: Voor H.M. [eerste regel:] Verdwaald - maar vaker vluchtling aan den oever. (82)
P.A. van Oostvogel: Rijmende bladzijden: I. Stijloefening (98), II. Geleerd (99), III. Zomer (99-100), IV. Schrikken (100-101), V. Half-twaalf (101-102).
J.J. van Geuns: De droomvogels. (113-114)
Gerard Wijdeveld: Herfstavond. (115) [Niet in de DBNL]
Jan Engelman: Voor onze bestrijders in de Maasbode. (125)
Jan van Groenendael: Aan de ‘student’ van Maasbode no. 22948 2de blad. (126)

Jrg. 6, nr. 4, 1930

Gerard Wijdeveld: Cato. (130) [Niet in de DBNL]
Gerard Wijdeveld: De protestvergadering. (139) [Niet in de DBNL]
H. Marsman: bespreking van Gerard Wijdeveld: Het Vaderland. (142-143)
Jan van Groenendael: Liever Turks dan Paaps. (144)

Jrg. 6, nr. 5, 1930 - [Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie.]

Jrg. 6, nr. 6, 1930

Jan Engelman: Goede Vrijdag. (190)
Van 'nen awwe jongere [eerste regel:] Es me van tied tot tied, ins vaan ziech aof moch biete. (212)

Jrg. 6, nr. 7, 1930

A.J.D. van Oosten: Strofen: Exotisch aquarium – De gek – Bazenliedje – Arbeidsvreugd – Drama bij de slootkant – Prae-destinatie – Het idiote oude mannetje – Het kantoor. (220-221) [Uit ‘Het vuurwerk’.]
Anton van Duinkerken: bespreking van D.A.M. Binnendijk: Het andere land, en van Halbo C. Kool: De toverformule. (242)

Jrg. 6, nr. 8, 1930

Anton van Duinkerken: Sint Brandaan, I en II. (257-258), Thuisblijvers wellust (259), Patroklos (260), De danseres (261), Glorie van Delft (262).
To Hölscher: Katechismus. Opgedragen aan hen, die de tekst van het catechismusboek zullen veranderen. (269-270)
Man Arnet [= A.J.A. Etman]: Meer dan een provincie. Vanavond zit ik weer achter slot en grendel (Uit de brief van het kostschoolmeisje). (271-272)
Gerard Wijdeveld: Bioscoopbrand. (276) [Niet in de DBNL]
Theun de Vries: Herfst, I t/m III. (277)
Gabriël Smit: Licht. (278)
Vic. Reinders: Afscheid. (279)
Bernard Verhoeven: Pierrot. (287)
N.G.H. Deen: Eroica. (289)
Anton van Duinkerken: besprekingen van A.J.D. van Oosten: De intocht (301), en van: Stille opvaart. Verzen bijeengebracht uit het werk van jongere christelijke dichters door A.J. van Dijk en Jan H. de Groot (301-302).
Anoniem: Uit de Schi-king [eerste regels:] ‘Wee!’ riep zij uit (310-311), De klacht van Pol-hi-ne (311).

Jrg. 6, nr. 9, 1930

Anton van Duinkerken: Geloof en inspiratie. (365-367) [Over de verhouding tussen geloof en poëzie, geschreven naar aanleiding van een conflict van De Gemeenschap met de leiding van de Rooms-Katholieke Kerk.]

Jrg. 6, nr. 8/9, 1930
‘Speciale aflevering aan Zuid-Limburg gewijd’

Gabriël Smit: De mijnramp. (390)
Pierre Kemp: Oordeel (411), Het [eerste regel:] Ik geef het handen in de dag (411), Uitbundigheid (411), Erkentenis (432), Misschien (432).
G.D.L. Franquinet: Hypocrite [eerste regel:] De wereld wélt bedroge ziin. (458-459) [Uit ‘Mastreechter veerskes’.]
Edm. Jaspar: Groete persessie. (460-461). [Uit ‘Bonte blomme, Gedichte in Mastreechs dialek’.]
G.D.L. Franquinet: Mastreechter klanke. (462) [Uit ‘Mastreechter veerskes’.]
Laurent Polis: Op 't Mastreechter beer. (463)

Jrg. 6, nr. 12, 1930

H. Marsman: Strofen bij het huwelijk van A.v.D. [Anton van Duinkerken] en L.A., 1 t/m 4 (476-477), Albert Helman (477).
Gerard Wijdeveld: Huwelijksdag. (478) [Niet in de DBNL]
Chr. de Graaff: Oud lied (489), De kluizenaar (490), Een kind (491), Gebed (492), De terugkeer (493).
Anton van Duinkerken: Klein lied aan de stilte. (494)
Albert Helman: Middeleeuwsch. (495)
G. Weustink: Het eiland. (497)
H. Marsman, bespreking van Jan Engelman: Sine nomine. (500)

Jrg. 6, nr. 13/14, 1930

Gabriël Smit: In memoriam matris, I en II. (522-523)
P. Hendrix: Wat in Sovjet-Rusland nog mag. (524)
Gerard Wijdeveld: Ogen. (528) [Niet in de DBNL]
J.J. van Geuns: De dichter (529), [eerste regel:] Laat mij weer worden een dier vroege (530), De naderende (531), Ondergangsdichter (532), Rondeel (533), Schubert (534).
Chr. de Graaff: Vertroosting (539), Zonnewende (540), In eenzaamheid (541).

Jrg. 7, nr. 1, januari 1931 - [Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie.]

Jrg. 7, nr. 2, februari 1931

Jac. Schreurs: Kerstmis op de 408 (59-60), Nieuwe ballade (61-62).
Jan H. de Groot: Abrams offer (71), Papaver (72).
J. Babeliowsky: Vertwijfeling, I en II. (82)

Jrg. 7, nr. 3, maart 1931

Chr. de Graaff: Resurrectio (107), Juxta Crucem (108). [Voorpublicatie uit ‘Alleenspraak’.]
Franz von Oldenburg Ermke: Krantologie: I. Het Paus-Kruis – II. Mimicry – III. Journalistiek dilemma. (123)
Vic. Reinders: Jekerdal. (133)

Jrg. 7, nr. 4, april 1931

Jan H. de Groot: Stille omgang. (166)
A.J.D. van Oosten: Goede Vrijdag (186-187), Rehabilitatie (188), Jonge sneeuwbloem (189).
Hans van Zijl: 27 Maart 1881 / Stierf Modeste Moussorgsky. (198)
Theun de Vries: twee verzen (Uit een verloren manuscript): I. [eerste regel:] Uit ijs en wit kristal (203) – II. Wat zal ik nog van U verwachten? (204)
Henk Kuitenbrouwer: Kerkelike kunst: I. Mozaïek – II. Geschenk – III. De aanwinst – IV. Laatste wens – V. De meester. (207-208)

Jrg. 7, nr. 5/6, mei/juni 1931

Anton van Duinkerken: De puriteinen. (230)
Pierre Kemp, korte gedichten: Mimiek – Zwart en wit – Muziek – [eerste regel:] Als een blad dat het niet zeggen kan. (235)
Franz von Oldenburg Ermke: Wanneer Paulus ... (242)
To Hölscher: Genesis XVIII:32 (247-248), Het wonder (249-250).
Anton van Duinkerken: Het dialect van een beschermd domein. (251-262) [Beschouwingen bij de volgende bundels: D.A.M. Binnendijk: Prisma / Gabriël Smit: Voorspel / Roel Houwink: Strofen en andere gedichten / Roel Houwink: Krishnamurti / Jan H. Eekhout: Branding. Kwatrijnen / J.J. van Geuns: Gedichten uit drie rijken / J.C. Noordstar: De zwanen en andere gedichten / A.J.D. van Oosten: Vuurwerk. Een bundel strofen.]
Martin Bruyns: Congregatie-bloempjes, I t/m V. (276)

Jrg. 7, nr. 7, juli 1931

Pierre Kemp, kleine gedichten: Drukke nacht – Zaterdagavond – [eerste regel:] Wij spraken nog over vermiljoen – [eerste regel:] Als in den avond – Finale – Inspiratie. (300-301)
Leo van Breen: De waanzinnige. (306)
Eric van der Steen: Bladvullingen. (308.) [Distichons en een kwatrijn.]
Anton van Duinkerken: Eenzaamheid en Gemeenschap. (309-320) [Besprekingen van Chr. de Graaff: De alleenspraak / Ernest Michel: Ex paradiso / Henri Bruning: Het verbond.]
Herman Oosterwijk: Versjes voor de literaire speeltuin. Hierin onder meer zijn versjes: I. Ik zie, ik zie wat jij niet ziet (326), II. De Kunst van het Opbouwen (326).

Jrg. 7, nr. 8, augustus 1931

Anton van Duinkerken, drie drinkliederen: De schaduw (343), De kruiken (344), Drinklied (345).
Pierre Kemp, korte gedichten: Strooien hoed – Voorteken – Bomen – Dood – Hemelsblauw – Passante – Morgen. (356-357)
A.J.D. van Oosten: Nood der tijden. (360-361)
Leo van Breen: Het kind. (362)
Anton van Duinkerken: Cytherea voorbij. (363-372) [Besprekingen van G. Achterberg: Afvaart / Jan H. de Groot: Vaart / Jan van de Ven: Tristan en Isolde.]

Jrg. 7, nr. 9, september 1931

Chr. de Graaff: Veni Domine. (387)
Leo van Breen: Karnaval. (402)
Anton van Duinkerken: De phariseërs. (403) [Reactie in dichtvorm op voorgaand gedicht van Van Breen.]
Anton van Duinkerken: De rozen. (404)
Jan H. de Groot: Vijver. (405.)
Anton van Duinkerken: Kentering in de poëzie-kritiek, 1 t/m 5. (406-414) [Essay, naast veel falende poëziekritiek komt een meer poëtisch onderlegde, positieve benadering op.]

Jrg. 7, nr. 10, oktober 1931

Pierre Kemp: Declinatie (439), Instinct (439), Waarderingen (439).
Vic. Reijnders: Rondeel. (445)
Maurits Mok, kwatrijnen [eerste regels:] Wat ook veracht moet zijn, niet de gelaten – Nacht - met die sterven wil ik gaan te rade (450).
Eric van der Steen: De reiziger. (463)
Leo van Breen: Amour Poétique. (464) [Dit gedicht is niet van Leo van Breen, maar bestaat uit regels van Nederlandse dichters. Prijsvraag: uit welke bundels en van welke dichters zijn deze regels?]

Jrg. 7, nr. 11/12, november/december 193

Anton van Duinkerken: Klein lied aan de dood. (470)
Jacq. Schreurs: Onnozele kinderen. (475-476)
Maurits Mok: Najaar. (485)
J.J. van Geuns: Aan een kind (498), Herinnering (519), ‘Der Tod und das Maedchen’ (521).
Jean Jacq. de R.: Het paterke. Op een oude wijs. Aan Franz von Oldenburg Ermke. (544)

Jrg. 8, nr. 1, januari 1932

Anton van Duinkerken: Kerstmis voorbij. (3-5)
M. Nijhoff: De gesternten. (19)
A.J.D. van Oosten: Drie Koningen triptiek: I. De wereld – II. De koningen – III. De aanbidding. (31-33)
Louis de Bourbon: Schipbreuk. (34.)
A.J.D. van Oosten: Nieuwe schriftgeleerdheid. (38)

Jrg. 8, nr. 2, februari 1932

Jacq. Schreurs: Werkverschaffing. (48)
Albert Kuyle: Maria en de Timmerman. (49-54)
Pierre Kemp, korte gedichten: Idealen – Treinlampen – Dode lichten – Nooit – Avondstemming. (65-66)
A.J.D. van Oosten: Glorie van Helmond (73), Door vuur (74-75).

Jrg. 8, nr. 3, maart 1932

A.J.D. van Oosten: Het heilig vormsel. (116)
Alex Campaert [= Henri Morel]: Gebed om goede priesters. (128)
Maurits Mok: Het maal. (139-140)
Anton van Duinkerken: Elementen. (140)
A.J.D. van Oosten: Nieuw vuurwerk: Vriendschappelijk protest – Voor burgerdeugd paraat – Hollend paard – Halve waarheid – Kort bescheid – Bruidsnacht in Parijs – Geweigerde advertentie – De hotelrat – Rijm op mijn oude eiken geldkist. (141-142)
Anton van Duinkerken: De vrolijke Martijn. (143-144)
Louis de Bourbon: Vacantie. (151)
A.J.D. van Oosten: bespreking van Eric van der Steen: Gemengde berichten. (157-158)
Koos van Doorne: Fabrieksjongen. (159)

Jrg. 8, nr. 4, april 1932

August van Cauwelaert: De benauwde ziel spreekt. (179)
A.J.D. van Oosten: Gebed voor de arme dienstmeisjes (192-193), Zomer 1932 (194), Nieuw kantoorgebouw (195), Kat in de sneeuw (196).
Alex Campaert [= Henri Morel]: Het verraad. (209)
Pierre Kemp: Principe (210), Merci (211), Socialiteit (211), Zin (211), Avond (212), Schemering (212), Landweg (212), Akte van berouw (213), Voorjaar (213).
Leo van Breen: Dood. (214)
Louis de Bourbon: Kleine Dood. (215.)
Anton van Duinkerken: Besprekingen van Geert van Oorschot: Gevangenis / Freek van Leeuwen: Uitverkoop / Verzet, gedichten van Bertus Meyer, Freek van Leeuwen, Geert van Oorschot, Jef Last, Jo Gross, Lou Tieman, Willem van Iependaal. (216-225) [Met weergave van de gedichten ‘Dialoog voor het het Paleis van Justitie’ van Willem van Iependaal; ‘Ai Godverdomme’, [eerste regel:] ‘De nacht kwam over de Keizerlei’, Heer, zo ge in uw goedheid ons verhoorde’, ‘Als god voor de vromen’, ‘O Jezus, als gij weer op aarde komt’ van Freek van Leeuwen; en met weergave van [eerste regel:] ‘Een heeft zich opgehangen’ van Geert van Oorschot.]
Jor. Münzebrock: Etalages. (226-227)
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van Dra. W.C. Wittop Koning-Rengers, Hora Siccama en Herman Poort: De Bottende Bongerd. Deel I. (239)
Ad. J. Sassen: besprekingen van Albert Kuyle: Songs of Kalua. 2e druk (240), en van Anton van Duinkerken: Het wereldorgel. (241-242)

Jrg. 8, nr. 5/6, mei/juni 1932

Paul Vlemminx: De rouwbraken (269), Ontginningen I en II (271).
J.J. van Geuns: Zwerver (273), Aan een dichter (273).
Pierre Kemp, Bloemen, korte gedichten: Middagbloemen – Bloem – Zondagmiddag – Avondbloemen – Margrieten – Middag – Verloren bloemen – Onproductieven. (286-287)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Ontmoeting – Charitas – Eieren. (288)
A.J.D. van Oosten: Loonsverlaging (289), Directie-order 705 (290), Biecht in de Goede Week (291-292).
G.J. Peelen: Nationale bid- en boetedag, I t/m III. (320-321)
Han G. Hoekstra: Polshoog sprong. (323)
Anton van Duinkerken: bespreking van Paul Vlemminx: De Hof der Jonkheid, en van Louis de Bourbon: Reisverhalen. [Gedichten] (330-336) [Met weergave van het gedicht ‘Kersttijd’ van Vlemminx.]
A.J.D. van Oosten: bespreking van Halbo C. Kool: Scherven. (336-338)
Henk Kuitenbrouwer: bespreking van Frans Olyslaegers: Gedempte tonen. (357)

Jrg. 8, nr. 7, juli 1932

Anton van Duinkerken: In memoriam Frederik van Eeden. (362-363) [Gedicht]
A.J.D. van Oosten: Wedergeboorte (375), Japanse kers (376), Langs vaste paden (377), Morgen bij Vught (378).
Vic. Reinders: Parachutist. (386)
J. van Schaveren: De goede dood. (387)
Jan Lindner: Aantekening. (388)
Anton van Duinkerken: Goethe-herdenking (398-399), De vriend (400), Wrede wijn (401, Heugenis aan Oud-Wulven (402), Nederlands lied (403).
Pierre Kemp, kleine gedichten: Buitenkant – Verlaat licht – Verwaaid – Nachtverdacht. (408)

Jrg. 8, nr. 8, augustus 1932

A.J.D. van Oosten: De voorste linie (438), Sub-marine ‘Promethée’ (439), Welaan dan, gas! (440-441).
Pierre Kemp, kleine gedichten: Gelukkig blauw – Terminus – Reflexen – Ruisen – Klaprozen – Vlucht vogels. (448-449)
Eduard Brom: Aan mijn vrouw. (464.)

Jrg. 8, nr. 9, september 1932

Jan H. de Groot: Czorsztyn, 1 t/m 3. [Plaatsje in Zuid-Polen.] (496-497)
A.J.D. van Oosten: Jonge Zweedse vrouw. (498)
Koos van Doorne: De dwaas, I en II. (510-511)
Willem Brandt: Pioniersgraven. (518.)
Anton van Duinkerken: bespreking van ‘De fantasie-stukken van Frederik Chasalle. Verzameld door Constant van Wessem.’ (519-521)

Jrg. 8, nr. 10/11, oktober/november 1932

Chr. de Graaff: Oktober-verzen, I t/m III. (568-570)
A.J.D. van Oosten: Allerzielen (571), Voor een vrouw (572).
Louis de Bourbon: Een meisje zingt. (578)
A.J.D. van Oosten: Gebed voor de graalmeisjes. (579-580)
Anton van Duinkerken: Op de trouwdag van Theun de Vries (592), Ballade van de roomse journalist (594-597).
A.J.D. van Oosten: De vreemde plant. (598)
Eric van der Steen [eerste regels:] Het witte brood, de rode wijn – De droomen die wij overnacht behoeven – Ik moet U zeer benijden – Zon en geen wind, een dorp, een heet wit plein – De zwaluwen verlaten – Wie honger lijdt wordt door – Het water vloeit over het heldere grint – Het dal is nu de Junisterren flonkren – Twee kinderen met kleine witte hoeden. (607-609) [Uit ‘Kleine odyssee’.]
Anton van Duinkerken: bespreking van Louis de Bourbon: Zwerving (624-627) [Met weergave van diens gedichten ‘Deuren gaan open en deuren gaan dicht’ en ‘Gedenk, o Heer, dat één, die U niet kende’.]

Jrg. 8, nr. 12, december 1932

Chr. de Graaff [eerste regel:] Naar Bethlehem wilt allen gaan. (660)
Jacq. Schreurs: Waar de ster bleef stille staan (670), Rond het Kind, I t/m IV (671-674).
A.J.D. van Oosten: Gloria in Excelsis Deo (681), Begin van Kerstnacht (682), De engel en de herders (683).
Anton van Duinkerken: De herders. (690)
Pierre Kemp: Rozet voor een onbekende kerk. (716)
Anton van Duinkerken: bespreking van G.A. van Klinkenberg: De cactus. (717) [Met weergave van Klinkenbergs gedichten [eerste regel:] ‘De streng gesloten knop’ en ‘Ogen’.]

Jrg. 9, nr. 1, januari 1933

Jac. Schreurs: Sint Sebastianus (5), St. Stephanus (6), Sinte Caecilia. (7)
Chr. de Graaff: Driekoningen. (19)
A.J.D. van Oosten: Driekoningen-komst (27), Driekoningen-vlucht. (28)
Anton van Duinkerken: bespreking van Alex Campaert [= Henri Morel]: Klank en beeld. (50-52)
Henk Kuitenbrouwer [eerste regel:] Al heb je vaardig, met gevoelvol teekenstift. (61)
C.R. de Klerk [eerste regel:] Leef lang, mijn vriend, en leer te láten leven. (62)
H. v.d. Vecht: Het verraad der klerken. (62) [Antwoord op voorgaand gedicht.]

Jrg. 9, nr. 2/3, februari/maart 1933

Chr. de Graaff, zeven kwatrijnen: 1. Die eens in 't schitteren der opperzaal – 2. Wat toeft gij hier alleen in duisternis – 3. Steeds blijft gij eenzaam; zij zijn steeds met velen – 4. Gij gaaft u aan hun veiligheid gevangen – 5. Het hart, zovaak het weer van liefde groot gaat – 6. Een spelend kind, de armen van een vrouw – 7. Niet minder vurig zal de klaproos bloeien. (73-74)
Henri van der Burght: Dominica I in quadragesima. (75)
A.J.D. van Oosten: Morgengebed. (76)
Jacq. Schreurs: Sint Laurentius. (77)
M. Mok: Gedroomde wijzen, I t/m IV. (85-86)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Vergaan – Bakkersjongen – Avondstemming. (87)
A. van Duinkerken: Een lied om Eva. (88-89)
A.J.D. van Oosten: Bombardementsvliegtuig. (96)
Eric van der Steen: Ballade van de armoedzaaiers. (97) [Uit ‘Kleine Odyssee’.]
Simon Druyf: Uit mijn memoriebladen. (98)
H.M. van Randwijk: Riet. (101)
Martin Bruyns: Schaduwkinderen. (102)
J.J. van Geuns: Slaapliedje. (103)
A. van Duinkerken, Najaarsdronk. ((104))
Eric van der Steen [eerste regel:] Waar dit klein vers begint (105), Ray is heel ver in de muziek (105).
A.J.D. van Oosten: Praalwagen (106), De donkere roep (107), De feestelijke vrouw (108).
A.J.D. van Oosten: bespreking van Hendrik de Vries: Stormfakkels. (111-112), en Ben Onie: Om de Bijbel (113-117) [Met weergave van de gedichten ‘Belofte’ en ‘Verwachting’ van Onie.]

Jrg. 9, nr. 4, april 1933

Gabriël Smit: Paasmorgen. (152)
Chr. de Graaff, vier kwatrijnen: 1. Verlangen jaagt me en houdt mij nog gevangen – 2. Wat klaagt gij om 't geklapwiek hunner woorden – 3. Duin, strand en water en de lucht daar boven – Met bliksemschichten dringt Uw eeuwigheid. (170)
A.J.D. van Oosten: Tegen blindheid en dwaallichten. (171)
Paul Vlemminx: Inkeer. (178.)

Jrg. 9, nr. 5, mei 1933

A.J.D. van Oosten: Nakomeling (213), Dahlia's tegen de bloei (214), Portret voor Anita (214), Cactuskwekers (215), Mimosa (216), De nadroom (216).
Koos van Doorne: Wat is alles droef vannacht. (230)
Chr. de Graaff: Profiel (231), Ik ben een kind (231).
Gabriël Smit: Moeder en Maagd (vrij naar een oud Engels gedicht uit ongeveer 1500. De schrijver is onbekend) (237), Voor mijn kind, 1 en 2 (238-239), Wiegeliedje (naar een oud Silezisch volksliedje) (240)
Henk Kuitenbrouwer: In memoriam Albertine Steenhoff-Smulders. (241) [Proza]
A.J.D. van Oosten: bespreking van Eric van der Steen: Droesem. (248-251)
Henk Kuitenbrouwer: De brombeer. (Supplement Extra-hagel, p. X)

Jrg. 9, nr. 6, juni 1933

Jacq. Schreurs, twee heiligenprenten: Lodewijk van Frankrijk (272), Maria van Magdala (273).
Renata: vier Pinksterliederen: Lumen de Lumine (274-275), Per te sciamus (275), Spiritus paraclitus (275), Virtus Dei (276-277).
Anton van Duinkerken: Maria bij Elisabeth. (285-286)
Vic. Reinders: Draaideur. (287)
A.J.D. van Oosten: Daktuin. (288.)
Anton van Duinkerken: bespreking van J.W.F. Werumeus Buning: Maria Lécina. (289-292)
Frans van Oldenburg Ermke: Pleidooi voor Eversharp. (305)

Jrg. 9, nr. 7, juli 1933

Pierre Kemp, kleine gedichten: Raven – Schroefjes – Vrijdagavond – Optimisme. (318)
Gabriël Smit: De andere. (319)
A.J.D. van Oosten: Gewijzigde gravitatie. (330)
Louis de Bourbon: Dood van een moeder. (331)
M. Mok: Patagonische Volksliederen. (332)
J.J. van Geuns: Nachtegaal. (333)
A.J.D. van Oosten: Avond. (333)
Henk Kuitenbrouwer, kwatrijnen: Veeleisend? Voor C.R. de Klerk – De broeder met het blije gezicht. Voor A. van Duinkerken – Afscheid van domineesland. Voor M. ter Braak – Poesie pure. Voor J. Engelman – Perron. Voor E. du Perron. (347-348)
Gaston Burssens, zeven fabels: I. De krekel en de mier – II. De kikvors die een os wou zijn – III. De wolf en het lam – IV. De vos en de raaf – V. De vos en de ganzen – VI. De wolf en het schaap – VII. De blinde en de lamme. (349-352)
A.J.D. van Oosten: besprekingen van Joannes Reddingius: Tussen twee werelden, en van Han G. Hoekstra: Dubbel spoor. (359-361)

Jrg. 9, nr. 8/9, augustus/september 1933

Pierre Kemp, kleine gedichten: Wandeling – Excuse – Melkventers – Vlaggen. (389)
A.J.D. van Oosten: Fabrieksschoorsteen (395), Hypothetisch (395), Behang (395).
Anton van Duinkerken: Mijn dochtertje zei: dood (403), De dichter (404).
Martin Bruijns: Heilig uur. (410)
To Hölscher: Aan de onbekende God. (422)
Anton van Duinkerken: De missionaris. (434-435)

Jrg. 9, nr. 10, oktober 1933

A.J.D. van Oosten: Quinquagesimo Anno (491), Tegen ledig reizen en overbodig lezen (492).
Anton van Duinkerken: Het kerkhof der rampzaligen. (493)

Jrg. 9, nr. 11, november 1933

Pierre Kemp, kleine gedichten: Groen – Ochtend – Fruit – Kaartenvrouwen – Verzuchting – Kapiteel – Kerstgelui. (553-554)
A.J.D. van Oosten: Twaalf paters missionarissen (599), Nachtelijk uur (600).

Jrg. 9, nr. 12, december 1933

Anton van Duinkerken: Klein lied van de vrede op aarde (626), Kerstlied (660).
A.J.D. van Oosten: Kerstklacht. (662)
Anton van Duinkerken: Eerste bewoners. (695-696)
A.J.D. van Oosten: Tendentieuze poëzie. (697-701) [Over juiste en onjuiste criteria bij de beoordeling van poëzie.]

Jrg. 10, nr. 1, januari 1934

J.C. Bloem: Monodrama's: De gestorvenen (8), De bevrijde (9), De scheidenden (10), De levende (11), Afscheid (12), Het huisje in de duinen (13), Later leven (14), Innerlijke tweespraak (14).
Chr. de Graaff: Het eiland (15), Het kind (16).
Paul Vlemminx: Akrobatiek (17), Trots (18) [Uit ‘Ontginningen’.]
A. Roland Holst: [eerste regel:] Vier lege zomers dorden. (34) [Uit ‘Een winter aan zee’.]
Alex Campaert [= Henri Morel]: Het bruidsmaal (35), Het verlangen (36).
Louis de Bourbon: Resurrectio. (37)
Anton van Duinkerken: Het gekkenhuis. Vrederust bij Moerstraten. (48-49)
A.J.D. van Oosten: Trein-bagage. (50)
Jan Engelman: De kerseboom (51-52), Panta Rei (53).
Gaston Burssens: Gewone herfst. (54-55)
Paul Vlemminx: Seizoenen. (56) [Uit ‘Ontginningen’.]

Jrg. 10, nr. 2, februari 1934

Bern. Verhoeven: De schelpenvissers (90), De dichter (91), De roos (92).
D.A.M. Binnendijk: Het gebed van Jimena. (95)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Fluiter – Huurbrief – Optocht – Ster – Landschap – Voorwinter. (106-107)
Jan Engelman: Doorwerth (108), Nachtvaart (109).
Louis de Bourbon: Het droombeeld (110-111), Kinderen op straat (111).
Alex Campaert [= Henri Morel]: Advent. (112)
Anton van Duinkerken: bespreking van Martin Bruijns: Kaleidoscoop. (124-126)

Jrg. 10, nr. 3, maart 1934

Paul Vlemminx: Onderscheiding. (154) [Uit ‘Ontginningen’.]
Felix Rutten: Piëta (164), Geestelijk lied, [eerste regel:] Hoe arm ik ben, en hoe gering (165), Geestelijk lied, [eerste regel:] De zonnebloem (166).
A.J.D. van Oosten: Het askruis (172-173), Bezonnen ogenblik (174), Voormalige Broerskerk (Beestenmarkt Delft) (175).
Freek van Leeuwen: Golgotha - Golgotha (182).
Anton van Duinkerken: ‘Zijn ader, opgeport, braakt rotsen uit zijn kaken’. Bespreking van Gerard den Brabander: Cynische portretten. (199-201)
A.J.D. van Oosten: bespreking van Paul Vlemminx: Speciosa deserti. (201-203)
A.J.D. van Oosten: Drama in de poppenkast: Jan Klaassen onthoofd. (204)
D.: Klein lied in ballingschap. (204)

Jrg. 10, nr. 4, april 1934

Bernard Verhoeven: Christus gekruist (219), Grauwe passie (220-221).
Anton van Duinkerken: Sanhedrin. (242)
Louis de Bourbon: De witte vrouw. (243)
A.J.D. van Oosten: Sinte Ursula. (244)

Jrg. 10, nr. 5, mei 1934

Anton van Duinkerken: Tussen tijd en eeuwigheid. (273) [Bespiegelingen bij ‘Tussen Tijd en Eeuwigheid’ van Henriëtte Roland-Holst.]
Jan Engelman: Het bevel. (281)
Alex Campaert [= Henri Morel]: Immaculata. (282)
Vic. Reinders: Maria en Elisabeth. (283)
Kees Klap: Twijfel en zekerheden van liefde, I t/m V. (310-314)
Louis de Bourbon: Souvenir érotique. (315)
A.J.D. van Oosten: De recht-opgaande. (316)
Jan H. Eekhout: Nacht op de vlucht naar Egypte. (317)
A. Roland Holst: In gedachten. (318
A.J.D. van Oosten: bespreking van Jacques Schreurs: Nis en Nimbus. (325-327)
Jan Engelman: [eerste regel:] Hoe nu, vriend Albert, zijt gij boos? [Polemisch gedicht voor Albert Plasschaert.]

Jrg. 10, nr. 6, juni 1934

A.J.D. van Oosten: Gebed voor de roekelozen. (337)
Gerard Wijdeveld: Het laatste gesprek. (365-369) [Niet in de DBNL; pdf aanwezig bij PcN.]
Pierre Kemp, kleine gedichten: Kerkgangster – Malaise – Harmonie (370).
Alex Campaert [= Henri Morel]: Eva’s geboorte. (387-388)
Louis de Bourbon: In een zomernacht. (389)
Halbo C. Kool: Auto-da-fé. (390)
Jan Vercammen: In memoriam broeder Xaverius. (391)
Chr. de Graaff: Geboorte. (392)
Jan Gin: Voor de liefste. (393)
A.J.D. van Oosten: bespreking van I. van der Velde: Het eeuwige vuur. (397-399)
V.B.: Salomon in Rotterdam. (412-413)

Jrg. 10, nr. 7, juli 1934

A.J.D. van Oosten: Vreugde van Pinksteren (424), De dag beweegt (438-439), Japanse prenten (440), Trouble (440), Schiettent (440), Bekeerling (440).
Louis de Bourbon: Bij een sterfbed. (468)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Dood hout – Eenzaamheid – Donker land – Ik zoek een trom – Vraag. (469-470)

Jrg. 10, nr. 8, augustus 1934

A.J.D. van Oosten: Verkies woestijnen. (507)
Louis de Bourbon: Wanneer ik sterven moet. (508)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Begrafenis – Regenjassen – Acrobaat. (518)
Paul Vlemminx: Vertrouwen. (519)
Bernard Verhoeven: Schubertiade. (534)
Jan Vercammen: Waaslandse avond. (535)
Vic. Reinders: Aan de stroom. (536)
Koos van Doorne: Dit heeft mijn broertje Joop getekend. (537)
Man Arnet: Muziekje. (538)

Jrg. 10, nr. 9, september 1934

Bernard Verhoeven, kwatrijnen: Vers – Drama – Masker – Morgen – Een stem – Eenzamen – Afscheid – Schubert – Ontmoeting – O Dood, – Ontdekking. (585-586)
Jan H. Eekhout: Jezus verschijnt aan Maria. (587-588)
D.A.M. Binnendijk: Vergeefs ontwaken. (609)
Jan Vercammen: Eenzaamheid. (610)
Jan H. de Groot: Delila. (611)
Freek van Leeuwen: Vlucht voor Herodes. (612)
Luc. van Hoek: Zot briefke. (613)
Paul Vlemminx: Askesis of oefening, I t/m IV. (614-617) [Uit ‘Ontginningen’.]
A.J.D. van Oosten: Voormiddagsbui. (618)

Jrg. 10, nr. 10, oktober 1934

Gerard Wijdeveld: Morgenlied (679), De vragende (680). [Niet in DBNL]
A.J.D. van Oosten: De verwelkte (681), Kolenboot (682).
Louis de Bourbon: In de ochtend (705), Oude vrouw (706)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Illusie – Paardenkop – Namiddag – Mantel – Kamerplanten – Oud huis. (707–708)
A.J.D. van Oosten, bespreking van: Voordrachtkunst. Roomsch-Katholieke bundel, onder redactie van Gerard Brom, Bernard Verhoeven en Albert Anthing Vogel. (736)

Jrg. 10, nr. 11, november 1934

Louis de Bourbon: Alleenspraak. (752)
Luc. van Hoek: Lieke veur Sint Isidoor. (753)
Paul Vlemminx: Fleurigheid (754), Verder (755), Leefbaar leven (756).
Bern. Verhoeven: Kwatrijnen: Joachim – Waarom? – Smart. (757)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Iris – Zomergroenten – Malaise – Verrukking – Verlangen – Avond. (758-759)
A.J.D. van Oosten: Dichters van de armen kant. Besprekingen van Bertus Meyer: Arbeiders gevraagd / Karel Vertommen: Neuriën / Theun de Vries: Aardgeest. (803-808)
Lubbes: Gebruiksaanwijzing voor de jongere. (811-812)
Joost: De gave gulden (814), Afscheidingsfeest (814).

Jrg. 10, nr. 12, december 1934

Gerard Wijdeveld: Gulden Mis. (836) [Niet in de DBNL; pdf aanwezig bij het PcN.]
A.J.D. van Oosten: Kerstrouw. (837)
A.J.D. van Oosten: De gouden wolf. (845-846)
Louis de Bourbon: Van een monnik, I t/m VIII. Fragment. (847-850) [Voorpublicatie uit ‘In extremis’.]
Joost: Kerstkaart aan Maria. (875-876)
To Hölscher: De ster. (884)
Alex Campaert [= Henri Morel]: Veni Domine. (885)
Paul Vlemminx: Ichthus. (888)
Koos van Doorne: Gebed in de Advent. (889)
Anton van Duinkerken: De zwarte koning. (893-894)
Jan Engelman: Advent. (902)
To Hölscher: Kerstcommunie. (902)
Jef Truyts: Vers voor ’t Kerstekind. (904)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Avond – Militair – Vergaan (937), Perron – Vuur – Confectie (938), Luchtschrijver – Minute – Terminus – Nachtwind (939).

Jrg. 11, nr. 1, januari 1935

A.J.D. van Oosten: Tegen dwaze onrust van geest en ongeduld des harten. (11)
Alex Campaert [= Henri Morel]: Apol in ’t Sticht. Aan Jan Engelman bij het verschijnen van zijn nieuwe dichtbundel. (19-20)
J.C. Bloem: Later. (21)
Bernard Verhoeven: Nachtegaal. (22)
Clara Eggink: Vers. [eerste regel:] Die achter liefde of een kind. (46)
Anoniem: gedicht bij de tentoonstelling ‘De Stoel gedurende de laatste 40 jaar’. [Eerste regel: Deze tentoonstelling ‘de Stoel’]. (57)
A.J.D. van Oosten: Beleefde poëzie. Besprekingen van ‘Het Leye-rimpelen, beleefd te Leerne '33-'34', van B.D. Craene (62-63), en van Anthonie Donker ‘Gebroken Licht’ (63-64).
Joep Romme Gebed. (77)

Jrg. 11, nr. 2, februari 1935

A.J.D. van Oosten: Jongste jeugd (88), Moderne martelie (88).
J.W.F. Werumeus Buning: Ballade van de zeven doden. Zeven hengelaars met een auto verdronken bij Purmerend. (111-113)
D.A.M. Binnendijk: Droom en ambacht. (124)
Paul Vlemminx: St. Oeda's lied. (125)
A.J.D. van Oosten: bespreking van Jan Vercammen: Credo. (150)
D: Beversluis en de V.A.R.A. (151-153) [Bespreking van het dichtwerk van Martien Beversluis, naar aanleiding van diens ontslag bij de VARA.]
P.F.: Satan vermomd. (160)

Jrg. 11, nr. 3, maart 1935

A.J.D. van Oosten: Huis te Nieuwburgh. (180)
Alex Campaert [= Henri Morel]: Zie dus niet om. (213)
Clara Eggink: Het verdronken kind. (214)
J. van Hattum: De zwervende monnik. (220)
Jos. Panhuysen: Bespreking van Pierre Kemp: Stabielen en passanten. (222-225)

Jrg. 11, nr. 4, april 1935

Jo de Wit: Doorzongen eenzaamheid (251), Wedergeboorte (252).
J.C. Bloem: Bevrijding. (279)
René de Vos: Vertedering. (280)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Na het feest – Kabbelingen – De oude witter – Nacht – Sporen – Najaar. (281-282)
Louis de Bourbon: Het dodenhuis. (283)
Vic. Reinders: Symbolum. (284)
Alex Campaert [= Henri Morel]: Vormen. (285)
Jan Engelman: Voor de spiegel (289), De legende (290), De ontmoeting (291-292),
M. Mok: Unio mystica. (293)

Jrg. 11, nr. 5, mei 1935

Jan Engelman: In memoriam Eduard Brom. (321-324) [Proza]
Antoon Coolen: Zoo zie je me, zoo zie je niet. (325-329) [Over ‘de juiste verhouding tussen poëzie en persoonlijkheid’, in discussie met S. Vestdijk behandeld.]
A.J.D. van Oosten: De stenen bol. (330)
J. Babeliowsky: Herfst. (331)
J.W.F. Werumeus Buning: Ballade van de boer. (347-348)
Jan Campert: Heilloze wandeling. (349)

Jrg. 11, nr. 6, juni 1935

Halbo C. Kool: Ballade der Longobarden. (400-405)
Koos van Doorne: Kort gebed. (416)
Ed. Hoornik: Lilliputter. (417)
Alex Campaert [= Henri Morel]: De heilige. (432)
Jan Campert: Lof van Walcheren. (433-434)
Paul Vlemminx: Het Goor. (446)
Chr. de Graaff: De zogende. (447)
A.J.D. van Oosten: Peter Kürten. (448)
A.J.D. van Oosten: bespreking van ‘Het Derde Réveil’. Honderd verzen van jong-protestantse dichters, met een inleiding van K. Heeroma. (449-453)
Joost: Ballade van de typiste. (464)

Jrg. 11, nr. 7/8, juli/augustus 1935

Alex Campaert [= Henri Morel]: Maria zingt. (485)
Felix Rutten: De doden. (495)
A.J.D. van Oosten: Schepen op 8 Juli: I. ‘Congonia’ (516), II. ‘Drachenfels’ (517), III. ‘Olivetta’ (518), IV. Het wrak (518).
Joost: Op ’t omslag van Forum. (569)

Jrg. 11, nr. 9, september 1935

A.J.D. van Oosten: Drie verzen van wapenen: I. Oorlogslied. Voor Generaal Snavik (577-578), II. Aftelversje. Voor Lucie (579-580), III. Soldatenleven. Voor Nic (581).
Ludovicus: Aan de redacteuren van ‘Het Venster’. (656)

Jrg. 11, nr. 10, oktober 1935

Louis de Bourbon: Romance (671), De grijsaard (672).
A.J.D. van Oosten: Drieschouw over de zee: I. Windkracht 8 (679-680) – II. Herstel der zee (681) – III. De eeuwige (682).
Pierre Kemp, kleine gedichten: Geruis – Slagersknecht – Na de vlaag – Nacht – Avond – Stadsgezicht. (702-703)
Vic. Reinders: De gevangene. (704)
Koos van Doorne: Nabetrachting. (705)
J.J. van Geuns [eerste regel:] Nu is’t weer aan’t geschieden dat de dagen (706), Zeggen kan ik niet - slechts zingen (707), [eerste regel:] Hij heeft mij dikwijls door 't gewoel der steden (708).
Herman Hutte: Zon in de trein. (709)
A.J.D. van Oosten: besprekingen van C. Chr. Fekkes: Korenbloemen I, en van Leo van Breen: Een reis per leunstoel. (717)

Jrg. 11, nr. 11, november 1935

Louis de Bourbon: Het oude jachtslot. (754-755)
Esther Hadassa Weyl: Ik draag U dag en nacht. (766)
Joost: Afscheid van Pastoorsland (793), Kattenbeperking (799).
C.: Poëziekroniek: 1860 – 1880 – 1920 – 1930 – 1932 – 1934-1935. (799-800) [Gedichtencyclus]

Jrg. 11, nr. 12, december 1935

Jan Engelman: Tijdzang. (810)
Koos van Doorne: Begin van december (819), Geluk (820).
A.J.D. van Oosten: Drie actuele verzen: I. Glorie van Tilburg (826) – II. De grote hoer van Babylon (827) – III. Het tweede kind (828).
M. Mok: Ballade van de arme Godslasteraars. (844-846)

Jrg. 12, nr. 1, januari 1936

Paul Vlemminx: Nieuwjaarslied (11), Winter (12).
A.J.D. van Oosten: Landelijk. (13)
M. Mok: Na de scheiding (14), Openbaring (15), Binnenhuisje (16).
Leo Boekraad: Idealisme. (27)
Anton van Duinkerken: Zonder wederkeer. (28)
Leo Boekraad: Voor de moeder van Liesje. (29)
Anoniem: Doctorandi Dissertatiuncula. (42)
Joh. Bisselink: Allerzielen. (46)

Jrg. 12, nr. 2, februari 1936

Koos van Doorne: Sylvester 1935 (72), Op oudjaar (73), Fatum (74).
A.J.D. van Oosten: Driekoningen-komst (75), Ditzelfde land (76).
Leo Boekraad: Maria lichtmis 1936. (77)
Louis de Bourbon: Voorbij. (78)
Alex Campaert [= Harry Morel]: Afscheidsdronk. (79)
Jan Vercammen: Brief naar de Azuren kust. (80)

Jrg. 12, nr. 3, maart 1936

Vic Reinders: Zwerver. (112)
Jan Vercammen: Liederen van Braziliaanse Indianen, I t/m IV (113-116), Katalaanse ballade van de rode ridder (117-118).
A.J.D. van Oosten: Zij die haar huis bewaart. (130)
Felix Rutten: Acropolis. (146)
Paul Vlemminx: Oud-Oeteldonk. (149)
Nico Mol: Overwerk. (160)

Jrg. 12, nr. 4, april 1936

Jan Engelman: Nutteloos. (168)
Jan Campert: Sonnet. (169)
Paul de Vree: Witte Nachten (178), Verscheiden (179), Verlangen (180).
M. Mok: Het antwoord (185), De klokkenmaker (186-187).
Jan Vercammen: Ballade van de dode bruid. (193-195)
Jan Vercammen: bespreking van Pieter G. Buckinx: De dans der kristallen. (206-209) [Met weergave van Buckinx’ gedicht ‘Bloei’.]

Jrg. 12, nr. 5, mei 1936

Chr. de Graaff: Maria boodschap. (242)
Koos van Doorne: Lente. (252)
J. Reddingius: Tauler. (253)
A.J.D. van Oosten, rubriek Poëzie: Veel dichtwerken – weinig essentieels: besprekingen van Ab Visser: Facetten / Rob Franquinet: Van gulden vlinders / Max Kijzer: Honderd kwatrijnen / E. van Kroonenburg: Hier en veraf / B. de Craene: Zij die zwijgt / Jan W. Jacobs (sam.) Van één wereld / C.J. Kelk & Halbo C. Kool (sam.): Nieuwste dichtkunst / Paul Vlemminx: Ontginningen / Luc van Hoek: Tussen Demer en Dommel / Freek van Leeuwen: Door het donker. (254-263) [Met weergave van (fragmenten van) gedichten.]

Jrg. 12, nr. 6, juni 1936

A.J.D. van Oosten: Passief verzet: Opstandig inzicht – Diplomaten – Waan van regeren – Belangrijke steun – Kamerfractie. (282-283)
Bertus Aafjes: Het Italiaans Maria-lied. (296)
Leo Boekraad: De biecht is als de nacht: I. Voorbereiding, II. Dankzegging. (297-298)
Jan Vercammen: Ballade van de wederkeer. (299-300)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Eenzaam licht – Ringetje – Groen gevoel – Slapen gaan – Affiche – Afwezig gezicht – Waarom nu? – Kapiteel – Seringen – Zomermiddag – Koude. (310-313)
Paul Haimon: Verkenning. (315)
Anton van Duinkerken: Voorbijgang. (317)
M. Mok: Droom. (321)
Joep Romme: Aan pater Hyacinth. (336)

Jrg. 12, nr. 7/8, juli/augustus 1936

Pierre Kemp, kleine gedichten: Stadsgezicht – Nacht – Ruzie – Jazz dans la nuit – Gebak – Nachtrumoer. (352-353)
Jan Vercammen: Nacht. (371)
Louis de Bourbon: Southampton. (390-391)
Vic. Reinders: Tempora mutantur. (410)

Jrg. 12, nr. 9, september 1936

J.W.F. Werumeus Buning: Een lied voor Spanje, om op te marcheren. (449)
Leo Boekraad: Na de zondeval. (450)
Felix Rutten: Vaart naar Hellas. (451-452)
A.J.D. van Oosten: Spanjaardskerken. (453)
A. Roland Holst, gedichten uit ‘Een winter aan zee’: 1. Leeg als een voortijd rijst – 2. Uit welk oud vergeetboek – 3. Uitgeput zakte een spitter. (454-456)
J. Slauerhoff: Compagnie de Mozambique. (457-458)
Jan Engelman: Aan Ambrosia. (459-460) (eerste regel: Ik heb de zachte rozeblaren)
M. Mok: Berouw. (461)
J. van Hattum: Roomse eugenetiek. (478)
Joost: Rode rarekiek. (478)

Jrg. 12, nr. 10, oktober 1936

Louis de Bourbon: Vier verzen uit de stilte: I. Nu leeren mij de stille avonduren – II. Uiteengegaan, doch niet gescheiden – III. Als de avond koeler wordt – IV. U zal ik nimmer, nimmer derven. (495-497)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Contacten – Slapen gaan – Gevecht – Verlangens – Wacht. (514-515)
Gerard den Brabander: Dame met kind. (516)
Bertus Aafjes: Lied. (517)
Jan Engelman: In memoriam Jan Jacob Slauerhoff. Fragment van een rede door Jan Engelman op een herdenkingsavond in Boekhandel-Broese te Utrecht, donderdag 15 oktober. (526-529)

Jrg. 12, nr. 11, november 1936

A.J.D. van Oosten: Wapenstilstandsdag. (562)
Bert Bakker: Méditation triste. (566)
Joost: Henry VIII's own country. (584)
Joost: Buurman Hoornik. (586)

Jrg. 12, nr. 12, december 1936

Jan Engelman: Bij de Spaansche kribbe. (608)
A.J.D. van Oosten: Kerstnacht onder storm. (609)
Leo Boekraad: Retraite. (616)
Koos van Doorne: Kerstvers (617), Ontmoeting (618)
Gabriël Smit: Kleine liederen voor de Kerstnacht, I en II. (623-624)
Willem ten Berge: Kerstnacht. (638)
Frank Valkenier: Kerstmis (640), En Koningen kwamen ... (654).
Gabriël Smit: Oud Engels lied op Kerstmorgen. (656-657)
Leo Boekraad: Kerkelijk Nieuwjaar. (658)
H. Marsman: Straatzanger te Amalfi. (659)
Jan Vercammen: Vlaamse poëzie. Algemene kritiek op het dichtwerk van Bert Decorte, en besprekingen van Maurits L. Peeters: Rond het gehucht / Marcel Coole: Licht en schaduw / Juliaan Haest: Glooiing / Julia Tulkens: Ontvangenis. (667-670)

Laatst bijgewerkt op 21 januari 2022

Gemeenschap, De [2]

Maandschrift voor katholieke reconstructie (1925-1941)

Selectieve inhoudsopgave, deel 2 (slot)

Jaargang 13 t/m jaargang 17

Januari 1937 t/m september 1941 [laatst verschenen nummer]

Meer informatie

INHOUD, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880 - DEEL 2

Jrg. 13, nr. 1, januari 1937

Jac. Schreurs: Lof der liefde. (10-13)
Jan Engelman: De engel. (14-16)
Math. Kemp: Levensgang (17), Aanpassing (17).
S. Vestdijk: De legdoos. (31)
Bert Decorte: Arion. (32-35)
S. Vestdijk: Kapotte wekker op huurkamer. (36)

Jrg. 13, nr. 2, februari 1937

M. Leopold: Spelend Christuskind. (72)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Ritornelle – Praatje – Eenzame avond – Bloemen – Wit paard – Berusting – Stemming van berouw – In de hitte. (73-75)
Gabriël Smit: Sonnet. (91)
Jan Vercammen: Ballade van Ridder Reynout. (92-94)
Paul Vlemminx: Anathema (95), Pijlpuntdicht (96).
Willem ten Berge: Sneeuw. (98)

Jrg. 13, nr. 3, maart 1937

Anton van Duinkerken: De keuze (Antwoord aan Iedereen). (113)
Louis de Bourbon: Verzen uit de stilte: V. (Lebaksari) – VI. Ik wandel iedren ochtend om vijf uur – VII. Geschonden, maar herboren. (142-145)
D.A.M. Binnendijk: Maurice Gilliams. (146-154) [Over Gilliams’ proza en poëzie, met weergave van zijn gedichten ‘Avondlied’ en ‘Tristitia ante’.]
Pierre Kemp, kleine gedichten: Zon – Gedempt – Prooi – Zelatrice – Terug. (155-156)
Ed. Hoornik: De minister (157, voorpublicatie uit ‘Brood en ooft’), Revolutie in het café (158).
A.J.D. van Oosten, rubriek poëzie: Activiteit bij dichters van protestantse huize. Besprekingen van Muus Jacobse (= K. Heeroma): De doortocht / Jo Kalmijn-Spierenburg: Langs de weg / Willem de Mérode: Tussen ploeg en sikkel’ / Hélène Swarth: Wijding / Jan H. de Groot (sam.): In Bethlehem’s stal’ met onder anderen dichtwerk van Eekhout, Houwink, De Mérode en W.A.P. Smit / B. Bakker, B. de Goede & G. Kamphuis (samenstellers): Spectrum, met onder anderen dichtwerk van Minderaa, Kamphuis, Kalmijn-Spierenburg, Achterberg, Kees Klap, Jan H. de Groot, Barend de Goede en Van Randwijk / Jan H. Eekhout (sam.): Werk, met onder anderen dichtwerk van Jacobse, Kamphuis, Bert Bakker, Achterberg, Dirk Verél en een essay van J. van Ham over christelijk dichterschap / J. Karsemeijer (sam.): De dichter Jeremias de Decker. (163-170).

Jrg. 13, nr. 4, april 1937

Eric van der Steen: Brak water (194), Liefdeshistorie (195), Geel ballet (196), van der Lee, H.Th. (197), In de herfst (198).
Jan Vercammen: Het meisje op de trein. (199-200)
Gabriël Smit: Liefde en dood. (201-202)
Vic. Reinders: Terugkeer (203), Na de bui (204).
Martien Beversluis: Verlatenheid. (205-206) [Voorpublicatie uit de bundel ‘Chimera’s’.]
J.J. van Geuns: De herder en de wijze. (207)

Jrg. 13, nr. 5, mei 1937

Louis de Bourbon: Vreemde steden: I. Singapore – II. Cap St. Jacques – III. Un accident – IV. Angkor Vat. (239-242)

Jrg. 13, nr. 6, juni 1937

Louis de Bourbon: Het feest van de grote Meaulnes. (294-295)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Rode een – Groen – Silhouetten – Onrust – Optimisme – Bed. (296-297)
Jan H. Eekhout: Harmonica. (312) [Voorpublicatie uit ‘Harmonica’.]
Bert Bakker: Begrafenis aan de Hardangerfjord. (313-314)
Jan Vercammen: Vlaamse letteren, hierin onder meer besprekingen van Paul de Vree: Het blanke waaien, met weergave van De Vree’s gedicht ‘Liefde’ / René Verbeeck (sam.): Vlaamse expressionisten, met gedichten van Victor J. Brunclair, Gaston Burssens, Marnix Gijsen, Wies Moens, Mussche, Karel van den Oever, Van Ostaijen en Paul Verbruggen / Gabriëlle Demedts: Een gevangene zingt ...’, met weergave van haar gedicht [eerste regel:] Ik zoek mijn liefste in de nacht. (320-325)

Jrg. 13, nr. 7/8, juli/augustus 1937

M. Leopold: Acte van berouw (377), Landschap (378).
A.J.D. van Oosten, rubriek poëzie: Nieuwe dichtbundels. Besprekingen van Herwig Hensen: De vroege schaduw / Ab Visser: Dubbelster / Hendrik de Vries: Geïmproviseerd bouquet / Bernard Verhoeven: Maskers / G. Kamphuis: Aards seizoen / Jan Campert: Verwilderd landschap / Leo Boekraad: Het zingende licht. (402-408)

Jrg. 13, nr. 9, september 1937

Pierre Kemp, kleine gedichten: Poortje – Zode – Kind – Stilte – Natuur – Morgenstemming – Avondrood – Eigenlijk? – Reuk – Ik luister dus tussen de gele brem – Kritiek – Schemer – Stadsgezicht – Zonlamp – Brief – Contact. (420-424)
Jan Engelman: De kunst op straat. (425)
Ed. Hoornik: Ontwaken: 1. Lyrisch – 2. Tellurisch. (430)
M. Leopold: Lied [eerste regel:] Hart groot en rood. (436)
Jan Vercammen: Het t.b.c.-meisje (437), Confrontatie met de dode (438).
Math. Kemp: De dampsliert. (439-441)

Jrg. 13, nr. 10, oktober 1937

Jan Engelman: De druivelaar. (472)
Ed. Hoornik: Maanavond. (483)
Joseph Roth: vertaling naar het Duits van ‘De ballade van de katholiek’, verschenen in ‘Der Christliche Ständestaat’, 13 juni 1937. (494-495)

Jrg. 13, nr. 11, november 1937 – Vlaams nummer

Andre Demedts: De jongste Vlaamse literatuur. (514-521) [Situering van recente ontwikkelingen in de Vlaamse poëzie (geen recensies).]
Paul Verbruggen: Terugblik. (554)
Pieter G. Buckinx: Het paradijs. (555)
Blanka Gijselen: Het jonge meisje bij het baden. (556)
Bert Decorte: De drie grasiën (557), Madrigal (558).
Albe: Aan mijn Cherubijn. (559)
Marnix van Gavere: Svitkin. (560-561)
Gabrielle Demedts: Ik zie u weer (562), De vis (563).
Rene Verbeeck, uit ‘De dwaze bruid’: III. Ik zong, was ik het water van den stroom – IV. In 't lage land waar Gorter fluit. (564-565)
Jan Vercammen: Voortaan (566-567), Besluit (568).

Jrg. 13, nr. 12, december 1937

Anton van Duinkerken: Kerstlied (569), Os en ezel (570).
Edgar Twello [= B.A.J. Rogmans]: Nativitas Domini. (576-577)
Freek van Leeuwen: Kerstmis (589), St. Jozef zeide tot Maria (590).
Willem ten Berge: De herders op de velden. (601)
Leo Boekraad: Marialied op Kerstmis, I t/m III. (620)

Jrg. 14, nr. 1, januari 1938

Robert Franquinet: Lof van de Heer. (13-14)
Anton van Duinkerken: Thuis, op het kerkhof (20), Mist (21), Zeventien november (22).

Jrg. 14, nr. 2, februari 1938

Jan Engelman: Hoovaardigheid der architecten. (49)
Louis de Bourbon: Verzen uit de stilte: XII. Daar ligt het dal, daarachter rolt de zee. (54-56)
Gerard den Brabander: Fata-morgana. (57)
A. Jans: Raïssa Maritain. (58)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Vallende bloesems – Paard – Goudenregen – Het fatale – Pastoralen – Mijn dood. (66-68)
Ed. Hoornik: Mijn handen. Aan de nagedachtenis van Fr. van Eeden. (69)
M. Mok: Episode. (70)
A.J.D. van Oosten, rubriek poëzie: Versterking van het episch element. (71-75) Besprekingen van Heinz Kristof: Occarino / Gerard den Brabander: Gebroken lier / Gerard den Brabander: Opus 5, met weergave van het gedicht ‘Sinterklaas’ / Ed. Hoornik: Mattheus / Jan H. de Groot: Botsing.
Jan Vercammen: rubriek Vlaamse poëzie. (76-88). Besprekingen van André Demedts: Kleine keuze, met weergave van het gedicht ‘In memoriam’ / Paul Verbruggen: De winter laat niet los ..., met weergave van het gedicht [eerste regel:] ‘Ik heb de hele winter niet geweten’ / René Verbeeck: De dwaze bruid, met weergave van het gedicht ‘Ik ben een jong, wild dier geweest’ / A.G. Christiaens: Irrequietum.
Maarten Louwerens: Vergadering (90), Geest en stof (90).

Jrg. 14, nr. 3, maart 1938

A.J.D. van Oosten: Klein carnaval: I. Begin – II. Confrontatie – III. Dans – IV. Cocktail – V. Démasqué – VI. Nachtlied. (135-140)

Jrg. 14, nr. 4, april 1938

A.J.D. van Oosten: Heil van Pasen. (167)
Louis de Bourbon: Een afscheid. (168-169)
M. Leopold: Mariaal. (170)
Koos van Doorne: Beurtschippers-haven. (179)
Bert Bakker: Stervende. (180)
A.J.D. van Oosten: Af te leggen afstand. (181)
Albe: Mi lanct na di. (188)
Vic. Reinders: Je suis l'immaculée conception. (189)

Jrg. 14, nr. 5, mei 1938

Anton van Duinkerken: Kindercommunie. (221)
Koos van Doorne: De kroon des ouderdoms. (236)

Jrg. 14, nr. 6/7, juni/juli 1938

Edgar Twello [= B.A.J. (Bernard) Rogmans]: Aan mijn engelbewaarder. (272)
M. Mok: Aan de afgrond (308), Visioen (309)
Jac. Schreurs: Twaalf kaarsen. (319-320)
Ed. Hoornik: Avondmaal. (321)
Leo Boekraad: Na de bekentenis. (322)
A.J.D. van Oosten: Grens der lente. (323)
Vic. Reinders: Op uwen adem opgeheven ... (324)
Jan Vercammen: rubriek Vlaamse poëzie. (331-336) Besprekingen van Paul de Rijck (sam.) Elf van de poëzie / Marcel Coole: De zonneblinde ruiters / Luc van Brabant: Brieven zonder zegel / Johan Daisne: Afreacties en funderingen / A.G. Christiaens: Uit de toren / Lisbeth van Thillo De doem der dromen / Bert Peleman: Variante voor harp / Bert Peleman: Horizont / Albert Westerlinck: Bovenzinnelijk verdriet / Frans Buyle: De steen der wijzen.

Jrg. 14, nr. 8, augustus 1938

Louis de Bourbon: Het lege huis. (347-348)
A.J.D. van Oosten: Rad van welvaart. (349)
Jan Vercammen: Ontwaken (352), Thema met variatie, I en II. (353-354)
Ed. Hoornik: Ik ben bedroefd vandaag (361), Reiskwatrijnen (362), Klein lied (363), Weerkeer, I en II. (Brieven aan mijn vrouw). (364-365) [Voorpublicatie uit ‘Geboorte’.]
Vic. Reinders: Inzicht. (372)
Hendrik de Vries: De mythe der twintigste eeuw (Naar het negentiende-eeuws van De Génestet). (382-383)

Jrg. 14, nr 9, september 1938

Bernard Delfgaauw: Jan H. Eekhout. (430-443, met bibliografie) [Over het dichtwerk van Eekhout, met weergave van diens gedichten: Kerstrijm, De kruisiging, Een vraag, Na de slag, In de weide, Het tan-yang meer, J.H. Leopold, Don Juan's eindgebed, Maria geboorte, Luther, en Boer aan de akkerrand.]

Jrg. 14, nr. 10, oktober 1938

Jan Vercammen: Besef. (472)
Louis de Bourbon: Singapore. (485)

Jrg. 14, nr. 11/12, november/december 1938

Jac. Schreurs [eerste regel:] O, Dalen, schouwt wat een verschiet! (518), En gij, o heuv'len, danst als rammen ... (519).
Anton van Duinkerken: Stilte van Kerstmis. (524)
Leo Heirman: Morgengebed. (525)
Albert C.A. Voortman: Goede dood. (526)
Max de Jong: De processie. (527)
Louis de Bourbon: Bloemen voor moeder's graf. (528-529)
Maarten Louwerens: Rorate (533-534), Arbeiden wij (543-544).
Leo Boekraad: Kerkgebouw. (545)
Louis de Bourbon: In memoriam patris. (546-547)
A.J.D. van Oosten: De onder-directeur. (Voor een gewezen chef). (548)
Robert Franquinet: De fluitspeler. (549-550)
Edgar Twello [= B.A.J. (Bernard) Rogmans]: Uiteindelijk rijp. (551)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Oprecht – Herfst – Realiteit – Licht - Schemering (552-553).
Maarten Vrolijk: Resumé. (554-556)
Anton van Duinkerken: De immigrant. (557-558)

Jrg. 15, nr. 1, januari 1939

J. Siedenburg: De avond valt. (22)

Jrg. 5, nr. 2, februari 1939

M. Mok: Een doelloos hart (80), Kleine erupties (81-85).
Bert Peleman: Relaas van de wildstroper. (93)0
Louis de Bourbon: Klaag niet de nacht. (95-96)

Jrg. 15, nr. 3, maart 1939

Frits Scheers: Bij de kroning van Paus Pius XII. (119)
A.J.D. van Oosten: Springtij der eeuwige zee. Een Paas-declamatorium. I. Proloog – II. Lof der getijden – III. [eerste regel:] De zee, wanneer ze ontwaakt, is als de jeugd – IV. [eerste regel:] Hier zijn haar grenzen, aan het lage strand – V. [eerste regel:] In 't grenslooze gebied der zee ontstaan – VI. [eerste regel:] Het is Zijn hand, die lot en weg bestiert – VII. [eerste regel:] De zwemmers in de zee kennen haar kracht – VIII. [eerste regel:] God geeft Zijn onrust aan de zee in 't vroege jaar – IX. [eerste regel:] Al ligt in nevels dicht de zee verstrikt – X. [eerste regel:] Geheimvol, boven 't dagelijksch getij – XI. Epiloog. (141-151)
Jan Vercammen: Voor de onbekende, I en II. (159-160)
Gerth Schreiner: Ed. Hoornik over J. Greshoff. (165-167) [Verslag van een lezing.]

Jrg., 15, nr. 4, april 1939

Math. Kemp: Vluchtelingen. (196-197)

Jrg. 15, nr. 5, mei 1939

Jan Engelman: Monoloog van de engel Gabriël. Uit het mysteriespel ‘Sint Willibrord’. (231)
Louis de Bourbon: Sonnet in de lente. (235)
A.J.D. van Oosten: Orchidee (236), Dit is het woord (237).
Martin Leopold: Stances. (238)
Bert Peleman: Ontmoeting. (247)
Koos van Doorne: Burger in café (248), Vier regels voor Annie Overdijk (249).
Math. Kemp: De duistere drift. (250-251)
A. Marja: Thuiskomst. (252)
Reinold Kuipers: Bij de dood van een boekhouder. (253)
Leo Boekraad: Maria-Lichtmis (256), De avond wacht (257).
Pierre Kemp, korte gedichten: Passante – Avondgebed – Brood – Straatje – Optocht – Gebaar – Kinderen – Blauwte – Licht – Nachtgebed – Transitie. (258-261)
Maarten Vrolijk: Zieke (264), Na een wederzien (265).
Vic. Reinders: Nostalgie. (266)
A.J.D. van Oosten,: rubriek poëzie: Vaste leveraties en losse bestellingen. (267-272) Besprekingen van Willem Hessels: Het randgebied / Willem Hessels: Wit en rood / M. Mok: Exodus / M. Mok: Kaas- en broodspel / Willem de Mérode: Ruisende bamboe / Willem de Mérode: Kaleidoscoop / Willem de Mérode: De levensgift / Ed. Hoornik: Geboorte / Ed. Hoornik, Jac. van Hattum & Gerard den Brabander: Drie op één perron / Ed. Hoornik: Stenen. / Jacques Benoit: De gesloten poort / Gabriël Smit (sam.): Gedichten door het kerkelijk jaar / Jacques Benoit: Uittocht / Franz Zonneberg: Misten / Franz Zonneberg: Bloed / Jos. van Rooy: De schone tocht / Jos. van Rooy: Stemmen uit de stilte / Robert Franquinet & Paul Haimon (samenstellers): Passieboek van Limburgse letterkundigen / G. Stuiveling: Variaties / Martien Beversluis (sam.): Willem Sluyter: Bloemlezing uit zijn gedichten / K. Heeroma (sam.): Reünie van jong-protestantse dichters.

Jrg. 15, nr 6, juni 1939

Anton van Duinkerken: In memoriam W. de Merode. (273-286) [Proza, met tal van dichtfragmenten, en weergave van het gedicht ‘Eenheid’.]
Willem de Merode: Psalm II. (286) [In handschrift.]
Anton van Duinkerken: In memoriam amici Joseph Roth. (301-303) [Gedicht]
Louis de Bourbon: Eenvoudige fuga. (324)

Jrg. 15, nr. 7/8, juli/augustus 1939

A.J.D. van Oosten: Nieuw vuurwerk: Aards lot – Wonder – Bloeddorst – Ziel – Oorlogsbrood – Brand aan zee. (359-360)
Louis de Bourbon: Akte van berouw. (367-368)
Vic. Reinders: Naar Spaanse trant. (391)

Jrg. 15, nr. 9, september 1939

Pierre Kemp: Bladerenreuk. (448)
Frits Scheers: 1. Wijnlied – 2. Namiddag – 3. Una farfalla bianca – 4. Israëls tocht – 5. Engelen– 6. Good Hope – 7. De kasteelheer. (451-454)

Jrg. 15, nr. 10, oktober 1939

Pierre Kemp, kleine gedichten: Heraldiek – Avond – Rood – Inval. (495-496)
Edgar Twello: Nieuw Ninive. (502)
A.J.D. van Oosten: Klein vuur: Kinderlied – Apengevecht. (503)
Gabriël Smit: Bij het portret van mijn moeder, I t/m IV. (511-513)

Jrg. 15, nr. 11, november 1939

Edgar Twello: Dode Stad. Hoorn in West-Friesland (558), Keizersgracht (559).

Jrg. 15, nr. 12, december 1939

Louis de Bourbon: Kerstmis 1939. (607)
Vic. Reinders: Noël triste. (620)
Loe Maas: Kerstmis 1939. (621-622)
Anton van Duinkerken: Kerstlied in Polen. (627)

Jrg. 16, nr. 1, januari 1940

Pierre Kemp, kleine gedichten: Afwezigheid – Leeg huis in het veld – Licht – Nobel – Evenwicht. (15-17)
A.J.D. van Oosten: Nieuw vuurwerk: Bloeddorst – Brand aan zee. (49)
Vic. Reinders: Herinnering. (50)
Jan Vercammen: Vlaamse poëzie. Besprekingen van Wies Moens: Het vierkant / A. De Poortere (sam.): Dietschland zingt / Albe: Bloem en vrucht / Jaak Gommers: De dans van Salome / Ludo Polemont: Het doorzichtig masker / Bart Vrijbos: Met vrouw en kind / Frans de Wilde: Het eenzaam hart / Marcel Coole: Moederschap / A.W. Grauls: Kleine gedichten / Paul van Keymeulen: Stille Liebe / Johan Berger & André Poppe: Duo bij toeval / Albert De Longie: Bij Balder's dood / Maurits Peeters: Zegen der aarde / Marcel Coole: De minnaars van Teruel / Johan Daisne: Kernamout / Daan Boens: Klaarten / Arnold Sauwen: Gedichten / Jan van Nijlen: Gedichten. (59-64)

Jrg. 16, nr. 2, februari 1940

Jef Last: Mijn hart op reis (78-79), Als eens de dood komt (79), De gracht (79-80), Liefde die ik verried (80-81), Niet meer dan dit (81-82).
Louis de Bourbon: Inkeer. (83)
Marianne Verhoeven: Wintertijd. (92)
Halbo C. Kool: Grafschrift voor een vliegenier. (103)
Anton van Duinkerken: Enkele notities bij de bloemlezing ‘Katholieke Poëzie’. (110-112)

Jrg. 16, nr. 3, maart 1940

Jan Engelman: Een nieuwe generatie. (113-) [Beschouwingen over recente ontwikkelingen in de Nederlandse poëzie.]
Luc van Hoek: Septuagesima (126), Sexagesima (127).
Freek van Leeuwen: Ecce Homo (128), Christus en de moordenaar (129), Consumatum est (130).
Jacques Benoit: Beloken Pasen. (131)
Louis de Bourbon: De man met de hoed.. (133)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Middelaren – Geloof – Optimisme – Naam – Floers – Duizeling – Collegialiter – Nacht – Reinvarens – Dromen – Ovaal. (163-165)

Jrg. 16, nr. 4, april 1940

Edgar Twello: Herinnering van de speelman (199), Gebed van de goede moordenaar (200).
Jef Last: Zijn liefde (209-210), Zijn gave (210), De vriend die niet bestaat (210-211), De laatste ‘bard’ (211).
Hélène Nolthenius: Wanneer Ge in Holland waart gekruisigd. (212-213)

Jrg. 16, nr. 5, mei 1940

Johan Berger [eerste regel:] Wat noem ik u mijn hart, mijn lust, mijn lief (231)
Andre Poppe: Gij kunt de avond. (232)
A.J.D. van Oosten: Beloofd vers. (251)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Spanning – Fanfare – Leven – Het nieuwe vuur – Trillingen – Herinnering. (252-253)

Jrg. 16, nr. 6, juni 1940

Jef Last: Sonnet [eerste regel:] O God, wiens wrok de schoonste bomen velde. (278)
Hélène Nolthenius: Legende. (287-288)
Anton van Duinkerken: Helikon hernieuwd. (296-306) Besprekingen van L.Th. Lehmann: Dag- en nachtlawaai / Bertus Aafjes: Het gevecht met de Muze / Pierre Kemp: Transitieven en immobielen / Gerrit Achterberg: Dead end / Jac. van Hattum: Alleen thuis. Met weergave van de gedichten ‘Bekentenis’ van Lehmann, ‘Misgeboorte’ van Achterberg, ‘De Laatste Waarheid’ van Aafjes, ‘Confessie’ en ‘Tip aan mijn portrettist’ van Van Hattum, en ‘Oprecht’ van Pierre Kemp.

Jrg. 16, nr. 7, juli 1940

Halbo C. Kool: Avondwandeling. (354)

Jrg. 16, nr. 8, augustus 1940

Anton van Duinkerken: Nieuw Nederlands lied. (377-379)
Jef Last: De landarbeider. (397)
Louis de Bourbon: Confiteor. (417)

Jrg. 16, nr. 9, september 1940

Jan Engelman: In memoriam H. Marsman. (425-426) [Gedicht]
Pierre Kemp, kleine gedichten: Maanlicht – Auscultatie. (441)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Stemming – Avondblauwen. (445)

Jrg. 16, nr. 10, oktober 1940

H.W.J.M. Keuls: I. [eerste regels:] De zoete boodschap van uw lach – II. Gij zijt gevangen – III. De grijze lentedag is vol vermoeden – IV. Hoe slaat het hart zoo moede en zoo bang. (492-494)
Louis de Bourbon: Mr. H. Marsman †. (499-503) [Proza]
Hélène Nolthenius: De vrolijke vaart (510), Zomerstorm (510).

Jrg. 16, nr. 11, november 1940

Louis de Bourbon: In de nacht. (551)
Ab. Visser: Op de Ben Venue (552), Gauguin op Tahiti (553).
Huub Janssen: Korte droom (554), Zee (554).
J. Dijkhuis [eerste regel:] Wat al ook mag U zijn ontrukt. (555)
M. Nijhoff: Bij een Marsman-Tentoonstelling. (556-560) [Toespraak, gehouden bij de opening van een Marsmantentoonstelling in de boekhandel-Broese te Utrecht.]

Jrg. 16, nr. 12, december 1940

Jac. Schreurs: Dieren: De domste dieren – De hanen – De herten – De kleine hond – De witte geit – Het paard. (609-612)
Vic. Reinders: Natus est puer nobis. (613)
Jacques Idserda: Verlangen van een onheilig man. (614)
Jan H. Eekhout: Mystisch maagdenlied. (618-619)
A. Marja: De Anti-christ spreekt – 1940. (620)
Pierre van der Heyden: Klaagzang van Sinte Anna. (621-622)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Zonsopgang – Laster – Verlangen – Stille hitte – Gril – Idylle – Najaarsstemming – Waar? – Wolkruid – Zon – Voorjaar – Samenzijn – Schemering. (637-641)
Karel Meeuwesse: Kruis in de lente. (642)
R. Franquinet: Het kruishout. (649-651)

Jrg. 17, nr. 1, januari 1941

Math. Kemp: Een Meise morgen (22), Dithyrambe (22-23), Augustinus ontwaakt (23).
Pierre Kemp, kleine gedichten: Ritournelle – Asgrauw licht – Een kind voor een raam – duisternis. (55-56)

Jrg. 17, nr. 2, februari 1941

Vic. Reinders: Herfstschemering. (75)
Edgar Twello: De reis der Koningen: I. Gebed van de geleerde koning op weg naar Bethlehem – II. Gebed van de Sheik bij het aanvaarden van de terugreis – III. Gebed van de Abessijn aan het eind van de reis. (77-78)
Jacques Idserda [eerste regel:] Wat zouden we meer willen zijn. (97)
Leo Boekraad: Na een nacht. (98)
Hélène Nothenius: Euphèmein. (99)

Jrg. 17, nr. 3, maart 1941

Freek van Leeuwen: Palmzondag. (124)
Pierre Kemp: Voorjaar. (128)
Anton van der Vet: In memoriam (140), Kranslegging (141).
Leo Heirman: Hommage à Morgenstern. (141)

Jrg. 17, nr. 4, april 1941

Vic. Reinders: Boerendans. (187)
Leo Heirman: Spartaanse. (188)
Peter Crassaerts: Het wondere meeleven. (189)
Pierre van Valkenhoff: Fantasie als leven. Over Aart van der Leeuw, 1931–10 April–1941. [Met onder meer aandacht voor het dichtwerk van Van der Leeuw.]

Jrg. 17, nr. 5, mei 1941

Bernard Verhoeven.: Pascal (250), Klaag niet om die glimlachend is gegaan (251).
J.J. Nieuwburg: Nachtliedje (259), Voorjaar in het zuiden (260).
Ch.A. Leffens: Het oorlogsdagboek van Wies Moens. (261-268) [Met onder meer aandacht voor het dichtwerk van Moens.]
Edgar Twello: Epitaaf voor een schilder. (269)
Pierre Kemp, kleine gedichten: Renaissance – Rhythmen – Snoep – Kennismaking – Gramophone DB 4930 – Toon – Avondstemming – Wiegeliedjes – Rozenregen – Dwalend. (273-276)
Hélène Nolthenius: Quadragesima. (282)
Anton van Duinkerken: Slauerhoff en Samain. (283-286) [Over de inspiratie die Slauerhoff als beginnend dichter opdeed bij Albert Samain.]

Jrg. 17, nr. 6, juni 1941

Anton van Duinkerken: Het antwoord. (305-311) [Gedicht]

Jrg. 17, nr. 7/8, juli/augustus 1941

Anton van Duinkerken: Sinte Birgitta's boodschap. (351-353) [Gedicht]
L. de Bourbon: Enghuizen. (359)
H. Wehberg: Mei (360), De verloren zoon (360-361), De onbekende soldaat (361).
Frans Muller: De grens (370), Mijn hart (370-371), Strandkind (371), Fantasie over Leny (371), Het geheim (372), Een engel (372), Mensen (372-373), De nacht (373), Sneeuw (373), Verlatenheid (374), Het oordeel (374), Doopsel (374-375).
Halbo C. Kool: In memoriam J.F. (380) [Gedicht]
A. Marja: Droom van zon en sneeuw, I t/m III. (381)
H. de Vries: Herinnering (383-384), Romance (385).
Jef Last: Aan de muziek (390), Bomen (391).
A. Marja: Bespreking van Hein de Bruin: Hernieuwd herdenken. (392-395). [Met weergave van De Bruins sonnet ‘In oktober’.]

Jrg. 17, nr. 9, september [laatst verschenen nummer]

Jan Vercammen: Getijden te Brugge: Nacht (424-425), Gij liet mij gaan (425-426), Sneeuw (426-427), Onverwachte lente (427-428), Nawinternacht (428-429), Exotische nacht (429-430), De weg door de lente (430-431), Lentesonnet (431).
Vic. Reinders: Aan mijn Moeder, † 26-5-'40 (440), Zwerver. Opgedragen aan Louis de Bourbon (440-441), Avondgedachte (441).
Louis de Bourbon: Sonnet, [eerste regel:] Die knaap, geborgen in de schaduw der genoten. (442)
A. Marja: Bespreking van S. Vestdijk: Simplicia. (444-447)

Laatst bijgewerkt op 13 januari 2022

Getuigenis

tijdschrift

21 (1976)	5,6
23 (1978)	2,3,5,6
24 (1979)	1,2
35 (1993)	3

Gezellekroniek

Bijdragen en mededelingen van het Guido Gezelle-Genootschap (1963-1988)

Meer informatie

Gids, De [1]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Selectieve inhoudsopgave, deel 1

Jaargang 113 t/m jaargang 122

Januari 1950 t/m december 1959

Meer informatie

Jrg. 1 t/m jrg. 174 (1837 t/m 2011) aanwezig in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), met uitzondering van afzonderlijke bijdragen die vanwege auteursrechten niet getoond kunnen worden.

De inhoudsopgaven vanaf 2008 tot en met het meest recente nummer zijn te raadplegen op de website van De Gids. De bijdragen zelf zijn alleen voor abonnees toegankelijk.

INHOUD 1950 - 1959, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880

Jrg. 113, 1950, nr. 1, januari

A. Roland Holst: De wolk (3), Zonder verhoor (4).
Bertus Aafjes, uit de cyclus ‘De Zee’: XVI. Die aan een overmaat van liefde lijden – XXIV. Dit is het wat ons in de wiekslag schort – XIX. O vlucht maar in uw kuil van eenzaamheden – XXV. Ook ik geloofde in het mateloze. (5-8)
Gerrit Achterberg: Parhelium (28), Mascotte (29).

Jrg. 113, 1950, nr. 2, februari

H.W.J.M. Keuls [eerste regels:] Eenzaam lig ik op uw komst te wachten (95), De dag werd moede van u aan te staren (96).
Hans Andreus: Liedje voor vrouwen (109), Liedje (109), Lied om te leven (110).
L. van den Ham, bespreking van Mea Nijland-Verwey (sam.): Het witte schip. Nederlandse Vrouwenpoëzie 1944-1948. (155-156)
L. van den Ham, bespreking van L.A. Roessingh: 't Diggelhoes. (156) [Gedichten in het Drents]
L. van den Ham, bespreking van G.N. Visser: Jolm. (156) [Gedichten in het Fries]
L. van den Ham, bespreking van Mathias Kemp: Schimmen uit het plutonium. (156-157)
L. van den Ham, bespreking van Vic Reinders: Ogivaal. (157)
L. van den Ham, bespreking van Herwig Hensen: Daidalos. (158) [Met weergave van Hensens gedicht [eerste regel:] ‘Nu ben ik zwaar, dan ben ik licht’.]

Jrg. 113, 1950, nr. 3, maart

Halbo C. Kool: Sleutelromance. (161-173)

Jrg. 113, 1950, nr. 4, april

J.C. Bloem: Zomeravond (241), [eerste regel:] Dat het onmannelijk zou zijn, te klagen (242), Afscheid (242).
Robert Franquinet: Necromantie van Francesca Avantlalettre. (268-274)
Nico Verhoeven: Gebed. (275-277)
E.J. Dijksterhuis, bespreking van M.G.J. Minnaert (sam.): Dichters over sterren. (310-311)

Jrg. 113, 1950, nr. 5, mei

H.W.J.M. Keuls [eerste regels:] De jonge dag bereidt zich u te ontvangen (342), Een droom, die in den dag zich heeft verlaat (342).
Henriëtte Schuurbeque Boeye: Het witte paard. (343)
Bert Voeten: maarts Park (361-363), Liedje (364).
Hanny Michaëlis: Zondag (365), De kleine ziel (365-366), Mijn hart (366), Boom in de winter (366), De boom (367), februari (367).
C. Buddingh’: De Jenk. (373)
L.Th. Lehmann: De weerhaan en de weerwolf. (373)

Jrg. 113, 1950, nr. 6, juni

Gerrit Achterberg: Plexus solaris (401), Vercors (402), Chrysoliet (403), Jeanne d'Arc (404).
Ed. Hoornik: Gerrit Achterberg. (405-421) [Rede ter gelegenheid van de prijs van de Gemeente Amsterdam voor het beste in 1948 gepubliceerde gedicht. Met weergave van Achterbergs gedichten ‘Reflexie’, ‘Stad’ en ‘Vervulling’.]
Pierre Kemp: Overgang (422), Optimisme om de dood (423), Roep der eenzaamheid (423), Pessimisme (423).
Clara Eggink, bespreking van J.B. Charles: Zendstation. (476-477)

Jrg. 113, 1950, nr. 7, juli

Bert Voeten: Verheugde stad. (30)

Jrg. 113, 1950, nr. 8/9, augustus-september
Amerika-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 113, 1950, nr. 10, oktober

H.W.J.M. Keuls [eerste regels:] Heeft eenmaal de dood gesproken (241), Heb ik u verloren om een lied (242).
Pieter G. Buckinx: De Vlaamse poëzie sedert 1930. (243-252)
G. Kamphuis: Kampong (253), Het bospad (254).
Jan Spierdijk: De oude dichter (266), Elegie (267).
Hans Warren: Winter. (268)
Mea Nijland-Verwey, bespreking van J. Elema: Poëtica. (313-315)

Jrg. 113, 1950, nr. 11, november

Hendrik de Vries: Preludium voor een levensroman. (321-322)
Bert Voeten: In memoriam matris, I en II. (342-344)
Gabriël Smit: Najaar (350), Elegie (351).
Pierre Kemp: Voor een laatste ruit. (352)
Harry Brander: Café la Clémence, Genève. (353)
Laurens Welagen: Puber. (354)
Jaap Romijn: bespreking van Jan de Hartog (sam.): Feestelijke ondergang, Leven en werk van Johan C.P. Alberts. (396-397)

Jrg. 113, 1950, nr. 12, december

H.W.J.M. Keuls: Een vrouw, I en II. (401-402)
Hendrik de Vries: Begin van een levensroman, I t/m III. (403-407)
C. Buddingh’ [eerste regels:] Eilanden in de tijd, waar de mens rust en (431), Steeds zwermen de trekvogels van mijn dromen (432).
L.Th. Lehmann: Paarden, I t/m III. (433)

Jrg. 114, 1951, nr. 1, januari

Gabriël Smit: Najaarsnacht. (7-11)
Nes Tergast: Het kind. (41-42) [Voorpublicatie uit de bundel ‘Deliria.’]

Jrg. 114, 1951, nr. 2, februari

Gabriël Smit, bespreking van S. Vestdijk: De glanzende kiemcel. Beschouwingen over poëzie. (158-159)

Jrg. 114, 1951, nr. 3, maart

Koos Schuur: Om wat ik van de liefde weet. (161-164)
Jan G. Elburg [eerste regel:] Ik zou kakelen moeten om de dag. (165)
W. Nienaber-Luitingh: Wending en inkeer. Een beschouwing over de Afrikaanse letterkunde.
(166-170) [Met weergave van het gedicht ‘Die hart op die fees’ van N.P. van Wyk Louw.]
Hanny Michaëlis : Ontwaken (176), Wanneer ik alles had geweten (177).
Pierre Kemp: Jongensrug. (187)
C. Buddingh’: Het kokootje (215), De domoorworm (216).
Gabriël Smit, bespreking van G. Sötemann: A. Roland Holst en de mythe van Ierland. (237-238)
Gabriël Smit, bespreking van Hendrik de Vries (sam.): Liefdespoëzie. (238)

Jrg. 114, 1951, nr. 4, april

Bertus Aafjes: Het Parthenon. (241)
Gerrit Kouwenaar: De afwezige liederen, 1 t/m 5. (242-245)
Jaap Romijn, bespreking van Elisabeth Cheixaou: Witte donderdag (2de druk). (320)

Jrg. 114, 1951, nr. 5, mei

H.J.W.M. Keuls, drie rondeelen [eerste regels:] Nimmermeer zal ik genezen (361), Ergens hebben twee elkaar geraakt (361-362), Zoveel werd mij ontnomen (362).
J.C. Bloem, bespreking van Maurits Uyldert: De jeugd van een dichter. Uit het leven van Albert Verwey. (394-397)

Jrg. 114, 1951, nr. 6, juni

Hans Lodeizen: Mazurka (401), [eerste regel:] Er was een feest van balspelers op het veld in (402).
Simon Vinkenoog: Lastenia. (403)
Lucebert [eerste regels:] Soms traag ’s ochtends zie ik (404), Boven mij de rollende ogen van de storm (404), Langzaam begon ik te spelen het spel van de oude koningen (405), De mens hoopt op de dieren (406).

Jrg. 114, 1951, nr. 7, juli

Gerard Diels: Synopsis 1950. (1-3) [Voorpublicatie uit de bundel: ‘Na de Bevrijding’.]
C. Buddingh’: Zwammen (4-5), Het uur einde (6-7).
Hans Andreus [eerste regels:] Morgen staan we (29), Het leven per dag en per uur (30), De honger naar woorden (30).
Jaap Romijn, bespreking van Marcel Beerten: Aan de zelfkant. (80)

Jrg. 114, 1951, nr. 8, augustus

Christine d’Haen: Harmonie: I. Psychè – II. Het heerlijke – III. [eerste regel:] Uw leden gaven aan mijn lichaam vrede – IV. Het kind – V. [eerste regel:] Door het luchtledig van de slaap – VI. [eerste regel:] Wanneer de snaren rijkbespeeld – VII. [eerste regel:] Ik leef ontnomen aan den tijd – VIII. Ritme [Rhythme] – IX. Binnenhuis – X. [eerste regel:] Begeerte bloeiend uit de ziel – XI. [eerste regel:] Klanken naar elkander reiken. (81-86)
W.J. van der Molen [eerste regels:] Ik zie voor het venster de duiven (96), Het water en de landouwen (97), De avond begint als een deur (98).
Pierre H. Dubois: Nuit de Nerval, I t/m III. (109-110)
Gerard den Brabander: Immortelle. (148)

Jrg. 114, 1951, nr. 9/10, september-oktober
[Italië-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 114, 1951, nr. 11, november

Robert Franquinet: Banlieue, I t/m VI. (285-287)
Bert Voeten: Perspectief (297), [eerste regel:] Onze dagen krijgen (298), Het paard, 1 t/m 3 (299-300), Weekeinde (301), Reis (302).
Lucebert: Het mirakel van Monte Carlo. (306-307)
H.J.W.M. Keuls: Muziek is alles wat geen naam meer heeft (328)
Hans Warren: Beeltenis (329), Regen (330).

Jrg. 114, 1951, nr. 12, december

Gerrit Achterberg: Droomlot (365), Autoclaaf. (366)
B.A. van Groningen: ‘Poésie pure’ en ‘poésie absolue’. (367-373)
Anton van Duinkerken, bespreking van Verzamelde Werken van Herman Gorter, bezorgd door J. Clinge Doorenbos en Dr G. Stuiveling. (406-415)
$

Jrg. 115, 1952, nr. 1, januari

M. Mok: Licht (1), Vergeten namen (2).
G. Achterberg: Rivièra (10), Nocturne (11), Heraldiek (12).
Jan G. Elburg: Liefste omdat de winter een kwaad seizoen is (29-30), Niets doen natuurlijk (31), Zomer (32).
Anton van Duinkerken, bespreking van Victor E. van Vriesland: Drievoudig verweer. (57-62) [Met weergave van Van Vrieslands gedicht ‘Voorwaardelijk uitzicht’.]

Jrg. 115, 1952, nr. 2, februari

Anton van Duinkerken: Lodewijk van Deyssel, 1864-1952. Toespraak bij zijn begrafenis, 30 januari 1952. (6)
Bert Voeten: Luisteren in de ochtend. (82)
Pierre Kemp: De dood niet serieus (94), Erkend fantoom (95), Waarheen? (95), Sympathieën (96), Voorspelling (96).
Jaap Romijn, bespreking van Atonaal. Bloemlezing uit de gedichten van Hans Andreus, Remco Campert, Hugo Claus, Jan G. Elburg, Jan Hanlo, Gerrit Kouwenaar, Hans Lodeizen, Lucebert, Paul Rodenko, Koos Schuur en Simon Vinkenoog, samengesteld en ingeleid door Simon Vinkenoog. (150-152)
Jaap Romijn, bespreking van W.L.M.E. van Leeuwen, Dichterschap en werkelijkheid. Geïllustreerde literatuurgeschiedenis van Noord- en Zuid-Nederland en Zuid-Afrika. (Derde druk) (152)

Jrg. 115, 1952, nr. 3, maart

Hans Andreus: Italië, 1 t/m 6. (153-157)
Nico Verhoeven: Het begin (169), Het licht (169), De vlinderpoppen (169-170), De boetseerder (170). [Uit de cyclus: Uw hart op mijn tongriem.]

Jrg. 115, 1952, nr. 4, april

Pierre Kemp: Hete mond (276), Er wordt geklopt (276), Eeuwig-blijven (277), Kat van het niets (277).
Jaap Romijn, bespreking van Lucebert: Triangel in de jungle, en van G.H. 's-Gravesande: Nachtschade en kinkhoorns. (296)

Jrg. 115, 1952, nr. 5, mei

Jan G. Elburg: Journaal over 25 dagen. (297-302) [Tweeëntwintig korte gedichten.]
Clara Eggink: De Pauw (313), De uilen (313).
Bert Voeten: Muzikale wandeling (314), Cocktailparty (315).
C. Buddingh’: Ten leven opgeschreven (327), Liefde (328).
M. Mok: Hereniging (350), Beweging (351).

Jrg. 115, 1952, nr. 6, juni

W.J. van der Molen: De vissen (369), Vogels in de stad (370), Het eiland (371), De vlinders (372).
G. Achterberg: Apostrophen (380), Histologie (381).
Simon Vinkenoog: Koopman (386), Vis (387).
Barend de Goede: Een monument voor Willem de Mérode. (417-421) [Bespreking van 'Gedichten, deel I', bezorgd door Ad den Besten en K.H. Heeroma.]

Jrg. 115, 1952, nr. 7, juli

Emmy van Lokhorst, verzen [eerste regels:] I. De regen heeft een groen gezicht (2), II. In 't najaar bruinen de akkerlanden (2-3), III. Gekweld, de uren van de nacht (3-4), IV. Het was zo stil terwijl uw adem ging (4).
A. Marja: Confidenties: Mijnerzijds – Uwerzijds (13-14) [Voorpublicatie uit de bundel' Confidentieel'.]

Jrg. 115, 1952, nr. 8/9, augustus-september
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 115, 1952, nr. 10, oktober
H.W.J.M. Keuls [eerste regel:] Wil ik leven, wil ik sterven? (293)
Gerrit Kouwenaar: Gewoon (321), Bezoek (321-322).
Remco Campert [eerste regel:] Zelfs morgen leef ik nog (347), Droom (348).

Jrg. 115, 1952, nr. 11, november

G. Achterberg: Vervaldag (365), Souvenir (366), Nachtpauwoog (367), Conjugatie (368), Akoestiek [Acoustiek] (369).

Jrg. 115, 1952, nr. 12, december

Robert Franquinet: Gesprek in de nacht met een vrouw, 1 t/m 5. (429-432)
Jan de Jong: De herfst (443), De maan beslaat (443), Mijn dichter is verhuisd (444).
Pierre H. Dubois: Een litteraire mythe: De Amsterdamse school. (459-468) [Over het dichtwerk van Gerard den Brabander, Jacques van Hattum en Eduard Hoornik. Met weergave van de gedichten ‘Tegenrevolutie’ van Van Hattum, en ‘De Spiegel’ van Hoornik.]

Jrg. 116, 1953, nr. 1, januari

Hendrik de Vries: Balladen uit Atlantis, I t/m 6. (1-7)

Jrg. 116, 1953, nr. 2, februari

Afina Horsting-Boerma: Egidius en de zonde: I. Het besluit – II. Tocht van Egidius naar de Carceri – III. Gebed van Egidius in de Carceri – IV. De beslagen spiegel der ziel – V. Het grote plan – VI. De schoongewassen spiegel der ziel. (77-84)

Jrg. 116, 1953, nr. 3, maart
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 116, 1953, nr. 4/5, april-mei – In memoriam-nummer Martinus Nijhoff

A. Roland Holst: Martinus Nijhoff. (217) [Gedicht]
Ed. Hoornik: De vogels. (218) [Gedicht]
Bert Voeten: Uitvaart van Martinus Nijhoff. (219-220) [Gedicht]
Anton van Duinkerken: Binnenleiding tot Nijhoff's lyriek. (221-226)
Cola Debrot: Ontmoetingen met M. Nijhoff. (227-238)
Anthonie Donker: Awater, stromend en spiegelend. (239-245)
Gerard Knuvelder: Op zoek naar Nijhoff. (251-269) [Over thema’s, motieven en karakteristieken in/van het werk van Nijhoff.]
G. Sötemann: Nijhoff, de werkelijkheid en het menselijk tekort(277-288) [Over drie confrontatiewijzen van Nijhoff met het leven: de ‘veristische’, de ‘essentialistische’ en ook de metafysische.]
Emmy van Lokhorst: De taal, zijn instrument. (308-312)
Ad den Besten: Nijhoff en de na-oorlogse poëzie. (331-333)
G.H. ’s Gravesande: Martinus Nijhoff: Leven en werk – Bibliografie. (334-338)

Jrg. 116, 1953, nr. 6, juni

Remco Campert: Huis in Parijs (339), Treinreis (340).
Robert Franquinet: Stad. (341)
Lou Vleugelhof: Winterse boer (342), Jeugdontmoeting (343), Het eeuwige tekort (344).
Bertus Aafjes: Zomervakantie (380-381), Achterlijk kind (382).

Jrg. 116, 1953, nr. 7, juli

Hans Warren: Tekening (1), Thuiskeer in Zeeland (2).
Pieter G. Buckinx, bespreking van Paul van Ostaijen: Het verzameld werk. (66-67) [Met weergave van Van Ostaijens gedichten [eerste regel:] ‘Zo ook gaat de geliefde’, ‘Berceuse Nr. 2’, ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ en ‘Melopee’.]

Jrg. 116, 1953, nr. 8/9, augustus-september
[Engeland-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 116, 1953, nr. 10, oktober
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 116, 1953, nr. 11, november

Leo Herberghs: Park. (330)

Jrg. 116, 1953, nr. 12, december
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 117, 1954, nr. 1, januari

Herman van den Bergh: Neen, dichters sterven niet. (2-7) [Inleiding tot Van den Berghs Verzameld werk.]
Gerrit Achterberg: Brood en stenen (8), Buitengoed (9), Mania religiosa (10).
Guillaume van der Graft: Ongewoon kerstlied (19), Advent (20), Saksische begrafenis (21).
Ad den Besten: november (50), Sterven (51), Herfst (52).
Hendrik de Vries: Magie en analyse. (Nieuwe bundels van Achterberg). (74-81) [Met weergave van Achterbergs gedichten ‘Conjugatie’, ‘Autisme’, ‘Apostrophen’ en ‘Galeries modernes’.]
Emmy van Lokhorst, bespreking van G. Stuiveling: Triptiek, litteraire essays. (88-89) [Met een deel over poëzie.]

Jrg. 117, 1954, nr. 2, februari

Gerard den Brabander: Liggend naakt (91), Zo tussen middenrif en brein (92).
Pierre Kemp: Onproductieve (107), Nieuw sterrenbeeld (108), Gekke schrijver (108), Muggenharp (109), Zonnevonken (109).
Daan van der Vat: Awater in het Engels. (110-124) [Geschiedenis van de vertaling door Van der Vat, met weergave van de correspondentie ter zake met Nijhoff.]
Harriet Laurey: Tussenspel (125), Oorspronkelijk (126), De schildpad (127)
Jac. van Hattum: Nu, als een man (146), Duiven en snippers-op-wind (146-147), [eerste regel:] Nu ik moet zijn, wou ik wel zijn als wieren (148), [eerste regel:] Of zo te zijn: een ruige kop met haren (149).

Jrg. 117, 1954, nr. 3, maart

Alfred Kossmann: De voet (159), Twee reisnotities, 1 en 2 (160).
Michel van der Plas: Water (176), Portret (176).
Arthur Lehning: Brieven van Slauerhoff. (177-195). [Met weergave van Slauerhoffs gedicht [eerste regel:] ‘In de wijdste wereldse weelden heb ik gezworven’.]
J. Slauerhoff: Exodus. (196-197)
Guillaume van der Graft: Receptief (207), IJsselkade (208).
Uys Krige: Kreet. (218-219) [Afrikaans]

Jrg. 117, 1954, nr. 4, april – Nationale Snipperdag [= gemeenschappelijke aflevering van de Nederlandse letterkundige en algemeen culturele tijdschriften, uitgegeven in plaats van de afzonderlijke aprilnummers 1954, ter gelegenheid van de tiende Bevrijdingsdag.]

Martinus Nijhoff: Tot de gevallenen. (1)
C.J. Kelk: Die dag in mei. (4)
Leo Vroman: Vrede. (5-6)
L.P.J. Braat: Het lied. (15)
Pierre H. Dubois: De vrijheid. (16-17)
Gerard den Brabander: We leven vrij. (20)
Gerrit Kouwenaar: Denken. (21-22)
Jan Vermeulen: Bevrijdingsfeest 1947. (26)
Theun de Vries: De vijfde mei. (27-28)
Yge Foppema: Nabetrachting. (37)
C. Vermeer: Sint Elmsvuur der bevrijding. (40-41)
Muus Jacobse: 5 mei 1954. (48)
Robert Franquinet: Het bevrijdingsloze. (49)
Christiaan Terpstra: Snipperdag. (57)
Michael Deak: Ballade van de vijfde mei. (58)
J.B. Charles, fragmenten uit 'Het eiland Onrust'. Een onvoltooid gedicht uit 1944. (61-62)
Ido Keekstra: Bevrijdingsdag. (62)
Rie Cramer: Vrijheid: 1942 – 1954. (72)
Max Schuchart: Rekenschap. (73-74)
K.H.R. de Josselin de Jong: 5 mei: Zij. (82-83)
Guillaume van der Graft: De vrijheid smaakt naar pijn. (84-85)
Jac. van Hattum: Herinnering. (94)
Nes Tergast: Het feest van onze dood. (95-96)
Mies Boubuys: Argeloos. (100)
G.H. 's-Gravesande: De ballade van de vijfde mei. (103-104)
Jan H. de Groot: Diagnose. (104)
J.W. Schulte Nordholt: In memoriam E.v.d.B. (106)
Victor E. van Vriesland: De bevrijding van Dalfsen. (107-109)
Willem Brandt: In memoriam. (109)
Clara Eggink: Quatrijn voor de vijfde mei. (112)
Bert Voeten: De trein. (113-114)
Gabriël Smit: Vuur en as. (117)
Hans Warren: Het woord. (120-121)
J. van Wageningen: Jodenballade 1954. (125-127)
Nico Wijnen: Uw stemmen naderen. (130)
Ed. Hoornik: Gesprek in de nacht. (139-140)
M. Mok: Twee millioen kinderen. (141)
Jan G. Elburg: Een groen groen land zagen wij. (149-150)

Jrg. 117, 1954, nr. 5, mei

Ed. Hoornik: Aan de doden. (233)
W.J. van der Molen: Angst (237) [Voorpublicatie uit de bundel ‘De onderkant van het licht’], Overstroming (238-239), De doden (240), Gedachte op Zondag (241), Paarden (241).
Willem Brandt: Ochtend in Indonesië (253), Twee vaderlanden (254), Indischman (255), Berg-kampong (256), Terugkomst (257).
P. Minderaa: Pieter Nicolaas van Eyck † 1887-1954. (258-262) [In memoriam, proza.]

Jrg. 117, 1954, nr. 6, juni

Jan Wit: Dit is de tijd (307), The bird (308), Dudajim (309), Quid detinet (310), Triosonate (311).
Hans Warren: fragment uit: Leeuw Lente (321-322), Zomeravond (323), februari (324-325), Reiger (326), [eerste regel:] Iedere nacht onder het firmament verstijf ik (326).
Pierre Kemp: Stralend nu (338), Onmacht (338), Arm geheugen (339), Sinfonietta domestica (339).
W.J. van der Molen: Opstanding. (344-345)
Hendrik de Vries: Vertaler op dwaalwegen. (368-374) [Hekeling van poëzievertalingen uit het Spaans door J.W.F. Werumeus Buning in diens bundel ‘Rozen distels en anjelieren’, inclusief De Vries' hekeldicht [eerste regel:] García Lorca, duister’.]

Jrg. 117, 1954, nr. 7, juli

Bert Voeten: Altijd (1), Een zomerdag (2-3), Marine (4).
Jac. van Hattum: Homo homini lupus (12), Roep (12), 1953 (13).
Gerrit Achterberg: Wandeling met tante. (52)

Jrg. 117, 1954, nr. 8, augustus

Harriet Laurey: Cirque d’amour: Trapeze – Tijger – Lama's – Mijn lieve Augustijn – Poney-paardje – Tableau de la troupe. (75-79)
Gabriël Smit: In memoriam P.N. van Eijck. (99) [Gedicht]
Willem Brandt: Het graf aan de weg (122), Holland (123), Spleen (124), Tropisch moeras (125), Indo (126), Droge moesson (127), Begrafenis in de tropen (128).
Hubert van Herreweghen: Briefkaarten uit Portugal: Jeronimos - Belem (133) – Lissabon, I en II (134) – Amalia Rodriguez, I en II (135).
Hendrik de Vries: Prins der Twintigers, Prins van Avontuur. (136-144) [Bespreking van Herman van den Bergh: Verzamelde gedichten, met weergave van (fragmenten van) gedichten van Van den Bergh.]
Hendrik de Vries, bespreking van Ad den Besten: Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de na-oorlogse dichtergeneratie. (146-148)

Jrg. 117, 1954, nr. 9, september

Hendrik de Vries: Gitaarliederen, I t/m XIII. (151-155)
Maarten Mourik: Stormvloed (175), Doolhof (175), [eerste regel:] O, nog eenmaal mijn wang aan de jouwe te leggen (176), Les préludes (176).
W.J. van der Molen: De bomen (197), Schemering (197).
Clara Eggink: Marsman en de biografen. (217-222) [Bespreking van Arthur Lehning: H. Marsman, de vriend van mijn jeugd.]
Hendrik de Vries, bespreking van Jac. van Hattum: Verzamelde gedichten. (227-228)

Jrg. 117, 1954, nr. 10, oktober

Pierre Kemp: Verdorde populier (233), Het kind met de metallofoon (233), Waarom zo? (234), Gordijn van apen (234), Toerisme (235), Familie-haren (235).
Ad den Besten: Watermusic for you, I en II (248-249), Ichthus (249), Winterkoning (250), Liggende onder mijn boom (250).
Willem Brandt: Binnenlanden (264), De waterscheiding, in Atjeh (265), Malakka (266), Sumatraanse nachten (267).
J. Slauerhoff: Dagboek. (268-283) [Hierin opgenomen de volgende gedichten (eerste regel:) Een ogenblik verzoent met lang leeg zwerven (270-271), Twee eilanden in een lege zee (272), Alle senhores zijn minister (273-274).]
Johan W. Schotman: Het eiland. (303)
Hendrik de Vries: Eenheid in Veelheid. (304-309) [Bespreking van Martinus Nijhoff: Verzameld werk I. Gedichten.]

Jrg. 117, 1954, nr. 11, november

Jan van Nijlen, kwatrijnen: De laatste jaren – De oude tuin – Voorjaar – Timacacori – In droom – Licht en donker – Inzicht – november – Kunstenaar en kind – Maart te Calevoet – De oude man en de dood – ’s Mensen begin en einde. (317-319)
C. Bittremieux: Een visionnaire Van Nijlen. (320-323) [Over de laatste twee afdelingen van Van Nijlens Verzamelde gedichten. Met weergave van (fragmenten van) gedichten van Van Nijlen.]
Adriaan Morriën: Dode zintuigen (324), De oude dichters (325), De wind (326), Herfst (326).
Jac. van Hattum: Angst (340), Bedrog (340), Moeder (341).
Liane Bruylants: Parabel. (358)

Jrg. 117, 1954, nr. 12, december

Gerrit Achterberg: november (391-392).
Pierre Kemp: Eeuwige cirkel? (400), Minachting (400), Vrouwentonen (401), Nog er boven (401), Vermaning (402), Zomerdag (402), Dit grote (402), Moderne doden (403), Aan mijn na te laten schoenen (403).
Jan Wit: Woord en water. Naar aanleiding van de poëzie van Guillaume van der Graft. (404-410) [Met weergave van het gedicht ‘Vogels en vissen’ van Van der Graft.]
Guillaume van der Graft [eerste regels:] Zonder de taal kan ik niet leven (411), De avond wordt langs de Amstel (412), Zelden gelukt het te schrijven (413).
Harriet Laurey: De heenweg terug (424), Hoor-spel (425), [eerste regel:] Soms heeft je mond een dunne droefheid aan (426).
Johan W. Schotman: Het eiland (303), De fluit (437-438).
Hendrik de Vries: Het oeuvre van Willem Brandt. (464-470) [Met weergave van Brandts gedichten ‘Air transit’, ‘Oerbos’ en ‘Terugkeer’.]

Jrg. 118, 1955, nr. 1, januari

Adriaan Morriën: De slaven van nu (46), Fabrieksjongen (47), Dorp in de bergen (48), Avondtoilet (49).
Hendrik de Vries: Gitaarfantasieën, I t/m VII. (63-67)
Hendrik de Vries: ‘Passieve’ en ‘actieve’ creatie. (68-72) [Bespreking van H.S. Visscher: Dromen in de moderne Nederlandse poëzie.]

Jrg. 118, 1955, nr. 2, februari

Gabriël Smit: Omschrijvingen van de liefste, I t/m VI. (85-88)
J. Valentin [= J. van Leent): Winter (146), Gespannen landschap (147), Het onweer (148).

Jrg. 118, 1955, nr. 3, maart

Cola Debrot: In memoriam M. Nijhoff. (169)
Adriaan Morriën: Vogels (192), Een dochter (192), Donkere ogen (193), Een oude vrouw (193).
Jac. van Hattum: Het water (212), Angstdroom (213).
M. Mok: Wachten (233), Wintermorgen (233), [eerste regel:] Meer dan voorheen versta (234), Verweer (234). [Uit ‘Stormen en stilten’.]

Jrg. 118, 1955, nr. 4, april

Michel van der Plas: De overspelige vrouw. (245-246)
Pierre Kemp: Woord, kleur en inspiratie. (247-261) [Over de kleuren in zijn poëzie. Met weergave van zijn gedichten ‘Gramophone db 4930’, ‘Rood I’, ‘Rood II’, ‘Sigaretten, mijnheer?’, ‘Bleu de France exit’ en ‘Zwart-blauwe punt-poort in het heelal’.]
Hendrik de Vries: De dichter D.J. Opperman. (298-305) [Met weergave van Oppermans gedicht ‘Naskrif’ en van fragmenten uit diens gedichten (Afrikaans).]

Jrg. 118, 1955, nr. 5, mei

Bert Voeten: Tien jaar later. (313-314)
Evert Werkman: Bevrijdingsdag 1955. (322-323)
Guillaume van der Graft: Vlagvertoon. (338-339)
Jac. van Hattum: Ballade van de angst (353-354).
R.P. Meyer: Slauerhoffs Chinese bewerkingen en hun Engelse voorbeelden. (355-363) [Met name over Slauerhoffs gedichten in ‘Yoeng Poe Tsjoeng’.]
Hendrik de Vries, bespreking van Jo Landheer: Verzamelde gedichten. (368-369)

Jrg. 118, 1955, nr. 6, juni

Guillaume van der Graft: mei (373).
Gerrit Achterberg: Longitude. (374)
Robert Franquinet: Zandschrift in de nacht, I en II (386), Composities voor landschappen, I t/m III (388).
Karel Meeuwesse: Van voorstraat tot herenstraat. Over ‘Het uur U’. (389-405) [Met brief van M. Nijhoff over de betekenis van de uitdrukking ‘Het uur U’.]
A. Marja: Het oerwoud. (406)
Adriaan Morriën: Reisbevel (421), Begrafenis (421).
Hendrik de Vries: Analyse van het analytische genre. (422-427) [Beschouwing naar aanleiding van M. Vasalis: ‘Vergezichten en Gezichten’. Met weergave van Vasalis’ gedichten ‘Confetti’, ‘Omgekeerd paradijsje’ en ‘Steen’.]
Bert Voeten, bespreking van Gerrit Achterberg: Cryptogamen III, en van Gerrit Achterberg: Voorbij de laatste stad. (435-436)

Jrg. 118, 1955, nr. 7, juli

A. Marja: Ballade der andere wezens. (1-4)
Elsa Frank: Vereenvoudiging (16), Buiten (17), De lichten van de stad (18), Maart (18), [eerste regel:] Beroofd, ik ben beroofd als van lichaamsdeel (19).
Willem Brandt: De paja (33), Onrust (34).
H.P. van den Aardweg: Parijs in regen (52), Metalen beelden (53), Veulentje (53).
J.C. Brandt Corstius, bespreking van Frederik van Eeden: Het lied van schijn en wezen. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Dr H.W. van Tricht. (58)

Jrg. 118, 1955, nr. 8/9, augustus-september
[Toneelnummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 118, 1955, nr. 10, oktober

A. Roland Holst, kwatrijn [eerste regel:] Dit leven te overleven. (211)
Adriaan Morriën: De boom (222), Ontmoeting (223), Wandelwijsheid (223), Voorgeschiedenis (224), Tegenspraak (224), Oude wilg (225), De elementen (225), Insectenplaag (226), Voorbijgangster (226).
Michel van der Plas: De broer. (234-237)
Willem Brandt: Experimenteel (251), Borneo (252).
Hendrik de Vries, bespreking van Louis de Bourbon: Halverwege, en van Chris de Graaf: Klagend loflied. (263-268) [Met weergave van het gedicht [eerste regel:] ‘Nog kan men dromen in de tuin van een kasteel’ van De Bourbon, en van Chris de Graaf het gedicht ‘Aan een vriend’, de kwatrijnen ‘Wat toeft gij hier alleen in duisternis’ en ‘Met bliksemschichten dringt uw eeuwigheid’, en het sonnet [eerste regel:] ‘Grootmeester Dood, artist en machtig virtuoos’.]
Anton van Duinkerken: Lucebert, een luie kwast? (269) [Hekeling van de gelijkluidende uitspraak door Eerste Kamerlid F.C. Gerretson (= Geerten Gossaert).]

Jrg. 118, 1955, nr. 11, november

Jo Landheer: Een vleug van voorjaar (279), Maannacht (280).
M. Mok: Doodsstrijd (292), Liefde (293). [Uit ‘Stormen en stilten’.]
Bert Voeten: Achter mij (315), Zomermiddag aan de Amstel (316), Illuminatie (317), augustus (318), IJmuiden (318).
J.W. Schulte Nordholt: Vrede des doods (329), Verwachting (329), Italië (330).
Guillaume van der Graft: Nijhoff en de spreektaal. (331-332)
Michel van der Plas: De bruidegom van Kana (333-335). [Voorpublicatie uit ‘Een hemel op aarde’.]

Jrg. 118, 1955, nr. 12, december

Leo Vroman: Uit slaapwandelen. (345-347)
Pierre Kemp: Die middag en die sieraden (357), Ssssst (357), Blauwe stad (358), Reclame (358), Nazomerstemming (359), Zwerfster (359).
Gerard den Brabander [eerste regel:] En een kind zag ik, van haar en mij (377), [eerste regel:] Niets nieuws onder de zon (378), Zomernachtdroom (378), [eerste regel:] Nu er geen schoot meer is waarnaar ik werf (379), Ik, hond (379). [Voorpublicatie uit ‘Niets Nieuws’.]
Jac. van Hattum: Afscheid (391), [eerste regel:] Vannacht verschenen mij m'n lieve doden (391), Lied (392), Kathleen Ferrier (392).
Adriaan Morriën: De geur van koffie (397), Voorjaar (398).
Bert Voeten, bespreking van J.B. Charles: Gedichten. (421)

Jrg. 119, 1956, nr. 1, januari

Herman van den Bergh: Castalia (1-2), Moira (3), Woorden in oktober (4), Mare d'Africa (5).
Guillaume van der Graft: Andrea (21), Eucharistie (22), Wij spreken (22), 16 jaar (23), Vrouw (23), De pasgestorvene (23).
Bert Voeten: Er gebeuren geen wonderen (37), Huwelijk (38).
H.W.J.M. Keuls: Het woud (42-43), Voor een jonge moeder (43), Bekentenis (44-45).
S. Vestdijk: Geen gouden griffels. (46-52) [Bespreking van Paul Rodenko: Nieuwe griffels schone leien.]

Jrg. 119, 1956, nr. 2, februari

Leo Vroman: De ruimte in. (99-100)
Geerten Gossaert: De eenheid der Nederlandse poëzie. (101-105) [Proza, verdediging van de ‘Poëzie’ tegen de ‘dichters der jongste generatie’.]
Pierre Kemp: Dat bedje (106), Vlinder-passant (106), Stadsrand (107), Mouwen (107).
Willem Brandt [= Wm. S.B. Klooster]: Haven Belawan (118), Ontmoeting in Indonesië (118-119), Tropenwee (119).
R. Nieuwenhuys: zonder hoofdletters: richard minne. (140-143) [Bespreking van Richard Minne: In den zoeten inval en andere gedichten.]

Jrg. 119, 1956, nr. 3, maart

Herman van den Bergh: De neger (153-155), Het is niet waar (156), Lucanisch lamento (157).
A. Roland Holst: Voor Ida G.M. Gerhardt (168), Vergeefs, 1 en 2. Voor. J.C. Bloem (169).
Hanny Michaelis [eerste regels:] Over de bloedrode loper (183), Luisterend naar de muziek (183), Nu het jaar zich vernauwt (184), Telkens wanneer je mij (184).
Cees Nooteboom: Opdracht aan een regen (200), Het roepen van de overkant (201), Des ondanks hoopvol (202), Plaatsbepaling (202).

Jrg. 119, 1956, nr. 4, april

Bert Voeten: Mijn broer, 1 en 2. (239-241)
M. Mok: De omgebrachten (249), Vlammenwolk (249).
Herman van den Bergh: Even, een zonnestraal (266), Finale (267).
L.Th. Lehmann: Paestum (279), Elea (280-281), Wessex (282).
Emmy van Lokhorst, bespreking van René Goris en J. Greshoff: Marnix Gijsen [biografie]. (293)

Jrg. 119, 1956, nr. 5, mei

Guillaume van der Graft: 5 mei (297), De deur lente (297), Onder de regenboog (298), Lezen (298), Genezing (299), De terugkeer (300), Vrouwenarmen (300).
Adriaan Morriën: Landschap (309), Glimlach (309), Geboorte (310), Rouwbeklag (311), Duivenliefde (312), Mist in de stad (312).
Nel Noordzij [eerste regels:] Een spiegel heeft mij kuis verzilverd (329), Mijn zee heeft te grote ogen (329), Zo vrolijk zijn (330), Een grijs veld als uitzicht (330-331).
Geerten Gossaert: De vrijheid van de dichter. (332-337) [Proza, rede.]
Ad den Besten: Tegen mijzelf (338), Postzegels zamelen (339), [eerste regel:] Eenmaal te worden verstaan, I en II (340), [eerste regel:] Riep ik het water om mij heen (341).
S. Vestdijk: Persoonlijkheden zonder persoonlijkheid. (342-349) [Bespreking van de Vijftigers, en van de bundels ‘De taal der dieren’, ‘Schilderkunst’, ‘Muziek voor kijkdieren’, en ‘Het explosieve uur’ van Hans Andreus. [Met weergave van Andreus' gedicht ‘ ’s Nachts’.]

Jrg. 119, 1956, nr. 6, juni

W.J. van der Molen, vier sonnetten uit ‘Een zwaard van zand’ [eerste regels:] Overwinterend in een bed van bladen (414), Als ongedierte in de schors (415), Ik lig ver voorwerelds te dromen (416), Wij staan plotseling stil en snuiven (417).
Cola Debrot: Afscheid (428), Het verlaten dal (429), Psyche (430), Verzoeking (431).
Herman van den Bergh: Terras der vreemde goden. (432-434)
Bert Voeten: Leven (441), Poëtiek (441).
Willem Brandt: Spoorzoekend naar een woord (442), Wie weet (443), Stroomversnelling (443), Het bivak (444).

Jrg. 119, 1956, nr. 7, juli

Leo Vroman: Een uitzicht in de nacht. (1-4)
J. Greshoff: De vogelschrik (17), De tweede kans (18-19).
Jo Landheer [eerste regel:] Al-overheersend wordt nu het verlangen (38), Kringloop (39).
H.W.J.M. Keuls, drie rondelen [eerste regels:] Zij wankelt door het leven heen (45), Wij stromen vol, wij stromen leeg (46), Diep in mij zit uw beeld te loeren (47).
Lies Wolters: Unio mystica (52), Het bodemloze heimwee (53), Uit de diepten (53).
H.P. van den Aardweg: vier kwatrijnen [eerste regels:] Jij jong, ik oud - elk aan een ander einde van de tijd – God, als ik sterf, laat het niet in een oogwenk gaan – God, als Gij zijt, indien er zonde is bedreven – Boven het vuur van de geheimste lichaamslusten. (54)
S. Vestdijk: Retorisch, niet genoeg retorisch. Over het dichtwerk van Hendrik de Vries bij diens zestigste verjaardag. (55-62)

Jrg. 119, 1956, nr. 8/9, augustus-september
Themanummer ‘Zuid- en Midden-Amerika en onze Overzeese Rijksdelen’.

Cola Debrot: Infanta. (255-256)
Henk Dennert: Wanhoop. (264)

Jrg. 119, 1956, nr. 10, oktober

Herman van den Bergh: Een woord (265), De holbewoner (266-267), Skepsis (267), Voor een wereld (268-269). [Voorpublicatie uit ‘Het litteken van Odysseus’.]
Guillaume van der Graft: De zwaartekracht (277), Het vogeltje (278), Overdaad (278), Het versje (279), Nog geen voorjaar (279).
Cola Debrot: Liaison triste. (319)

Jrg. 119, 1956, nr. 11, november

Pierre Kemp: Feestgids (343), Besef (343), Verveelvoudiging (344), Shock (344), Die man (344), Entomologie (345), Oud-zilver en oud-goud (345), Hoed (346), Normaal droomverkeer (346).
Cees Nooteboom: negen fragmenten van een lang gedicht [eerste regels:] een bloem – ik had stiller moeten zijn – verdriet – dit is de haven waar we zullen slapen – als het nog kon zou ik zeggen – nevel is op het landschap – want nu, zo is het nu – alles is samengegroeid – zo is opnieuw. (357-365)
M. Mok: Voorbijgang (380), Het laatste ogenblik (380), Bergen aan Zee (381), De winter (381).
Ad den Besten: Mistig. (386-387)
S. Vestdijk: Het vastgevroren ringetje. Bij de 70e verjaardag van Pierre Kemp. (398-406) [Met weergave van Kemps gedichten ‘Ringetje’, ‘Rozenregen’, ‘Allerschoenen’ en ‘Gedulde bode’.]
J.J.A. Mooij, bespreking van Paul Rodenko: Tussen de regels. (409-412)

Jrg. 119, 1956, nr. 12, december

Gerrit Achterberg: Kroondomein (419), Streekbelang (420), Zwevende claim (421), Tabor (422). [Voorpublicatie uit ‘Spel van de wilde jacht’.]
Leo Vroman: Na de herfst. (431-432)
Cola Debrot: Bij de begrafenis van Minister Kernkamp (439-440).
Herman van den Bergh: De wijzen (456).

Jrg. 120, 1957, nr. 1, januari

Herman van den Bergh: Tijd (1), [eerste regel:] Een smaak van as is in de zomerlucht (4-5).
Gerrit Achterberg: Watersnood (8), Dwingelo (9), Aanstalte (10), Potentieel (11), Cross-country (12), Hecate (13). [Voorpublicatie uit ‘Spel van de wilde jacht’.]
Th. Govaart: Naar -273,14° C. Over de werken van Leo Vroman. (14-29)
H.W.J.M. Keuls, zes sonnetten [eerste regels:] Zijn wij te diep van God en dood bevangen? (30), Gij hebt mij uitgekozen tot een licht (31), De nachten zullen uit zichzelf verdwijnen (32), De levenslust verdwijnt aan de loketten (33), Ik weet: de tempels zijn ineengestort (34), Zij danst langs randen der oneindigheid (35).
Garmt Stuiveling: Jacques Perk: van inspiratie tot publicatie. (36-52) [Met weergave van Perks gedicht ‘De ronde ruimte blauwt in zonnegloed’.]
S. Vestdijk: De sluiswachter van het getij. (55-62) [Bespreking van Herman van den Bergh: Het litteken van Odysseus.]

Jrg. 120, 1957, nr. 2, februari

Maurice Gilliams: Bronnen der slaaploosheid. (71)
Hugo Claus, gedicht naar aanleiding van de schilderijen van Roger Raveel, [eerste regel:] De bezwering neemt een mantel aan. (88-89)
Marcel Coole, drie Congo-gedichten: Ruwenzori (104), Nyiragongo-vulkaan (105), Hoyogrotten (106).
Hubert van Herreweghen: Avond aan zee, I t/m V. (116-117)
Paul Snoek: De schone slaapster (121), Een speelkamer (122).
S. Vestdijk: Poëzie van de uitdaging. (123-130) [Bespreking van de ‘Verzamelde gedichten’ van Karel Jonckheere. Met weergave van Jonckheeres gedichten ‘Les alyscamps’ en ‘Misverstand’.]

Jrg. 120, 1957, nr. 3, maart

Elisabeth Eybers: Job (141), Tuiskoms (142), Terugblik (143), Verjaardag (144). [Afrikaans]
Leo Vroman: Voor Jan Greshoff, en voor een meisje zonder hoofd. (174-176)
J. Greshoff: De laatsten (195), Metamorfose (196).
Gerrit Achterberg: Trivia (209), Nebo (210), Rochade (211), Microcopie (212), Rollend materieel (213), Ultra montes (214).

Jrg. 120, 1957, nr. 4, april

Herman van den Bergh: De akrobaat (234), Malseme (Euvel zaad) (235-236).
A. Marja: Balans (264-265), Bergschap (266), Vulkanaal (266).
S. Vestdijk: Het bandeloos lied. (267-275) [Bespreking van A. Marja: Man van dag en nacht.]

Jrg. 120, 1957, nr. 5, mei

Gerard den Brabander: Voorjaar. (289)
M. Mok: Alpes maritimes (304), Morgen (304), Bergwandeling (305), Berglandschap (305), Bemin de mens (306), Jonge vrouw (306), Middellandse Zee (307), Hete dag (307).
Hans Warren: Brief (331-332), Tweede brief (333), Weerzien (334).
Pierre Kemp: Bloementaal (338), Neus-nuancen (338), Totaal (338), Klank maken (339), Lekker bang zijn (339), Jonge moeder (339), Genezing (340), Arm lied (340), Sterrenspel (340).
S. Vestdijk: Klacht zonder aanklacht. Bij de 70e verjaardag van J.C. Bloem. (341-348) [Met weergave van Bloems gedicht ‘Zonsondergang’.]

Jrg. 120, 1957, nr. 6, juni

Leo Vroman: Het opperkruid. (359-362)
Herman van den Bergh: Naar het begin (390), De vazal (391-392), De knaap (393-394).
Willem Brandt: Moesson (409), Waaierduiven (410), Het verborgene (411), Reisverhaal (412).

Jrg. 120, 1957, nr. 7, juli

H.W.J.M. Keuls, zeven kwatrijnen: Al menigmaal was ik van tegenzin gestorven – Ik wilde alles wat ik heb gedaan vergeten – Gij hebt u aan mijn lippen toevertrouwd – Eens kondt ge strijden op leven en dood – O verre macht die heimlijk mij doordringt – Gij die mijn luister waart in 't vreemde leven – Ik ben niet meer bekommerd om mijn lot (1).
Ary Delen: Schooljaren met Willem Elsschot. (2-13) [Herinneringen aan zijn klasgenoot en aan beider leraar Pol de Mont. Met weergave van Elsschots jeugdgedicht (1898) ‘In de retenue’.]
J. Greshoff: Voorbij het weten (14), Ondanks alles (15).
Gerrit-Hugo Pronk, drie gedichten uit Kiruna [eerste regels:] I. als je nu komt – II. als de bergen vloeken – III. met een bange voet. (33-35)
Guillaume van der Graft: Torens (48), Vormen (48), Lente (49).
Jo Landheer: Herleving. (54)
S. Vestdijk: Triomf der kunstmatigheid. (55-62) [Bespreking van Ida Gerhardt: Het levend monogram. Met weergave van Gerhardts gedichten ‘Thracisch II’ en ‘De fluit’.]

Jrg. 120, 1957, nr. 8/9, augustus-september
[Vertalingen-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 120, 1957, nr. 10, oktober

Leo Vroman: Verandering. (221-224)
Cees Nooteboom, vijf koude gedichten [eerste regels:] telkens en toch weer proberen – maar de kou is zo onbewogen – want elke troost – en gegeten niet worden – daarom, ik geloof (234-238).
M. Mok: Eerste scheppingsdag (251), [eerste regel:] Geen ander licht meer dan (252), Mensen voorbij (252), Lezend voor het raam (253), Beelden (253), Langs de hoofdweg van het licht (254), Een bergboer (254).

Jrg. 120, 1957, nr. 11, november

Gerard den Brabander: Schemering (267), Nacht (267), Herfstmiddag aan de Prinsengracht (268), Oktobertuin (269), Zwaan (269), Zaag en beitel (270), Kasteleinsdochter (271), Schepping (271).
Pierre Kemp: Onzin! (293), Bewijs (293), Duivenbericht (294), Onderkant (294), Middernachtscarillon (295), Oorsprong (295), Zwart en rose (296), Blijven bagatellen (296), Zacht-zicht gedicht (296).
Jac. van Hattem: Soldaat (309), Terug (310).
Gerrit-Hugo Pronk: Herfst (318).
S. Vestdijk: Humor van een hermetist. (319-325) [Bespreking van Gerrit Achterberg: Spel van de wilde jacht. Met weergave van Achterbergs gedichten ‘Onland’ en ‘Horeb’.]

Jrg. 120, 1957, nr. 12, december

Guillaume van der Graft, vier gedichten uit ‘Het oude land’. Geschreven in herinnering aan Hardenberg (Ov.) [eerste regels:] Ophaalbruggetjes, magere hondjes – Midden in het land – De wolken, de luchtkastelen – Groen is het land Nod en de groene fonteinen (374-376).
J. Greshoff: Mesopotamië. (402-403)

Jrg. 121, 1958, nr. 1, januari

Elisabeth Eybers: Adam (1), Slaaptijd (2), Sondagmiddag (3), Seun in die son (4), Kwatryn, [eerste regel:] Aeneas laai sy vader op sy rug (4). [Afrikaans]
Herman van den Bergh: Embarquement pour Cythère (34), Hier is de stille jongen (35), Een jonge Griek zong (36), Denken aan geluk (37).
Cees Nooteboom: drie schaamteloze gedichten [eerste regels:] kom nu, waarom zo gerekt het leven verdragen – zo heeft eenieder zijn eigen kleine paasgedachte – arme eliza tussen duizend schotsen (56-59), Archaisch, een blaadtjen (59).
A. Marja: De andere Carmiggelt. (67-70) [Over het dichtwerk van Simon Carmiggelt / Karel Bralleput. Met weergave van Carmiggelts (nimmer herdrukte?) ‘De moordenaar’ [eerste regel:] Men heeft hem in de morgen neergeschoten op het plein.]

Jrg. 121, 1958, nr. 2, februari

Leo Vroman: Een zee van mensen (79), Mijn beroep (80-81).
Elisabeth de Jong-Keesing: Deze drie [eerste regels:] I. Hoe komt het dat de hoop niet sterven kan? – II. De liefsten sterven maar de liefde niet. – III. Er is een harnas voor ons klaargelegd. (93-94), Dame (95), Tijdloos (95).
Pierre Kemp: Vertegenwoordiger (116), Dichterschemering (116), Relaas van een trom (116), O-malaise (117), Twaalf gezichten (117), Leeg doosje (117).
S. Vestdijk: Poëzie voor de ontploffing. (130-127) [Bespreking van Leo Vroman: Uit slaapwandelen. Met weergave van Vromans gedicht ‘Mens’.]

Jrg. 121, 1958, nr. 3, maart

Gerard den Brabander [eerste regel:] Er is, en het is juist ontloken (149), Nacht (149), Moeders dood (150), Rana (150), [eerste regel:] Er ging, en 't was nog vroeg in 't dagen (151).
Alfred Kossmann: Het herhaalde sterven van Willem Kloos. (152-164) [Over persoon, leven en werk van Kloos. Zie ook de reactie van H.P. van den Aardweg in nr. 4.]
Jan Spierdijk: Stad (165), Praat van bomen (166-167), Ontluistering (167).
D.A.M. Binnendijk, zes kwatrijnen [eerste regels:] Pas twintig jaar - en niet meer Vestalin – Terzij de horde, oog in oog met u – Nu dezer wereld ons slechts rest het puin – Ver zien en zien hebben mij steeds berouwd – Verlangen is des minaars daaglijks brood – Uit het verbitterd steekspel in 't gemoed (195).
Bert Voeten: September te Knokke-Het Zoute, 1 en 2 (208), Aards (209).

Jrg. 121, 1958, nr. 4, april

A. Roland Holst: Bij sterren en sneeuw (219), Recept (220), Rekenschap (220), Dweepziekte (221), Anticlimax (221), Elysium (222), Onverdiend begenadigd (222), Laatste weelde (222).
Leo Vroman: Uit de hoogte? Nee. Hoog en laag? Breekbaarheid, de kracht van... ook niet geschikt. Zonder titel is nog het best. (223-226) [Gedicht (eerste regel:) ’Hoe lang is het lopen zweten’, met bespiegeling vooraf over de vraag waaraan het gedicht moet voldoen.]
Gabriël Smit: Pogingen tot abstracte poëzie, 1 t/m 4. (227-230)
E Krispyn: Herman van den Bergh, Marsman en het Noord-Nederlandse expressionisme. (231-248)
Herman van den Bergh: Dit evenwicht (250-251), Lezen in de hand (252-253), De glazen (254).
A. Marja: Even. (274)
H.P. van den Aardweg: Kloos en Kossmann. (275-276) [Reactie op Alfred Kossmann: ‘Het herhaalde sterven van Willem Kloos’ in voorgaand nr. 3. Met naschrift van Kossmann.]

Jrg. 121, 1958, nr. 5/6, mei-juni. Roland Holst-nummer.

A. Roland Holst: Roem. (289)
Vijf-en-twintig brieven aan A. Roland Holst, 1908-1951. Ingeleid en toegelicht door W.Gs Hellinga in samenwerking met G.H. 's-Gravesande. Naast de vele brieven met persoonlijke herinneringen onder meer de volgende brieven waarin poëzie van Roland Holst aan de orde komt, en, bij wijze van brief, gedichten van andere dichters:
Annie Salomons: Herinneringen uit de ouden tijd. A. Roland Holst vijftig jaar geleden. (351-355) [Met fragment van een gedicht van een jeugdige Roland Holst voor Salomons, Salomons’ antwoordgedicht, en met weergave van Roland Holsts gedicht ‘Een ongelovige’.]
M. van Domselaer-Middelkoop: Komen zitten praten. (355-372) [Met weergave van tal van, aan haar en haar man gerichte, gelegenheids- en Sinterklaasgedichten van Roland Holst.]
J. Greshoff: Leven in twee werelden. (377-385) [Met weergave van het sonnet [eerste regel:] ‘Mânya, gij die nu droef en eenzaam zijt’ van Roland Holst.]
Paul Rodenko: De aanwezigheid van de dichter. (415-418)
Intermezzo voor A. Roland Holst. Rekenschap voor een winter aan zee (1937). Ingeleid door W.Gs Hellinga. (427-431) [Hellinga over de ontstaansgeschiedenis van de bundel ‘Een winter aan zee’.]
A. Roland Holst: Rekenschap voor een winter aan zee. (432-433)
Gerrit Achterberg: Receptie. Drieluikje voor Jany. (434) [Gedicht]
Hans Andreus: De goden hadden het laat gemaakt. Voor A. Roland Holst. (434-435) [Gedicht]
F. Bordewijk: De zwoeger. Aan A. Roland Holst. (435-436) [Gedicht]
A.F. Kamp: Dorpeling in Bergen. [Over Roland Holst als mededorpsbewoner, met weergave van twee gelegenheidsgedichten van Roland Holst voor het Kunstenaars Centrum Bergen.]
Lucebert: Buiten het seizoen. Voor Jany. (453-454) [Gedicht]

Jrg. 121, 1958, nr. 7, juli

Leo Vroman: Publiek. (9-10)
Michel van der Plas: Dertig (19), De dag van morgen (20-21), Gisteren (21).
Anton van Duinkerken: De gijzelaar Piet Geyl. (35-37) [Over de gedichten van medegegijzelde Geyl, onder eveneens beschreven oorlogsomstandigheden en in gevangenschap geschreven.]

Jrg. 121, 1958, nr. 8, augustus

Gerard den Brabander: Anne Frank-film. (47)
Karel Meeuwesse: De man in de straat. Over Het uur U. Deel 1. (48-69)
Gerrit Kouwenaar: Dood van een boom (71), Altijd (72), Al die lucht (73), Het is (74), Verder-denken (75).
Cees Nooteboom: Vondelpark, winters (93-94), Twee Ibizencer gedichten (95-96).
Paul Snoek: Tabula rosa (97), Tabula rasa (98), Rosa rasa (99).
Simon Vestdijk: Bescheiden dichterschap. (100-107) [Bespreking van Han G. Hoekstra: De zandloper. Verzamelde gedichten. Met weergave van Hoekstra’s gedichten ‘Koorddanser’ en ‘Polshoogsprong’.]

Jrg. 121, 1958, nr. 9, september

Guillaume van der Graft: De dichters en de doden (117), Wij zijn als de doden, wij weten (118), Maar wat het nabijste is (118), Het blijft in de adem steken (119), Het licht en de duisternis (119), Het is niet te vergelijken (120), De dood kent geen overgang (120), Wij kunnen alleen maar kijken (121).
Karel Meeuwesse: De straat als symbool. Over Het uur U. (Slot) (154-161)
Cola Debrot: Liaison triste. (162-163)
Anthonie Donker: Willem Kloos: spontane, gekweekte en anti-legende. (164-176)
Herman van den Bergh: Zonder terugkeer (177-178), Mors nutrix (179), De rivier spreekt (180), Epitaaf voor een boom (180), Matisse (181),
S. Vestdijk: Kunst en getuigenis. (182-189) [Bespreking van Herman van den Bergh: Kansen op een wrak. Met weergave van Van den Berghs gedichten ‘Op de gitaar’ en ‘Marce, evangelista meus’.]

Jrg. 121, 1958, nr. 10, oktober

J. Greshoff: Het licht van de wereld (195), Geboorte leven dood, 1 t/m 3. (196-197), De loods (198), Invitation au voyage (199), Nachtwake (200), In de Oranje Vrijstaat (201), Insomnia (202).
Michel van der Plas: Ieder dier (226), Leven (227), Psalm (228).
G.J. Resink: Ambon (238), Jaarwisseling (239), vier kwatrijnen [eerste regels:] Met mijn dood in het hart geboren – Je hebt van de cypres en de oleander – Vijftoppig is de hand, die je wimpers grieft – Ik kom lippen te kort om je te kussen (240).
H.P. van den Aardweg: vier kwatrijnen [eerste regels:] Het sneeuwt. Zo sneeuwde het een eeuwigheid geleden – Een doodstilte is in mijn borst en 'k staar naar buiten – Het sneeuwen heeft de weerstand van de stad gebroken – De sneeuw, nog hier en daar, is langzaam aan het kwijnen. (251)

Jrg. 121, 1958, nr. 11, november

Chr.J. van Geel: Leeg septemberstrand (265), Een regenachtige dag (266), Tussen seizoenen (266), Kerkhof op een winternacht (267), Wintermiddag (267), Kerkhof (268), Vroege voorjaarsnacht (268), Doek (268).
Pierre Kemp: In de schemering (274), Voorspel tot een driekante zoen (274), Onkundig van de ‘Blauwe wimpel’ (274), P.K.'s Rijnvaart (275), Fase (275).
Hendrik de Vries: Romance (284-285), Scherzo (285).
Jo Landheer: Tussen de stenen, de met mos begroeide. (301)
Lien Wolters: Liefde (313), Panta rei (313), Vagevuur (314), Nomade (314).
S. Vestdijk: Flirt met het collectieve onbewuste. (315-322) [Bespreking van Chr.J. van Geel: Spinroc en andere verzen. Met weergave van Van Geels gedichten ‘Geluk’, ‘Febr. '55’ en ‘Pad’.]

Jrg. 121, 1958, nr. 12, december

A. Roland Holst: J.W.F. Werumeus Buning †. (335) [Gedicht]
Anton van Duinkerken: In memoriam J.W.F. Werumeus Buning. (336-337) [Proza]
Michel van der Plas: Begrafenis van J.W.F. Werumeus Buning. (338)
Hans Andreus: Al ben ik een reiziger (346), Uiterste rand (347), Lied van kleine eenzaamheid (348), Benadering (349), Natuurlijk (350).
J. Greshoff: Iets (367), Onthechting (368).
Leo Vroman: Hoe 70 te worden. Voor Jan Greshoff. (372-373)
Herman van den Bergh: Essentieel. (397-398)

Jrg. 122, 1959, nr. 1, januari
[Darwin-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 122, 1959, nr. 2, februari

Leo Vroman: Het vlees van de wereld. (79-81)
Hans Andreus: A deux (101), Dwars (101), Vrees, kermis, vuur (102), De doden (103), Achteruitzicht (103), Boom van man (104), Voor een dag van morgen (105), Schud ik de taal los (106).
S. Dresden: Kritiek, actualiteit en duurzaamheid. (107-116) [Bespreking van Victor E. van Vriesland: Onderzoek en vertoog. Verzameld kritisch en essayistisch proza. Twee delen.]
Cees Nooteboom: Siete poemas para el exssmo. señor Don Goonekniv Nomis, 1 t/m 7. (117-121).
Gerard den Brabander: Modern Nirwana. (129), Alleen (129), Het grote woord (130), Water en wijn (130), Vaders dood (130), Landschap (131), Egmond aan Zee na het seizoen (131), Portret van A (131).
S. Vestdijk: Religie van het minimum. (132-139) [Bespreking van de bundels ‘De maan over het eiland’ en ‘Het oude land’ van Guillaume van der Graft. Met weergave van Van der Grafts gedicht ‘De kanarie’.]

Jrg. 122, 1959, nr. 3, maart

Herman van den Bergh: Van alles is iets over (149-151), Geheugenloze dag (151).
Pierre Kemp: Bindwerk (164), Na de executies (164), Gebrandschilderde bramen (164), Versmalling (165), Waar vroeger (165), Reclassering (165), Basta! (166), Dante en ik (166).
Alfred Kossmann: Orestes in de middag. (182-184)
Hendrik de Vries: Gevangen (192), Groteske (193), De bosvrouw (194).
Willem Brandt: De achterkant van de maan (201), Proefpersoon (202), Nucleair (202).
S. Vestdijk: De rationalist als mysticus. (208-215) [Bespreking van J. Greshoff: De laatste dingen (1956-1958), met een geschreven portret door Pierre H. Dubois. Met weergave van Greshoffs gedichten ‘Uitnodiging’ en ‘Afscheid voor goed’.]

Jrg. 122, 1959, nr. 4, april

Fred Pfeifer: Verzen tegen het vloeken [eerste regels:] Ik heb de nacht (252), Ik wil geen oud zeer (252), Als ik een moeder vond (253), Nog spreek ik (253).
Theo Joekes: Het eiland. (281-285)
J. Greshoff: Een en ander over dichters en gedichten. (286-291) [Aforismen over poëzie en over dichters.]

Jrg. 122, 1959, nr. 5, mei

J. Greshoff: Van de stilte uit (325), Verder (326).
Leo Vroman: Voort, voort. (345-347)
M. Mok: Grensgebied (360), Schemering (360), Steenkerf (361), Wandelaar (361), Pastorale (362), Wonden (362), Oorsprong (363).
S. Vestdijk: Orale poëzie. (364-371) [Bespreking van Maurits Mok: Gedenk de mens. Met weergave van Moks gedicht ‘Denemarken’. Zie ook de reactie van Mok op p. 444 van ditzelfde nummer, en de repliek van Vestdijk in nr. 7, p. 54.]
S.F. Witstein: bespreking van J.M. de Vries: Teksten en varianten van A.C.W. Staring. Proeve van onderzoek naar en uitgave van een keuze uit de gedichten met varianten van A.C.W. Staring van den Wildenborch. (439-442)

Jrg. 122, 1959, nr. 6, juni

Herman van den Bergh: Uit het diep (397), Televisioen (397), Laag kampvuur (398), Op je schouders de wereld (399).
Pierre Kemp: Aan de rand van de nacht (416), Durende nacht (416), Dichterschap (417), Groen voor zieke ogen (417), De ‘Lichte Wind’ en de ‘Avondrood’ (418), Uitvaart (418).
Martien J.G. de Jong: Beeldspraak en apokoinou bij Lucebert. (419-430) [Met weergave van Luceberts gedichten ‘Oogst’ en ‘Zefir en Chloris’.]

Jrg. 122, 1959, nr. 7, juli

Leo Vroman: De ontvachting. (1-7)
Willem Brandt: Laat ons terug gaan (17), Sneltocht (18), Het leven op aarde (19), De heilige fluiten (20), Moesson (21).
Jo Landheer: Bevrijding. (31)
Wilfred Smit: Fin de siècle (36), Brief (36), Apen (37), Komeet (37), De werkster (38), Afscheid (38).
S. Vestdijk: Meesterlijk maniërisme. (39-46) [Bespreking van Wilfred Smit: Een harp op wielen. Met weergave van Smits gedichten ‘Bergzondag’ en ‘Kindertekening voor Frans’.]

Jrg. 122, 1959, nr. 8, augustus

Catharina Kortebos: Zelfportret (55), Geloof in paardebloemen (56), Sneeuwen (57), De donkere helft (57-58).
Gerard den Brabander: Marie-Louise (82), Op haar, die zonder mij niet had mogen sterven (82), Vergankelijkheid (83), Eenzaamheid (83), Huis (83).

Jrg. 122, 1959, nr. 9, september

J. Greshoff: Het spel der mensen. (109)
Herman van den Bergh: Morgen (142-143), Afstand (143).
Catharina van der Linden: De maand mij (159), Landschap (160), De ganzen (160), De mol (161).
Anton van Duinkerken: Beeldspraak bij Perk. (162-166)
Paul Snoek: Horror vacui (167), Zeewaarts gezegd (167), Volledig luchtledig (168), De zon is een vader (168), Een man waarom (169), Werken in de wolken (169-170), Van alle Goden is de zonde (170), Hercules (171).
S. Vestdijk: Humor der experimentelen. (172-180) [Waarin als tweede deel een bespreking van Paul Snoek: De heilige gedichten. Met weergave van Snoeks gedichten ‘Tabula rosa’ en ‘Een reus’.]

Jrg. 122, 1959, nr. 10, oktober

Hommage-deel ‘Marnix Gijsen zestig jaar.’ Hierin onder meer de volgende twee bijdragen:
Leo Vroman: Hij leeft nog ook. Voor Marnix Gijsen. (213-214)
Hans Warren: ‘In de naaktheid van mijn woord’. (218-227) [Over het dichtwerk van Marnix Gijsen. Met weergave van Gijsens gedichten ‘Lied om de blije en onvoorziene dood’ en ‘In memoriam patris’.]
Michel van der Plas: Het gaat niet over (232), Gras (233), Het paard (234), Zouden we (235).
Anton van Duinkerken: Frans de Wilde. (236-243) [Over het dichtwerk van De Wilde (= Eugeen Gilliams), met weergave van enkele (fragmenten van) gedichten van de Wilde.]

Jrg 122, 1959, nr. 11, november

Leo Vroman: La Cascade, Haines Falls, Greene County, New York. (269-273)
Pierre Kemp: Zulk een iets (299), Lichtziek (299), Het onvergankelijke (299), Spelend met een beschuit (230), Avondstemming van 2 oktober 1959 (230), Sic transit gloriam amoris (230), Goede pasvorm (301), Onderdrukte (301).
M. Mok: Aan zee (314), Op de einder (314), Thuiskomst (315).
J.W. Schulte Nordholt: Het meisje van Anzio (324), De dode (325).

Jrg 122, 1959, nr. 12, december

J. Bernlef: Conférence in de oude taal (343), Pro (344), Contra (344), Boerenlente (345), Zweden (345-346).
J. Greshoff: Nog iets over poëzie. (347-352) [Aforismen]
S. Vestdijk: Kroniek van de poëzie. (392-399) [Bespreking van de bloemlezing ‘Met twee maten’, samengesteld door Paul Rodenko.]

Laatst bijgewerkt op 4 december 2022

Gids, De [2]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Selectieve inhoudsopgave, deel 2

Jaargang 123 t/m jaargang 132

Januari 1960 t/m december 1969

Meer informatie

De inhoudsopgaven vanaf 2008 tot en met het meest recente nummer zijn te raadplegen op de website van De Gids. De bijdragen zelf zijn alleen voor abonnees toegankelijk.

INHOUD 1960 - 1969, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880

Jrg. 123, 1960, nr. 1, januari

Ed. Hoornik: Eerste verdriet (3), De hond (3), De doden, I t/m IV (4-6), De nabestaande, I t/m III (7), Nog niet (8-9), Puerta del Sol (9).

Jrg. 123, 1960, nr. 2, februari

Bert Voeten: Horizon-taal (71), Rouen (72), Forêt du Grand Eu (73), Normandië (74), Côte d'Émeraude (74), Saint-Servan (75), Rothéneuf (75), Bretonse namiddag (76), Vissende jongen bij Cap Griz Nez (76), Auberge Trouville (77), Zomerreis (77).
Jac. van Hattum: Moeders brieven. (91-92)
R. Nieuwenhuys: Kroniek van de poëzie – Over de dichter G.J. Resink. (127-132) [Met weergave van Resinks gedicht ‘Uit zee’.]

Jrg. 123, 1960, nr. 3, maart

Ed. Hoornik: Namen (141), Existentie (141), Leven (142), Praten (142), Meisje in de tram (143), Man (144), Zuster en broer (144-145).
Leo Vroman: Hersenharen. (155-159)
Hans Andreus: Lied van de tienduizend dingen (175), De zeven zeeën (176), Kil (176), De lagere wereld (177).
Piet Calis: Spel of vermomde ernst? Bij herlezing van ‘Muziek voor kijkdieren’ van Hans Andreus. (178-185)
Corly Verlooghen [= Rudy Bedacht]: Het kind (186), Mijn geheim (186), Prikkeldraad (187), Hier hoor ik thuis (187).

Jrg. 123, 1960, nr. 4, april

Elisabeth Eybers: Mitologie (211), Ontkoming (212). [Afrikaans]
Herman van den Bergh: Chagall (233), Een emigrant (234), Manier van zijn (235), Ook hiervoor (235).
J. Greshoff: Berceuse. (256-258)
Piet Calis: Jan Hanlo, dichter van de paradoxale eenvoud. (259-266) [Met weergave van Hanlo’s gedichten ‘Naar Archangel’, ‘ ’s Morgens’ en ‘Het geverniste’.]
Albert Helman: Bespreking van C.J. Kelk: Leven van Slauerhoff. (273-275)

Jrg. 123, 1960, nr. 5, mei

Wiesje [Louise] van Santen: Honderdvoudig (281), Ontmoeting (282).
H.W. van Tricht: Louis Couperus. (283-295) [Over het dichtwerk van Couperus. Met weergave van Couperus’ sonnetten [eerste regel:] ‘Ik wil de pure, rechte, marmren lijnen’ en ‘Ik ben de wandlaar door uw gulden mist’.]
Chr. J. van Geel: Tussen seizoenen (298), [eerste regel:] Een kleur zijn ogen nu zij wind zijn (298), Water (299), Nacht (299), Aan ... (299), Zon (300), Dag (300).
Bert Voeten: Onderweg (315), Wissant (316), Cancale (316), Saint-Malo (intra muros) (317), Als god in Frankrijk? (317), Poëzie (318), Het kind praat (318), Midden (319).
Jac. van Hattum: Onrust (338), Gericht (338).

Jrg. 123, 1960, nr. 6, juni

Piet Calis: Janus met het enkele aangezicht. (418-425) [Bespreking van Gerrit Kouwenaar: De stem op de 3e etage.]

Jrg. 123, 1960, nr. 7, juli

Victor E. van Vriesland: Existentie. (3)
Leo Vroman: Over de dichtkunst. Een lezing met demonstraties. (Eerste deel) (21-36)
Korban / Claude Corban [= Hendrik Manhaeve]: Gedicht om krijgertje in te spelen (51), Een multimatum (52), Over de boef niets dan bloed (53).
Alfred Kossmann: De versmoorde stem. (61-65) [Over het dichtwerk van Victor E. van Vriesland.]

Jrg. 123, 1960, nr. 8, augustus

Elisabeth Eybers: Pygmalion (71), Meisie (72), Witwatersrand (73), Refleksie (74), Sonneblom (75), Dilemma (76), Slak (77), Dit en dat (78). [Versies in het Afrikaans en het Engels, beide van Eybers’ hand.]
Herman van den Bergh: Niet voor zich alleen (95), Om dat woord (95-96), [eerste regel:] Zó heeft een vriend gedicht (96-97), [eerste regel:] Mijn fuik golft tussen basalt (97), De kliniek (98), Toen (99), De bordestrap (99).
Leo Vroman: Over de dichtkunst. Een lezing met demonstraties. (Slot) (119-127)
Piet Calis: De bedreiging van een onherroepelijk ontwaken. (128-135) [Bespreking van het dichtwerk van Leo Vroman bij het verschijnen van diens nieuwe bundel ‘De ontvachting en andere gedichten’.]

Jrg. 123, 1960, nr. 9, september

Karel Jonckheere: Ogentroost. (141-146)
R. Nieuwenhuys: Wie is Tjalie Robinson? (147-152) [Over personen en prozawerk van Robinson, korte typering van diens (weinige) gedichten, en met weergave van het gedicht [eerste regel:] ‘Nog eenmaal springt hij huppend naar de rode djamboes’. [Tjalie Robinson en Vincent Mahieu zijn pseudoniemen van Jan (J.J.Th.) Boon.]
Pierre Kemp: Moon's beauty shop (176), Mouvement perpétuel (176), Verbazing (176), Solfège de la couleur (168), Albast (168), Aubergine (168).
A. Middeldorp: De tegenwoordige tijd van toen. Over de poëzie van Gerrit Achterberg en zijn komaf. (169-181)
Cees Nooteboom: Het gedicht van de dood. (182), Middag (183), Oerwoud (184).

Jrg. 123, 1960, nr. 10, oktober

Louise van Santen, vijf gedichten [eerste regels:] 1. de ochtend is zo stil – 2. ’s nachts – 3. er ligt een weg – 4. zeebreed – 6. het licht. (211-213)
Jaap Harten: Brief van een Romeins veldheer (233), Jeugd, I en II (234-236), Klokken en niets dan tijd (236-237).
Mia van der Haegen: Elegie van de perzikboom. (249)
Marcel Leemans: Narcissus. (250)
Marc E. van de Velde: Kindervoeten. (251)
Lode de Visscher: Vreemde reis. (252-253)
Piet Calis: De geboeide Prometheus en zijn verleden. (260-266) [Over het dichtwerk van Herman van den Bergh.]

Jrg. 123, 1960, nr. 11, november

Bert Voeten: Eenmaal (273), Parijs (274), Seinedal (275), Ochtend bij Oisemont (275).
C.O. Jellema: Een nacht (298), Lezende in de kamer (299), Nazomer (299), Na een lang gesprek (300), De brief (301), In het bos (302).
Benita Isphording [= mr. B.W.M. Nieskens-Isphording] [eerste regels:] 1. vogels met verlamde vleugels (318), 2. Wees niet bang - in mij (319).

Jrg. 123, 1960, nr. 12, december

Herman van den Bergh: Openbaar schrijver (343), Altijd dezelfde (343), Voor mijn dode schilder (344-345), Verlaten ochtend (346).
Elisabeth Eybers: Augustus (357), Vooraand (358), Ontslag (359), Kamermusiek (359). [Afrikaans]
Pierre H. Dubois: Wolk (388), Droom (388), Meisjesportret (389), Moment (389), Onwetend (390), Tenuto (390), Berlijn (391).
Piet Calis: Jan Engelman of het goud van Midas. (392-398) [Met weergave van Engelmans gedichten [eerste regels:] ‘De schoonheid is aan kinderen eigen’ en ‘Voor u dit boek, omdat gij steile kanten’.]

Jrg. 124, 1961, nr. 1, januari

Pierre Kemp: Lampjes kijken (16), Research (16), Terug van festival (17), Cedergroen (17).
Catharina Kortebos: Ourthe - I. Zwemmen (47) – II. Muziek in Hotton (48).
Piet Calis: Cees Nooteboom: Rozen en woestijnzand. (49-56) [Over Nootebooms bundels ‘Koude gedichten’ en ‘Het zwarte gedicht’.]
Piet Calis, bespreking van Willem Brandt: De achterkant van de maan. (65-66)

Jrg. 124, 1961, nr. 2, februari

Hans Andreus: Lied van Tsjoeang-tse (71), Zomerse zondag (72), Lied van de koude (72-73), Vreemd lichaam (73), Na weer een adieu (74).
Bert Voeten: Het leven voor ogen, 1 t/m 7. (110-113)
Piet Calis, bespreking van Paul Snoek: Hercules. (130-131)
Herman van den Bergh: Verklaring (138) [Verklaring inzake zijn gedicht ‘Geheugenloze dag’ in het maartnummer 1959 van De Gids als plagiaat van Wallace Stevens’ ‘A clear day and no memories’.]

Jrg. 124, 1961, nr. 3, maart
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 124, 1961, nr. 4, april

A. Roland Holst: De dorpszot. (211)
[Jaap Harten]: Voor Marga Minco, 1 t/m 4. (228-229)
M. Mok: Jij was er ook bij. (245)
Louise van Santen: Weer was het oorlog in mijn droom (258), In mijn vrede (258).
Jo Landheer: De dode reeën. (261)

Jrg. 124, 1961, nr. 5/7, mei-juni-juli
[Themanummer ‘In de klem van de tijd’, over ‘allerlei aspecten van de toekomst’. Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 124, 1961, nr. 8, augustus

A. Roland Holst: De blinden: I. Woestijn na zee – II. Brein en rede. (1)
Gabriël Smit: Werkelijkheid (13-14), Begin februari, I en II (15-16).
Pierre H. Dubois: Herfst in Dahlem. (27)
Piet Calis: Nieuwste poëzie van A. Roland Holst: Het gezicht als verhoor. (36-42) [Met weergave van Roland Holsts gedicht ‘Het onweer’.]

Jrg. 124, 1961, nr. 9, september

Piet Calis: Het avontuur als hindernis. Bij de herdenking van Slauerhoffs dood (1936-1961). (63-69)
Herluf van Merlet: Bergen. (69)
J. Bernlef: De aëronauten, I en II (70-71), De eerste ballon (72), Vincent Lunardi (73), Cocking's fatal descent (74), 3-12-1804, Of de eerste politieke luchtballon (75), Madame Blanchard (76), Thomas O’Harris en Mary (77).
Pierre H. Dubois: Woorden. (106)

Jrg. 124, 1961, nr. 10, oktober

Pierre Kemp: Allround Jansen (125), Pièce héroïque (125), Gods mandoline (125), Titel (126), Nylons-partituur (126), Non-figurale vriendschap (126), Cerisomanie (127), Trombones en frambozen (127).
Martien J.G. de Jong: De besmetting van Afrodite. (128-144) [Over de figuur van Afrodite/Venus in het werk van H. Marsman.]
M. Mok: [gedichttitel ]Verwonderd leven (145), [eerste regels:] Daar is het gebeurd (146), Schepselen die ik heb gezien (147), Zo is het geweest (148), Ik ben de enige (149).
Pierre H. Dubois: Tuilerieën (164), In de wintertuin (165), Sankt Michaelis kirche München (166).
Michel van der Plas: Prediker. (182) [Per abuis alleen het eerste sonnet; zie het volgende nummer voor de gehele cyclus]
Jaap Harten: Hoe gaat de nacht voorbij. (187)

Jrg. 124, 1961, nr. 11, november

Michel van der Plas: Prediker: Waar is God gebleven, o tussen welke – Een middag lang naar elkaar liggen kijken – Als ik optel wat ik jou heb gegeven – Nacht tussen ons. Ik hoor je ademhalen – Het zal anders zijn; geen angst; een wegwiegen – Kleiner, steeds kleiner wordt de ruimte die. (209-211)
J.W. Schulte Nordholt: Lichaam. (228)
Jaap Harten: Zomer (229), Tijd een wagenmenner (230), Blauwe zee / dor binnenland (231), Tweespraak tussen Lesbia en Catullus (232).
K. Schippers: Naar zee (244-245), Een vrolijk gedicht (245).
Piet Calis: Buit op jacht naar een jager (246-251) [Over de – later verminderende – agressieve toon in het dichtwerk van Hugo Claus.]

Jrg. 124, 1961, nr. 12, december

Pierre Kemp: Getuigenis van een nieuwe hoed (259), Lievelingsdichter (259), Modern gebed (260), Bejaarden (260), Niemandisme (261), Ongewenste informatie (261).
L.Th. Lehmann: Vroeger en nu (276), Hoe bestaat het? (276), Naupaktos (277), Bij het zien van vitrines vol terra sigillata. (278-279)
J.W. Schulte Nordholt: Weldra (291), Liefde (292).
Willem Brandt: Gemeenschapsdans (303), De schotellipvrouwen (304), De schipbreuk (305), Liparididen (306).
R.P. Meijer: Schijnbare en ware chronologie in het werk van Achterberg. (307) [Over het belang van de chronologische volgorde – die anders is dan de publicatievolgorde – van Achterbergs gedichten bij het bepalen van een al dan niet thematische eenheid in diens werk.]
Jacques Hamelink: Aardverschuiving. (316)
Piet Calis: bespreking van J. Bernlef: Kokkels. (322-323)

Jrg. 125, 1962, nr. 1, januari

Leo Vroman: Voor het verdampen. (12-13)
Ed. Hoornik: De vis, 1 en II. (23-39)
Hans Andreus: Twee landschappen, I en II. (46-47)
Piet Calis: Verstarring en vernieuwing bij Gerrit Achterberg. (63-67) [Met weergave van Achterbergs gedicht ‘Cataclysme’.]

Jrg. 125, 1962, nr. 2, februari

Elisabeth Eybers: Digter (92), Besluit (93), Wet (94), Immigrant (95), Episode (96), Afloop (97). [Afrikaans]
Adriaan Morriën: Tweeling (111), Beeldspraak (112), Tegenspraak (113), Wandeling (114), Vestiging (115), Vaders en zonen (116), Wijnmaand (117), Branding (118).
H.W.J.M. Keuls, kwatrijnen [eerste regels:] Waarom ben ik zo langzaam voortgegaan – Ver van de wereld zijt gij weggeschoten – Gij wandelt langs mijn hart op stille voeten – Er is niet veel meer dat ons kan verheugen. (127)

Jrg. 125, 1962, nr. 3, maart – Herdenkingsnummer Gerrit Achterberg

Gerrit Achterberg, twee nagelaten gedichten: Ogen (161), Herfst (162).
Gerrit Achterberg: Droomschuim (in handschrift Achterberg). (163)
Piet Calis: Bij de dood van Achterberg. (170-178) [Met weergave van Achterbergs gedichten [eerste regel:] ‘Het nameloze, doelverlatene van dit’, ‘Verzoendag’ en ‘Droomgericht’.]
Maurits Mok: In memoriam Gerrit Achterberg. (179) [Gedicht]
A.J. Dekker, Roel Houwink, A. Roland Holst, Victor E. van Vriesland, Simon Vestdijk, N.A. Donkersloot, P.J. Meertens, A. Middeldorp, Paul Rodenko, A.L. Sötemann, Bert Voeten, Simon Vinkenoog, James Brockway: Getuigenissen. (180-222) [Herinneringen aan leven en werk van Gerrit Achterberg.]
Sybren Polet: De oude natuur - de nieuwe natuur (223), Metereologisch mens (224).

Jrg. 125, 1962, nr. 4, april

Karel de Clerck: Vijfentwintig jaar na de rijmprent. (257-270). [Over de ophef alom in 1937 rond Boutens’ rijmprent voor het huwelijk van Juliana en Bernhard [eerste regel:] ’Keek niet door 't volle zomergroen’. Zie ook de reactie van G.A. van Poelje in nr. 7.]
Leo Vroman: Uithuizigheid. (271-272)
Nico Verhoeven: De beeldenstorm der paarden (294), O onze wereld is mondig (Acrostichon) (295).

Jrg. 125, 1962, nr. 5, mei

Willem van Toorn: Wakker worden (342), Garden party (343), Mist (344), Het bericht (345-346).
H.W.J.M. Keuls [eerste regels:] I. Muziek uit de verte en van nabij (372), II. Als ik mijn ogen sluit zie ik gezichten (373), III. Het hart leeft van onwezenlijke dingen (374), IV Tsjechow - De dame met het hondje (375).
Lizzy Sara May: De dagen der wilde eenden (386-387), Importantie der impotentie (387-388).

Jrg. 125, 1962, nr. 6, juni
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 125, 1962, nr. 7, september

Leo Vroman: Taal of teken. (89-90)
Hans Andreus: Twee oefeningen in stilte plus een lichamelijke oefening (123), Moe, bang (124), As they say (125), Very little book of the jungle (126-127).
Maurits Mok: Gewoon (138), Eertijds (139), Nietszeggend (140), Herfst in het dorp (141).
H.W.J.M. Keuls: I. Nu wil ik in het donker blijven (151), II. Hij had den dood reeds in zijn botten (151).
G.A. van Poelje: Nogmaals de rijmprent van 1937. (Ingezonden) (174-175) [Reactie op Karel de Clerck: ‘Vijfentwintig jaar na de rijmprent’, in nr. 4 van dit jaar.]

Jrg. 125, 1962, nr. 8, oktober

Elisabeth Eybers: In extremis (184), November (185), Toeskouer (186), Heimwee (187), Oggend (188). [Afrikaans]

Jrg. 125, 1962, nr. 9, november

Pierre Kemp: ‘La belle époque’ (265), Wijs beleid (265), Mooie minuut (265).
A. Marja: Wit worden (274-275), Hartpatiënt (276-277).
J. Bernlef: Eenvoudig is het niet. (301-303)
H.L. Leffelaar: zonnebaden in Florida (316), ‘Deep South’ (317), zuidelijke zomer (318), namiddag in een negerbuurt (319).

Jrg. 125, 1962, nr. 10, december

Terugblik en perspectief. Enquête over de nieuwe en nieuwste poëzie. Met reacties van Victor E. van Vriesland, Karel Jonckheere, Gabriël Smit, Jan G. Elburg, Paul Rodenko, Jan Walravens, Ad den Besten, Piet Calis en J. Bernlef. (353-376) [Met weergave van de gedichten ‘Sybren Polet: Feestdag’ (362-363) en Jan Hanlo: ‘Conclusie met impliciete gegevens’. (375-376)] [Zie ook de reacties van Polet, Calis en Sleutelaar in het maartnummer van 1963.]
Burny Every: angst (406), mijn cactusbloem (407), nacht (408), de wind hield stil (409).
Bernardo Ashetu [= Henk van Ommeren]: Santos (419), Salonijs (420), Dood (420), Waaks (421), Weemoedig (421), Breng bloemen (422).

Jrg. 126, 1963, nr. 1, januari

Hans Andreus: Hier. (12)
Jan G. Elburg: Bretagne, eind april. (27-30)
Paul Snoek: Nostradamus, I t/m III. (49-51)
Jo Landheer: 't Gewonde wild (2), Woorden gefluisterd tot een dode (3).
Karel Jonckheere, bespreking van Hubert van Herreweghen: Gedichten III. (85)

Jrg. 126, 1963, nr. 2, februari

Jac. van Hattum [eerste regel:] Vandaag zijn stom en stom en stom. (97)
Garmt Stuiveling: Tua res non agitur, Carole. Toelichting op Stuivelings aansluitend afgedrukte hekeldicht ‘Op de Russische prof in het Hollandse Weekblad’. (100-101)
L.Th. Lehmann: Kalamata. (125)

Jrg. 126, 1963, nr. 3, maart

Jacques Hamelink: Werk (196), Bloedvergif (197), In het teken van de Steenbok (198-199).
Gabriël Smit: Lage-Vuursche, Drakenstein. (225-227)
A. Marja: Snoepreis (234-235), Rust (236-237), In bed (238).
Reacties op de poëzie-enquête: Sybren Polet: Ook de literatuurgeschiedenis herhaalt zich (243-245) – Piet Calis: Ad den Besten en het ‘nep-nihilisme’ (245-248, zie ook de reactie van Den Besten in het volgende nummer) – Hans Sleutelaar: De toekomst van de poëzie (248-253).

Jrg. 126, 1963, nr. 4, april

Max Schuchart: Nachtelijk gesprek. (289)
Victor E. van Vriesland: Verandering. (309)
Cornelis Bastiaan Vaandrager, vier nieuwe gedichten, made in Rotterdam: Vreemdelingenverkeer (328), Van vissersdorp tot wereldstad (329), Receptie (330), Outskirts of the city (331).
Ad den Besten: Antwoord aan Piet Calis. (349-351)

Jrg. 126, 1963, nr. 5, mei

Pierre Kemp: Épitaphe voor een woord-overgevoelige (371), Als overbuur van een brievenbus (371), Non-rivalen (371), Jong paar (372), Naderend vooruitzicht (372), Fan-minded (372), Secondant (373), Bibliotheekleven (373).
Willem van Toorn: School. (389-390)

Jrg. 126, 1963, nr. 6, juni

Elisabeth Eybers: Besoek aan 'n psigiater (22-23), Vader (24), Sondagoggend (25), Nagwandeling (26-27). [Afrikaans]
J. Bernlef: Ik wind een springtouw uit je hart (43), Winst in de woestijn (44), Zelfportret (45), Een dode hagedis (46).
J.W. Schulte Nordholt: Cheops (59), [eerste regel:] Niet uit de snelle vervoering (60), Hermes (61), Tuin der Hesperiden (62), Italiaanse symfonie, 1 en 2 (63).

Jrg. 126, 1963, nr. 7, september

Gabriël Smit: Dichterbij. (120-125)

Jrg. 126, 1963, nr. 8, oktober

Victor E. van Vriesland: Solipsisme. (90)
M. Mok: Begrafenis van Gerrit Achterberg (204), In het graf (205), Alleen (206), Eymoutiers (207).
G. Puchinger: Van Eyck en Gerretson. (208-230) [Diesrede Leiden 1962]

Jrg. 126, 1963, nr. 9, november

Albert Besnard: De oorsprong. (290-294)
L.Th. Lehmann: Herfstdag 1962 (314), Circus (315), Dit is uw leven (316), Ontwikkeling (317).

Jrg. 126, 1963, nr. 10, december

Jan Wit: Voorlopig program. (373-374)
Karel de Clerck: De Middelburgse gymnasiumjaren van P.C. Boutens. (397-409) [Met weergave van Boutens’ sonnet Sonnet LVIII [eerste regel:] ‘Vader wiens strenge stem gebood of bad’.]

Jrg. 127, 1964, nr. 1, januari

Pierre Kemp: Heelallen-systeem. (18)
Floris Evers: Het loze vissertje (23), Judas (24), Matroos te Goes (25), Afscheid (26), P.M. (27), De boom doodsbang (28).
Hendrik van Teylingen: Antoine. (51)
Redbad Fokkema: Het taboe rond Achterberg. (52-55) [Over de overschatting van het biografische element in artikelen over Achterbergs poëzie.]
Ed. Hoornik: Dankwoord prijsuitreiking Jan-Campertstichting voor Hoorniks bundel ‘De vis’. (56-59)
J. Bernlef: Brekebeen in de theetuin. (74)

Jrg. 127, 1964, nr. 2, februari

Pierre Kemp: Nu de benen zijn verdwenen. (82)
Hendrik de Vries: Nocturne. (99)
J.C. van Schagen: Reflex. (114)
Hendrik van Teylingen: Famille (130), Linda-Lou (131), Anomalie (132).
J. Bernlef: In parken. (148)

Jrg. 127, 1964, nr. 3, maart

Jacques Hamelink: Ophelderingen. (189)
J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met Jan Hanlo. (190-207) [Interview, zie ook een corrigerende opmerking door Hanlo in nr. 4, p. 313.]
Leo Vroman: Een soort van vlindertrek. (208-209)
Pierre Kemp: Nachtgedicht. (227)
Hans Andreus: De afstandelijkheid van L.Th. Lehmann. (228-232) [Met weergave van Lehmanns gedicht ‘Laudatio temporis acti’.]
Gerard den Brabander: Ruïne van bergen. (245)

Jrg. 127, 1964, nr. 4, april

Karel Jonckheere: Tot een boreling. (249)
Pierre Kemp: Vaarwel zeggen. (263)
Jan Hanlo [eerste regel:] In de tijd van het feest van Driekoningen. (280-284)
Lizzy Sara May: Antidroom. (286-287)
K. Schippers: Leesletters (291), Opening van het visseizoen (292), Dieu c'est le hasard (Marcel Duchamp) (293).

Jrg. 127, 1964, nr. 5, mei
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 127, 1964, nr. 6, juni

Simon Vinkenoog: Een manifest voor de liefde. (26-28)
J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met L.Th. Lehmann. (29-46) [Met weergave van Lehmanns gedichten [eerste regel:] ‘De kunstluis schooiert door de nacht’, ‘Albumvers voor mijn bovenbuurvrouw’ en [eerste regel:] ‘Willem II, III, Oh’.]
Sophie Perk [= Neeltje Maria Min]: Het was donderdag (47), Terugblik (48), Ziektebeeld, I en II (49).
Gerard den Brabander: Ecce Homo. (57)
Karel Jonckheere: Aafjes is schrijven. (58-66) [Rede bij de opening van een tentoonstelling vanwege de vijftigste verjaardag van Bertus Aafjes.]
Pierre Kemp: Eeuwigheid-jeuk. (66)
Hans Andreus: De laagste extase. (67-70) [Bespreking van Paul van Ostaijen: Verzameld werk.]
Hendrik van Teylingen: Ceder. (70)
J. Bernlef: Ik was een neushoorn, ik een leguaan. (83)

Jrg. 127, 1964, nr. 7, september

Willem van Toorn: Haarlemmermeer (107), Vestiging (108), Dood anno 1930. Voor mijn vader (109-110), Avond (111).
H.J. van Tienhoven: Bosduiven (120), Het moet wel (121), Dragen de wolken nog licht? (122).
Hendrik de Vries: Retraite. (135-136)
Gerard den Brabander, twee kwatrijnen: Ik, de bok – Halfheid. (144)
Victor E. van Vriesland: De ontwakende (148), Honing (148), Verstrooid (148).
Hans Andreus: De dierentemmer en de fotograaf. (149-152) [Bespreking van Armando: Verzamelde gedichten.]
Lou Vleugelhof: Biologie. (152)
Pierre Kemp: Eeuwige nul (159), Suiker en meel (164).

Jrg. 127, 1964, nr. 8, oktober

Floris Evers: Kerstmis (191), Brief (192), Schoolreisje in Amsterdam (193), Clown (194), [eerste regel:] Ze zei (195), Domineesland (196-197).
Karel Jonckheere: Sneeuw (210), Telefoon (211), De filateliste (212).
Hendrik van Teylingen: Van terug. (228)
Lou Vleugelhof: Gedenksteen voor de laatste dorpsgek. (235)
H.W. van Tricht: bespreking van Peter van Eeten: Dichterlijk labirint. Opstellen over het werk van Willem Kloos. (243-244)

Jrg. 127, 1964, nr. 9, november

Ed. Hoornik: De overweg, I t/m XI. (247-261)
Pierre Kemp: Verdroogde waan. (280)
Hendrik van Teylingen: Land. (314)
P.J. Meertens: bespreking van Karel de Clerck: Uit het leven van P.C. Boutens. (315-317)

Jrg. 127, 1964, nr. 9, december

Victor E. van Vriesland: Ondoordacht. (353)
J. Bernlef: Brief aan H. (374)
Pierre Kemp: Met minstens vier pilasters. (391)

Jrg. 128, 1965, nr. 1/2

Pierre Kemp: Buiten-binnen. (5)
Bert Voeten: Thuiskomst. (19)
J.C. van Schagen Vannacht in mijn slaap. (29)
Cees Nooteboom: F. (31)
Michael Slory: De zwarte god (45), Nacht (45).
Leo Vroman: Binnenlandse berichten. (51)
J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met Maurice Gilliams. (59-66)
Gerrit Kouwenaar: zonnige septembermorgen (74), in de trein (74), een heel karwei, zeer zeker (74), mijn horloge is stuk (75), dit dagelijks subject (75).
Hans Andreus: Sybren Polet – een amendement. (93-95) [Over het dichtwerk van Polet.]

Jrg. 128, 1965, nr. 3

J. Bernlef: Per definitie. (125)
Hendrik van Teylingen: Galant (137), Koorts (137), Groet (137).
J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met C. Buddingh'. (138-146) [Interview]
A. Mesterom: Hoog boven ons (143), Kinderspel (143)
Nico Scheepmaker: De navolging van Hussem. (157-160) [Over het dichtwerk van Willem Hussem.]
J. Slauerhoff: In mijn leven. (160)

Jrg. 128, 1965, nr. 4/5

Leo Vroman: Een raadsel. (206-207)
Bert Voeten: Familiepapieren. (217)
A. Roland Holst: Na twintig jaren. (225)
Nico Scheepmaker: Verzetspoëzie: soldatesk cabaret. (267-269)
Gerard den Brabander: Stad zonder Joden. (278)

Jrg. 128, 1965, nr. 6

A. Roland Holst: Poëtisch recept. (29)
C. Buddingh’: curieus blijft het wel (30), einde voorrangsweg (30), agnostikusje (30), ‘this damn'd profession of writing’ (pound) (30), poëzie van de straat (31), van je familie moet je 't maar hebben (31), onbestorven weduwnaar (31), kachel, i t/m xiii (32).
J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met Remco Campert. (42-57) [Met weergave van Camperts gedichten ‘Los werk’ en ‘Ik wil wel’.]
Bob den Uyl: De toestand in Rijnmond. (58-59)
Herman Gorter: Mensheid, II. (63)
Hans Andreus: Bij deze gelegenheid. (64-65) [Gedicht bij de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Leo Vroman.]
Jac. van Hattum: Voor dr. J. Presser. (80)
M. Mok: Levie de Lange. (81)

Jrg. 128, 1965, nr. 7

J.B. Charles: Pu-Yi (93), Een goed teken (93), Wakker blijven (93), Maple Hill (93).
Hans Andreus:Als mens kan je gaan zitten. Opgedragen aan de groenteman van Aadje Velthoen (114), Huis (114), Romance (114), Antimaterie (115), Voor liefhebbers van paarden (115).
J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met Leo Vroman. (116-128)
Michaël Slory: Staal (128), Aan de eerbiedwaardige lichtekooi van Sartre (128), Shiva in beweging. (142)
Corly Verlooghen [= Rudy Bedacht]: Een vuist een gezicht. (131)
Peter H. van Lieshout: Belevenissen, 1 en 2. (136 + 137)
Willem van Toorn: Landschap voor een dode meneer (143), Oude mensen (143). [Zie in nr. 8, p. 244, de rectificatie van het weggevallen einde in dit gedicht.]
Willem Elsschot: De klacht van de oude. (144) [Rectificatie in nr. 8, p. 244: ‘in het gedicht van Willem Elsschot leze men regel 2 van de slotstrofe aldus: wat ik verkies, zolang ik duur.’]
Hans Andreus: Een barbaarse bundel. (145-147) [Bespreking van Jos de Haes: Azuren holte. Met weergave van diens gedicht (eerste regel:) Het dagelijks ontwaken, lauw.]
Leo Vroman: Driedimensionaal gedicht. (achterplat) [Afbeelding]

Jrg. 128, 1965, nr. 8

A. de Froe: De Wéérvis. (167-168)
J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met J.J. Klant. (203-208)
Leo Vroman: Vrede. (217)
Hans Andreus: Surrealisme en sektarisme. (228-231) [Bespreking van de bundel ‘Queesten’ van Joan Th. Stakenburg.]

Jrg. 128, 1965, nr. 9

Helen Knopper [eerste regels:] In 1 keer tuberculeus gevlekte muziek (278), Als ik de echo (278), Los is het (278), Het grasveld onberoerd en stil doodstil (278), hij zit al geruime tijd op de treindraad (279), [titel:] De dood van Atlas, de hagedis (279).
Adriaan van der Veen: Graham Greene en Marnix Gijsen: leven op het grensgebied tussen geloof en ongeloof. (280-284)
Elisabeth Eybers: Ode aan kontroleur de Laar. (284) [Afrikaans]
R.A. Cornets de Groot: Van letter tot letter. (285-288) [Eerste deel. Over de poëzie van Lucebert. Met weergave van diens gedicht ‘ontaarde prins’.]

Jrg. 128, 1965, nr. 10

Rommert Boonstra: Nauwkeurig verslag van gisteren. (318)
A. Roland Holst: Het geld en zijn adel. (319)
J.C. van Schagen: Vóórschijnsel. (327)
Harry Mesterom: Moe (336), In Zwitserland (337).
Gerard den Brabander: Stokoud? (344)
Marianne Meester [eerste regels:] als ik afstof (354), sinds mijn moeder (354), vanmorgen dacht ik (354), het meisjeshulpje (354), de vrouw met de lelijke, oude mond (354), henny en Hendrien (354).
R.A. Cornets de Groot: De daden van het licht. (355-362) [Tweede deel/slot. Over de poëzie van Lucebert.]
Gerrit Kouwenaar: De dag. (363)
Hans Andreus: Kanttekeningen bij Muizenpoot. (364-366) [Bespreking van F. ten Harmsen van der Beek: Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten.]

Jrg. 129, 1966, nr. 1

Sonja Prins: Het boek van de cineast, 1 t/m 8. (27-31)
Martin Hartkamp: Een huwelijk, 1 t/m 17. (41-42)
J.B. Charles: Karavanserai bij Kansas City (43), God als de schoonvader van een gravin (43), Topeka (43).
Pierre Kemp: Eenzaamheid. (48)
H.C. ten Berge: Lübeck (49), Andes (49).
Gerrit Achterberg: Ajalon. (58)
Hans Andreus: Gewoon gewoon en ongewoon gewoon. (59-61) [Bespreking van J. Bernlef: Ben even weg. Met weergave van Bernlefs gedicht ‘Toeval in f’.]
Nico Scheepmaker: Het korte gedicht, of: Het geloof in de ooievaar. (61-64) [Bespreking van het dubbelnummer van Maatstaf gewijd aan het korte gedicht. Scheepmaker hekelt met name het essay van J.B. Charles over het dichtwerk van de Willem Hussem. Met reactie van J.B. Charles.]

Jrg. 129, 1966, nr. 2/3

Frank Diamand: Cybernetica. (103)
Arnold de Vos: Die zomer van ... (107), Haagse school (107), Decor (107), Geboortedag (107), Portret van de schilder (107).
Paul Steenhauer: Dubbelzien (118), Requiem (118), Viking (118), Verduistering (118), Opstanding (118), Het vertrek (118).
Martien J.G. de Jong: Tweespraak in de herfst. Tekst en context bij Maurice Gilliams. (127-134) [Bespreking van Gilliams’ gedicht ‘Tweespraak in de herfst’.]
Hans Vlek: Sprakeloos (151), Drente (151), Daddy O. (151), Fatum (151).
Cees de Jong: Verrassend kan het welkom (161), Van achter het gordijn (161).
Hans Andreus: Romantiek in soorten en maten. (163-165) [Bespreking van Cees Buddingh’: Deze kant boven. Met weergave van Buddingh’s gedichten ‘Laatste sonnet aan Mathilde’ en ‘Stukje opvoeding’.]

Jrg. 129, 1966, nr. 4/5 – Themanummer over de dood.

Chr. J. van Geel: Lopen naar het water (199), Overreden pad (199), Padde (199), Zerken (199), Voorjaar (199), Kerkhof Tuitjehorn (199), Grafnaald (199), Grafspiegel (199), Na twintig jaar (200), Gedroomd grafleggen (200), Plek van voormalig concentratiekamp (200), Foto 1893 (200), Kerkhof (200), Gesprek tussen een stervende en zijn schaduw (200), Allerzielen (200).
Chr. J. van Geel, verzen over de dood [eerste regels:] Boven de dood staan blijven als (210), Dood zendt groen uit naar de dood (217), Schaduw slaags op licht gebeten (247), Voorzichtig op gewonde voeten (258), Wij die in leven zijn (258), Geur van hyacint (263), De grond is zacht van al wat dood is (263), Arm is de grens van leven, sterven bloeit (278), Onder bomen ruist de dood (278), Bomen die in de grond verdwijnen (283), Aan alles wat oud is en beschadigd (283), ... Als niet een steen waarop de regen (305), Vogels zonder grootspraak, onbegoocheld (305), Vuur vreet zich armer, kouder, grijzer (305), De tienduizend doden (305), Elk denken aan de doden, iedere (305), Een schaduw snel geklommen uit het gras (305).
A. Roland Holst: De vreugde en de dood (242), [eerste regel:] Na de volbrachte kringloop - stad en straten (242).
Leo Vroman: Vier manieren, I t/m IV. (257)
Cees Nooteboom: Over een schrijver. (264)
Hans Andreus: Case history: Een droom over doodgaan (dood zijn). (288)
Pierre Kemp, zeven gedichten over de dood: Danse macabre (289), Poedermuziek (289), Informatie (289), Onverdwaald (290), Rijndragers (290), Aan een laatste gedicht (290), Eeuwigheidslang (290).
Henriëtte van Duin: De dood. (297)
Max Croiset: Weg. (301)
Alette Beaujon: De stervende krekel. (302)
J. Bernlef: Beste Eddy (307), Lichte grammofoonmuzie (307).
J.C. van Schagen: Ziekentroost. (308)
Hans Andreus: Brief aan een redacteur. (309-310) [Over poëzie en de dood.]
W. Hussem: Nu mijn hond dood is. (332)

Jrg. 129, 1966, nr. 6

Gerard den Brabander: Rondeel voor een dode (18), Nachtschone (18), Ter snede (18), Nocturne (18), [eerste regel:] De kleine zorg van vriend en van vriendin (18), [eerste regel:] Welke geur hangt over het leven? (18), Hemelvaartsdag (18), Op het verscheiden van Johannes XXIII (18).
Judith Herzberg: Uitzicht (25), Eind van de winter en juist ook het praten van mensen (25), Slijtage (25), Kinereth (25).
Pierre Kemp: De complete steekmug. (51)
J. Bernlef: Visie is een kwestie van verblinding. (58-60) [Over de verhouding werkelijkheid-poëzie.]

Jrg. 129, 1966, nr. 7/8

Bart Tromp: Opnieuw slaat wetenschap toe (160), Slag (160), Een ander deel van het slagveld (161), Dienstgeheim (161).
Wim van Rees: Woningvraagstuk (165), Een staande toekomst (165).
Richter Roegholt: Oorbel. (167)
Leo Herberghs: Azië, 1 t/m 14. (168-169)
Vier bijdragen bij het overlijden van J.C. Bloem:
[Redactie:] In memoriam J.C. Bloem. (170)
A. Roland Holst: Bij het graf. (170-171) [Rede]
Victor E. van Vriesland: Persoonlijke herinneringen. (171-173)
Bert Voeten: Persoonlijke herinneringen. (173-176)
J.C. Bloem: De gelatene. (177)
J. Bernlef: De rest van de wereld. (189-191) [Bespreking van de manifestatie ‘Poëzie in Carré’ en van de gelijknamige boekuitgave.]

Jrg. 129, 1966, nr. 9

Elisabeth Eybers: Liefdesverhaal (235), Redder (235), Ter sake (235), Nomadepaar (235), Konsumentebondslede (235). [Afrikaans]
J. Bernlef: Tussen hollen en stilstaan. (256-258) [Bespreking van de bundel ‘Luxe’ van L.Th. Lehmann.]
J. Bernlef: Minnetjes. [bespreking van Neeltje Maria Min: ‘Voor wie ik liefheb wil ik heten’.]

Jrg. 129, 1966, nr. 10

A. Roland Holst: Bij onweer (300), De muze Venus (300-301), Mensen voor God (301), Nawereld (301).
C. Buddingh’ & K. Schippers, twee maal acht [eerste regel:] in 1936 (314), [eerste regel:] op deze pagina (314), Een paar verschillen en een paar overeenkomsten (314), Maanden (314), [eerste regel:] als ik het ziekenhuis opbel (315), [eerste regel:] een zwarte pion naast een glas bier (315), [eerste regel:] daarstraks, toen ik er weer even (315), Portret van G. Brands in 11 mededelingen (315), In de keuken (315), 3 × 19 (315), [eerste regel:] rond 1936 (316), [eerste regel:] de minst boeiende tijd van de dag (316), [eerste regel:] auden schreef in journey to iceland (316), Zes optische notities (316), Kookboek (316), Drie mogelijkheden als feit (316).
D. Hillenius: Babel. (325)
Teo Anton van Kooten: De componist. (326)
Bas van de Werk: Impromptu. (326)
J. Bernlef: Er staat wel/niet wat er staat. (327-331) [Over de werkelijkheid die steeds meer dichters in hun dichtwerk inbrengen.]

Jrg. 130, 1967, nr. 1/2

Leo Vroman: God en Godin. (23-31)
J. Bernlef & K. Schippers: Gesprek met D. Hillenius. (32-47) [Interview]
Karel Meeuwesse: Nog steeds die man door de straat. Over de exegese van ‘Het uur u’. (76-89)

Jrg. 130, 1967, nr. 3

Jan Hanlo: Zwijgen. (149-150)
R.A. Cornets de Groot: Het water van de zon. (159-163) [Over de ‘Mei’ van Gorter.]

Jrg. 130, 1967, nr. 4

Karel Jonckheere: In memoriam. (239-240) [Gedicht]
Leo Vroman: In de tuin. (253)
J. Bernlef: Een topjaar. (263-266) [Bespreking van J.C. Noordstar: De zwanen en andere gedichten. Met tal van (fragmenten van) Noordstars gedichten.]

Jrg. 130, 1967, nr. 5

A. Roland Holst: Laat lied (295), De laatste kamer (295), Verloren (295).
Chr. J. van Geel, elf diergedichten: Slak – Pauw – Jonge tor – Eenden – Jonge vogel – Pad – Bufo vulgaris – Maart – Kever in storm – Territorium – Wrak voor de kust, 's zomers. (311-313)
Johan Jansen: laatste nieuws (322), [eerste regel:] de avond viel over ons dorp (322).
Marianne Meester [eerste regel:] vanavond werd ik verliefd (332), [eerste regel:] als ik met mijn vader gearmd (322), [eerste regel:] ik voed mijn (332), Noord-zuid (332), Gepubliceerd gebed (333), [eerste regel:] waarom kunnen (333), lief lijken en verhalen (333).
Huib Riethof: De vrouw in het woud en de man in de storm. De briefwisseling Henriëtte Roland Holst - Henk Sneevliet (1902-1942). (334-343) [Met weergave van enkele aan Sneevliet gewijde dichtfragmenten van Roland Holst - van der Schalk.]
J. Bernlef: Gevecht op een verlaten barricade. (348-350) [Bespreking van H.C. ten Berge: Personages.]

Jrg. 130, 1967, nr. 6/7

Cees Ouwens: In het donker (19), Even afgestapt (19), De stervende natuur (20), De ontdekking (20), Het kerstzaad (21), Het poesje (21), In de laan (21).
Rommert Boonstra: Dodendans (38), [eerste regel:] gisteren heb ik met eindeloos geduld (38).
M. Mok: Omhoog omlaag (50), Herbeginnen (50), Avond aan avond (50).
H. Mesterom: Een oude klassefoto. (66)
Martien J.G. de Jong: Op zoek naar de sleutel. (83-86) [Over de verdiepende werking van poëzie-reflectie voor de poëzie-beleving.]
Judith Herzberg: Het besluit hangende (87), De vogelverschrikker regeert de spreeuwen (87), Beroepskeuze (87).
J. Bernlef: Ja / nee / geen mening. (91-94). [Bespreking van de bundels ‘De eigen vorm’ van K.L. Poll [poëzie-essays], ‘Gedichten’ van C.B. Vaandrager en ‘Cocon’ van Hans Verhagen.]

Jrg. 130, 1967, nr. 8

Riekus Waskowsky: Elfde elegie. (119)
Karel Meeuwesse: Het verhaal van Mei en Balder. Een hooglied. (121-129)

Jrg. 130, 1967, nr. 9/10

A. de Froe: Onbehagen in de Schepping. (179-182) [Gedicht]
Kees Ouwens: Achter een dikke boom (199), De kleine jongen (199), Uit gewoonte (199-200), De mollige moeder (200), Bij de radio (200), Tegen het raam (201), Het was vijf uur in de morgen (201), De wellust (201-202), Arcadia (201).
J.B. Charles: Alleen zijn alleen is zijn. (224)
D. Hillenius: F.'s rivier (231), Overal dezelfde taal (240).
Cornelis Bastiaan Vaandrager: Gedichten om niet. (284)
J. Bernlef: Het voetje van K. Schippers, het dekseltje van C. Buddingh’. (295-297). [Bespreking van het dichtwerk van Schippers en Buddingh’. Met weergave van de gedichten ‘Drie mogelijkheden als feit’ en ‘Portret van G. Brands in 11 mededelingen’ van Schippers, en ‘Zo zijn onze manieren’ en ‘Boodschap’ van Buddingh’.]

Jrg. 131, 1968, nr. 1

C. Buddingh': De spin (16), De ezel (17), De ooievaar (18).
D. Hillenius: Alleen de vragen zien. (40)
Adriaan Morriën: Het gebruik van een wandspiegel. (41)
J. Bernlef: De figuur buiten beeld. (48-51) [Over de ideeën van McLuhan over poëzie getoetst aan de moderne poëzie.]
Wim Zaal: Liebaers contra Swarth. (51-53). [Bespreking van Herman Liebaers: Hélène Swarths Zuidnederlandse jaren.]

Jrg. 131, 1968, nr. 2/3

Gerard den Brabander, nagelaten gedichten [eerste regels:] I. De vrouw, het liefste kind van God (116), II. De vrouw schreed met haar ranke voet (116), III. Wanneer zij kijkt baart heel de wereld (116).
Jan van Harten: Aardbeien, I en II. (129)
A. Roland Holst: Zonder beroep (141), Uitgeworpen (141-142), Rijmproeve (142).
Jan van der Vegt: De strijd om het onmogelijke. De naoorlogse poëzie van A. Roland Holst. (143-155)
J.C. van Schagen: Droge naaldjes, 1 t/m 4. (156)

Jrg. 131, 1968, nr. 4

Maurits Mok: The Face of God after Auschwitz (205), De gezichten (205).
Jan van Harten: Broos (212), Spiegel (212).
Ben Wolken: New York: Skyline – Maquette – Burgerlijke stand – Sterren en strepen – Ansicht. (213-215)
C.O. Jellema: Jagers. (222)
Bea Vianen: Enorme handen (233), Positie (233), [eerste regels:] Te zijn / dansend oranje in een wijde cirkel (233).
J.C. van Schagen: Droge naaldjes, [eerste regel:] machines, hoog in de lucht. (241)
Carel Swinkels: Astyanax. In memoriam Gustave Asselbergs. (246) [Gedicht]
J. Bernlef: Denkbeeldige tuinen met echte padden erin. C. Buddingh' en Chr. J. van Geel. (250-252) [Bespreking van C. Buddingh’: Wil het bezoek afscheid nemen? en van Chr. J. van Geel: Uit de hoge boom geschreven. Met weergave van van Geels gedicht ‘Padde’.]

Jrg. 131, 1968, nr. 5

Hans Andreus: Honds (293), Lachen om namen (293), Met open ogen (294), Moeilijk voorjaar (294), Kort testament (zonder nalatenschap) (295), Natuurgedicht (295).
J. Bernlef: It can kill a man (301), Puur geluk (302), Enige Instellingen (302), 5.5.1945 : 10.9.1966 (303).
Tiele Rümke: Krachtmeting (307), Tunesië, I t/m III (307-308), Vrijdag 15 september 1967 (308), Nieuwe Waterweg (309), Lieve tuin (310), Loenersloot (310).
Herma Vergouwe: Psss psss psss (311), Fiacre (311), Sanitation, or: how to make them Stars and Stripes forever (311).
Rutger Kopland: Johnson Brothers Ltd. (312)
Arnold Spauwen: Mijn broertje George. (320)
J. Bernlef: Judith Herzberg en Elisabeth Bishop. (325-327) [Besprekingen van Elisabeth Bishop: Selected Poems, en van Judith Herzberg: Beemdgras. Met weergave van Herzbergs gedicht ‘Receptie’.]

Jrg. 131, 1968, nr. 6/7

Anton van Duinkerken: Hierna. (2) [Gedicht uitgereikt bij de uitvaart van Van Duinkerken op 31 juli 1968.]
Karel Meeuwesse: In memoriam W.J.M.A. Asselbergs (Anton van Duinkerken). Herdenkingsrede uitgesproken op 31 juli 1968 ter zitting van de academische senaat te Nijmegen. (99-105)
J. Bernlef: De bomen en het bos. Rein Bloem, Hans Faverey, Hans Verhagen. (105-107)
[Besprekingen van Rein Bloem: De bomen en het bos, Hans Faverey: Gedichten, en Hans Verhagen: Sterren cirkels bellen. Met weergave van de gedichten ‘Overmacht’ van Faverey en ‘Licht’ van Verhagen.]

Jrg. 131, 1968, nr. 8

Wilna Burger: De nacht van het paard (148), Raak (148), Dorst (148-149), Borst (149), Merel (149), Twaalfjarige dochter (149).
A. Roland Holst: Verloren waterleven. (158)
Luc. Wenseleers: Een schuldeloos wolkje. (160-169). [Reactie op K. Meeuwesse: ‘Nog steeds die man door de straat’, waarin Meeuwesse een kritische correctie geeft op Wenseleers’ interpretatie van ‘Het uur u’ van Nijhoff. Met nawoord van K. Meeuwesse. (169-170)]
J.B. Charles: Die verdomde filmsterren ook. (171)

Jrg. 131, 1968, nr. 9/10

Cees Nooteboom: Schrijver, I t/m IV. (217)
Michael Slory: Guerrilla telegram (252), Havana (252), Vader van Amerika José Martí (252), Brief aan Che Guevara (253).

Jrg. 132, 1969, nr. 1/2

J. Bernlef: Het testament van de Vliegende Hollander. Gevonden op een vliegveld en bevattende zestien liederen, in modern Nederlands overgezet en waar nodig van aantekeningen voorzien door J. Bernlef. (15-31)
Louis Ferron: Herinneringen in de vorm van een gotische paraplu: 1. Maagdenzaging en sectie – 2. Waarin de koe een haas vangt – 3. Het babylonische Kurort. (45-47)
Bea Vianen: Schullen voor de regen (48), Wakker worden (48).
Rein Bloem, twee studentenliederen: Golllard (62), Arnold van Brescia (63).
Hans Knoop [eerste regels:] Damien, die trachtte Lodewijk XV (65), In Ierland, vroeger, werd iemand (65-66), Ten tijde van de goldrush in (66).
Thera Coppens [eerste regels:] De meeuw weet vannacht de waarheid (74), Er stonden twee (74), Mijn hart heeft een hoed op (74).
Rommert Boonstra [eerste regels:] voorbij elke dag pleegt men met (80), 20 april 1945 (80-81), later toen ik groot was (81), ons verhaal speelt (81-82), verstard in zijn ei- / gen gelaatstrekken (82).
J. Bernlef: ‘Alles wat arm en goedkoop is’. Hans Vlek. (84-86) [Bespreking van de bundel ‘Een warm hemd voor de winter’ van Hans Vlek. Met weergave van de gedichten ‘Opening van het visseizoen’ van K. Schippers (85) en 'Geranium' van Hans Vlek (86).

Jrg. 132, 1969, nr. 3

Thera Coppens [eerste regel:] vanmorgen meende ik. (126)
Huub Oosterhuis: Orfeus (127-128)
T. van Deel: Autobiografie (137), Spreekbeurt (137).
Kees Ouwens: Een mondvol kersen (138), Een werkdag (138).
Bea Vianen [eerste regel:] het hotel met. (149)
Hans van de Waarsenburg: Rand van de stad (een scenario) (150), gisteren - per trein - (151), straatbeeld (151), lente (151).
Rommert Boonstra [eerste regel:] over koren en bebouwde kom. (152)

Jrg. 132, 1969, nr. 4/5

Astère Michel Dhondt: Gedichten voor enkele hunkerende jongens uit de omgeving van het Oosterpark: Gedicht voor Emile – Gedicht voor Sandero – Gedicht voor Cor – Gedicht voor Wim – Gedicht voor Gladde Vamp – Gedicht voor Rein Als Nevel – Gedicht voor IJdele Schaatser – Gedicht voor Boute Gozer – Gedicht voor Jasminum Nudiflorum – Gedicht voor Hollands Glorie – Gedicht voor Bloeiende Zijker. (195-196)
Wim Rouw: Wenceslasplein (197), Negev, 1 en 2 (197), Grensincident (198), Kungsträdgården (199).
J.C. van Schagen: Voorhof, I t/m III. (222-224)
C.O. Jellema: Chopin (266), Jean Dubuffet, 1 en 2 (267), Landschap bij Branchon (268).
J. Bernlef: ‘Een ziekelijk gebrek aan eetlust’. Hans Lodeizen: Nagelaten werk. (284-285) [Recensie; met weergaven van Lodeizens gedichten [eerste regels:] ’er zijn aan het leven twee kanten’ en ‘jij bent de kleine’.]

Jrg. 132, 1969, nr. 6/7

J. Bernlef: ‘Au is de pijn niet’. Gerrit Kouwenaar. (100-102) [Over het dichtwerk van Gerrit Kouwenaar. Met weergave van Bernlefs gedicht ‘3 Schietoefeningen in de richting van Gerrit Kouwenaar’.

Jrg. 132, 1969, nr. 8

Orlando Emanuels [eerste regel:] Verscheur de briefkaarten waarop naakte. (134-136)
Martien J.G. de Jong: Gesprek met Jac. van Hattum. (176-183) [Interview]
J. Bernlef: Over de toon. Jan Hanlo. (189-191) [Over Hanlo’s dichtwerk.]

Jrg. 132, 1969, nr. 9/10

C.O. Jellema: Landschap bij Branchon. (228)
Catherina Kortebos: Weigering (229), Dichten (229), De appelkar (229), Vlees (230).
L.L. Coïni: Wassen neus (246), De meeuw (303).
Leo Haring, zeven gedichten [eerste regels:] 1. park – 2. een oude man – 3. ja ja – 4. bospad – 5. toen ik trouwde kreeg ik – 6. Ik zeg als ik jou hoor denk – 7. neem een goed scherp mesje. (256-258)
Jan Geurt Gaarlandt [in tijdschrift abusievelijk: Jan Gerrit Gaarlandt] [eerste regels:] vanwege het veel te korte (268), zo kan het ook zijn (268).
Jacques L. Schmitz: voor Gerrit Achterberg (281), (voor J. Bernlef) de dood is een mooi onderwerp (281-282).
Robert Paul Flipse [eerste regel:] De wens de gedachte. (296)
Jan van Harten: Weergave (312), Achter ons (312-313), Het tweede gezicht (313), Hoofd (313).

Laatst bijgewerkt op 4 december 2022

Gids, De [3]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Selectieve inhoudsopgave, deel 3

Jaargang 133 t/m jaargang 142

Januari 1970 t/m december 1979

Meer informatie

De inhoudsopgaven vanaf 2008 tot en met het meest recente nummer zijn te raadplegen op de website van De Gids. De bijdragen zelf zijn alleen voor abonnees toegankelijk.

INHOUD 1970 - 1979, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880

Jrg. 133, 1970, nr. 1

Hugo Claus: Heer Everzwijn: I. Jan III (1295-1355) (Een digest naar Boendale) – II. Tot zijn vrouw – III. Tot zijn klerk – IV. De dood van zijn voorvader – V. Zijn gebeden (43-53).

Jrg. 133, 1970, nr. 2

Poëzie in Culemborg: drie winnaars van de poëziewedstrijd bij de eeuwfeesten van Culemborg:
Walter Haesaert: Visueel (134), Vocaal (135), Auditief (135).
Wim Hazeu: Poldercyclus, 1 t/m 3. (136)
Reinjan P. Mulder: De ouders. (137-138)
J. Bernlef: Notities (onder meer over organische versus mechanische ritmes in het dichtwerk van K. Schippers, Rudy Kousbroek, Tom van Deel en Jan Hanlo). (139-143)

Jrg. 133, 1970, nr. 3 – Herdenkingsnummer Ed. Hoornik

K. Fens: De dichter van de tweevoudigheid. (166-171) [Over het dichtwerk van Ed. Hoornik. Met weergave van Hoorniks gedichten ‘Gevangenis’, ‘Sneeuwen’, en [eerste regel:] ‘Ik ben de kleine dochter van Jaïrus’.]
J. Bernlef: In memoriam nooit. (172)
Hans Andreus: In memoriam Eddie Hoornik. (175)
D.A.M. Binnendijk: Een herinnering. (174-175) [Onder meer kort over Hoorniks nooit herdrukte bundel ‘Een liefde’.]
J.J. Buskes: Ed. Hoornik en H.M. van Randwijk. (177-180) [Met name over Hoorniks gedicht ‘De vis’.]
Jacoba Eggink: Begrafenis. (186)
Leo Haring: Aan het beginland. (192)
Dirk Kroon: In memoriam Ed. Hoornik, 1 en 2. (195)
Cees Nooteboom: Aan de nagedachtenis van Eddie, I en II. (202-203)
W.J. van der Molen: Waar ben jij? (209)
A. Roland Holst: In memoriam Ed. Hoornik. (211)
Louise van Santen: Hij luistert. (225)
H.M. van Randwijk: Ook een dode vis is nog een vis. (231-235) Naar aanleiding van Hoorniks verzenbundel ‘De vis’ gevolgd door ‘In de vreemde’. Eerder gepubliceerd in Maatstaf, jaargang 10, 1962-1963, blz. 246vv.]

Jrg. 133, 1970, nr. 4/5

Hugo Claus: Dagboekbladen, I t/m XVI: I. Zuidoost-Azië – II. I promessi sposi (eenakter) – III. Verkiezingen in Italië – IV. Een senator – V. Op Thomas zijn vierde verjaardag – VI. Een reis naar Turkije – VII. Na het lezen van een nare recensie door weverbergh – VIII. Een soort liefdeslied – IX. De dag dat het christendom ontaardde – X. Een collectioneur – XI. Moeilijkheden – XII. Achtendertig jaar – XIII. Vleermuizen – XIV. Zien – XV. Vertaler – XVI. 20 Augustus. (247-253)
Leo Haring: Beeldenspel (263), Je beroemde broertje S. (264), Op buurvrouw (264), Genadedak (265), Op mijn vrouw (265), Een vogel plukken (266), Tijdens mijn douchekwartiertje (266), Dichten (267), [eerste regel:] met interne (267), [eerste regel:] de marktverkoper (267).
J. Bernlef: notities, onder meer over de bundel ‘Boerengedichten’ van Habakuk II de Balker (320).

Jrg. 133, 1970, nr. 6
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 133, 1970, nr. 7/8

Sybren Polet: X-mens. (177-181)

Jrg. 133, 1970, nr. 9 – Surinamenummer

Trefossa [= Henny F. de Ziel]: Joeai / Je ogen. (309)
Kwame Dandillo [= Pieter Polanen]: Paramaribo (uit de bundel Palito). (310)
Shrinivasi [= M.H. Lutchman]: Zegebrief (uit de bundel ‘Pratikshā’). (311-313)
Orlando [Orlando Emanuels]: Tumult. (314)
John Leefmans [= Jo Löffel]: Alom. (315)
R. Dobru: Kom zit met ons mede aan de dis want wij hebben uw vader gekend (uit de bundel ‘Bar Poeroe’). (316)
Thea Doelwijt [eerste regel:] de nacht is gekomen (uit de bundel ‘De speelse revolutie’). (317)
P. Marlee [= P.A. Nijbroek]: Eleonora (uit de bundel ‘PH-7'). (317)
Jozef Slagveer: daggebed van de establishment. (319)
Edgar Cairo: kar mi a nen / noem me bij naam. (320)

Jrg. 133, 1970, nr. 10
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 134, 1971, nr. 1

Tiele Rümke, vijf doodsgedichten: Westerveld (21), De doden (21), Vrijblijvend (22), Klein groen kerkhof. Alphen - Brabant (22), [eerste regel:] Bijna niemand gaat dood (22).
G.P.F. Buddingh’: De stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg. (52-56) [Bespreking van het gedicht ‘Ik tracht op poëtische wijze’ van Lucebert.]

Jrg. 134, 1971, nr. 2

Anton Korteweg: Altijd hetzelfde, altijd (95), [eerste regel:] neem nou de nijvre landman (95). Petrus (95), De twaalf (96), Opa dood (96)

Jrg. 134, 1971, nr. 3
Jrg. 134, 1971, nr. 4
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 134, 1971, nr. 5/6

Mies Bouhuys: Afscheid (267), Zarauz (267), Jerez (268), Ronda (268), Escoriaal (269), Avond (269), Steen (270).
Walter Haesaert: Koudbloedig (287), En de man draagt in een glazen stolp (288), Doorborend de waarheid (289), Als een brug van ijs en ijzer (290).
Kees Winkler: De moker en de revolutie. (297)
Cyrille Offermans [eerste regels:] 1. Die Menschen bezahlen die Vermehrung ihrer Macht mit der – 2. Behaaglijk koestert zich de aarde in het avondlandschap – 3. Zo blijven van de bergen slechts de namen – 4. Kunst ligt voor het oprapen. (309-310)
Rob Vermeulen [eerste regel:] gisteren toen prins Bernhard ontwaakte. (326)
Wijnand Steemers [eerste regels:] In tijden van slecht licht (336), Wij, wij zijn gescheiden door zacht board (337), De blonde, bescheiden, onzekere (337).
Dirk Kroon: Vormsel. (343)

Jrg. 134, 1971, nr. 7
Jrg. 134, 1971, nr. 8
Jrg. 134, 1971, nr. 9/10
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 135, 1972, nr. 1/2

Hugo Claus: Isis en de beesten. (3-9)
Foel Aos [= H.H. ter Balkt]: Nooit (48), Altijd (48), Het Lied van de revolutie (49), Elegie van de varkens (50).
Leo Haring: Kijk hoe kan dat (55-56), Associaties (56), Vliering (57), Jij was juist 5 (58-59).
A. Roland Holst: Christus en Jezus. (67)
Anton Korteweg: Beeldroman nr. 315 (75), Beeldroman nr. 316 (75), Beeldroman nr. 317 (76), Kraakwagens (76).
J. Bernlef: Het laatste rechte eind (85), Meer (86), Dinkytoy gedicht (86), Bekoorlijk (86), 'Hoe moeten wij het uit de grammatika persen?' (87).
Bouke Jagt: Alternatief journaal (103), Alba - Amersfoort (104).

Jrg. 135, 1972, nr. 3

Adriaan Morriën [eerste regel:] Veel mensen weten niet hoe je zeik. (208)

Jrg. 135, 1972, nr. 4
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 134, 1972, nr. 5/6

Leo Herberghs: Leeg (364), Oosters (364), IJstijd (365).
Eddy van Vliet: Zeven moderne natuurwetten. (399)
Wessel Evert Krul: Bezoek in februari. (461)
Marianne Vos: Sneeuw in maart. (461)

Jrg. 135, 1972, nr. 7

Berend Lasseur: Per ongeluk (483), Begin van het einde (483), Vraag (484), Assen na vijftien jaar (484), Four walls surround me (d & c) (485), Eenzaamheid; een begripsbepaling in vier delen. Deel 1 – Deeltje twee – Deel 3 - Deel 4 (486), My dark hour (487), Jaloers zijn (487), Papa (488), Pessimisme 70-71 (488), Wie van de drie, bedacht door m. (489), Let there be more light (489).

Jrg. 135, 1972, nr. 8

Jacques Hamelink [eerste regels:] Blaasroer augustus; grintgrijs (563), Wortelwind-gebazuind lichaam (564), Voor het venster de klaproos (565), Voorbij het ontbonden (566).

Jrg. 135, 1972, nr. 9/10

Jacques van Alphen: terug in brabant – de man – ja moeder in je rolstoel (652).

Jrg. 136, 1973, nr. 1
Jrg. 136, 1973, nr. 2
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 136, 1973, nr. 3

Armando: Noem mijn naam, geknielde, 1 t/m 4. (143-144)
H.C. ten Berge: Vogel (145-146), Ursus arctos (I) (146).
Rein Bloem: Drie sekwenties naar Hadewych [eerste regels:] II. Eén brok natuur strak van het lef – X. Het is goed maar is het goed – XVII. In het donker groeit de gagel. (148-150)
Hugo Claus: Polaroid-opnamen van Jezus Christus, 1 t/m 5. (151-153)
Jan Elburg: Elb in zijn elementen (154-155), Papieren revolte (156), Pijlsnel (157).
Rudolf Geel: Op reis (158), Trinity College Dublin november 1968 (159), Wandelend op straat (160), Op deze mooie middag (161).
Jacob Groot: Aan het IJsselmeer. (162-163)
Habakuk II de Balker: Ritten (1.) (164), Zonderlinge verschijning van de schim van Wladimir Majakowsky aan de gierkarrijder Foel Aos op een kruispunt in Usselo, Overijssel (fragment) (165-167), El Greco, de weg! (168).
Gerrit Kouwenaar: Dit is (169), Maar dan (170), Het wordt nu (171).
Harry Mulisch: Ars Poetica (172), Van tijd tot tijd (173-174), Etmaal (175).
Cees Nooteboom: Getijde, I t/m IV. (176-178)
A. Roland Holst: Maannacht (179), Verlost (180), Geen antwoord (180).
J.C. van Schagen: Versjes van meneer Sjoe [veertien gedichtjes] (181), Maan (184), Verleden (185), Rozeke (186).

Jrg. 136, 1973, nr. 4/5
Jrg. 136, 1973, nr. 6
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 136, 1973, nr. 7

Michel Dhondt: Dertien brieven aan mijn nicht Gabriëlle, 1 t/m 13. (474-478)
J. Bernlef: De Stoel. (504-509) [Essay over de stoel, waarin opgenomen Bernlefs gedichten ‘Een stoel verbranden’ en ‘De stoel van Gerrit Kouwenaar’. Zie ook een terugblik op een aansluitende discussie tussen Rein Bloem, Gerrit Kouwenaar, Jacques Firmin Vogelaar, H.C. ten Berge en Bernlef over deze bijdrage – De Stoel – als inleiding van Bernlefs bespreking van Kees Ouwens: ‘Van masturbantenland naar Arcadia’ in het volgende nummer, nr. 8.]

Jrg. 136, 1973, nr. 8

Hugues C. Pernath: Exodus. (531-533)
Berend Lasseur: Vier muren om me heen (536), [eerste regel:] in mei maakte ik een gedicht (536), Samenzijn (537), Padvinderij (537), Het bewogen leven (538), Kladblok. stepping stone. boz scaggs (539), Proberen een stad te maken. aan o.a.c.a.v.d.h. (540), Afscheid (540).
J. Bernlef: Van masturbantenland naar Arcadia. Over het werk van Kees Ouwens. (543-546)

Jrg. 136, 1973, nr. 9/10

A. de Froe: Alle mensen zijn altijd ziek. (583-584) [Essay over het begrip ‘gezondheid’, met als slot een gedicht [eerste regel:] De herfst des levens doemt traag in mij op.]
Bouke B. Jagt: Vermoedelijk einde van dokter B. (604)
Hans van de Waarsenburg: Notities bij het 3e pianokonsert van Ludwig dinges, 2 en 5 (626), [eerste regel:] ik zie haar nog wel eens (627).
Jan van Harten: Triplex. (642)
Guus Dijkhuizen; Bepeinzingen bij de beeldbuis. (671)
Wim van Rees: Sabba sankhâra anicca (684), Zo maar xmas (685-687).
J. Bernlef: Arie Gelderblom: Schrijver aan het stille front. (688-690) [Bespreking van Arie Gelderblom: Gekkenwerk. Met weergave van Gelderbloms gedicht: ‘Voor mijn moeder’.]

Jrg. 137, 1974, nr. 1

Leo Ross: Aan de Maan (35), Avondgebed (36), Nakaarten (36), Münster (37), Aan de Maan (2) (37).
J. Bernlef: H.C. ten Berge en zijn &-teken. (65-67) [Bespreking van H.C. ten Berge: ‘De witte sjamaan’.]

Jrg. 137, 1974, nr. 2
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 137, 1974, nr. 3

Martin Reints: Drie nieuwe oefeningen: Over het bietenveld en door het koren (176) – Zij maakten zich los van de mist bij de wolken (176) – In het vroege morgenlicht voor je schuur (177). [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
Bouke B. Jagt: Horigman. (192)
R.A. Basart: Een heer (201), Pluk de dag (201), December (201), Oranjebal (202), Overtoomse veld, oktober (202), Landschap (202), Omne animal (202).
Bert Menco [eerste regels:] De achtergebleven tepel (208), In de bult van een kameel (208), Lekker, Hup (208).
Jaap Wildervanck [= Tim Krabbé] [eerste regels:] Hij omstrengelde met zijn body (216), Jij... / in ieder geval was dat een zacht woord (216).

Jrg. 137, 1974, nr. 4

Eddy van Vliet [eerste regel:] misschien had het niet zo mogen zijn (239), [eerste regel:] zoals de verontwaardiging (240), Onder het dromend geboomte (240), Ode aan de idealist (241), Voorlopig (242-244).
Theo de Jong: The Return of the Native (258), De industrie. Slaat zij bloot op dood (259), Anders huilen (259).
Willem M. Roggeman: Liefdegedicht (272), Matinaal (273), Op een frisse morgen (273), Gedicht om voor te lezen bij het aanvatten van vredesonderhandelingen (274).
Jacques Hamelink [eerste regels:] Deze zomer kan niet vooruit, niet achteruit (282), Deze wereld, krom als geld op tien (283), Ik was, de ongeborgen zin, zeggend (283) In het jaar dat ons rook heette, gezegd (284), Met de stem (285).

Jrg. 137, 1974, nr. 5

Gerrit Kouwenaar: Alle wegen lopen dood (301), ‘Kommas sind komisch’ (302), Eenvoudig (303), Le poète y. sur son lit de mort’ (304-305), Vandaag (306).
Hans Faverey: Chrysanten en roeiers. (319-323)

Jrg. 137, 1974, nr. 6/7

Armando [eerste regels:] 1. op het harde sparrenpad gebeurd (402), 2. vergeten wat mij spreken deed (403), gezien (404), zwart, zwarter dan het groen der groepen (405), 5. de graten staal der groepen (406).
Wijnand Steemers: De brul van de Roode Leeuw (427), Kleuren-t.v. (428), De beeldhouwer (428), Bruidsfoto (429), Bordeaux 5.30 u. (429).

Jrg. 137, 1974, nr. 8

Hans Tentije: Chili (559), Ikaries is de zee (560), Bij een ets van Goya (561), Droom van ’t Italiaanse meisje (562), Je staat maar half (562).

Jrg. 137, 1974, 9/10

Harry Mulisch: Euclidische ode (669), Alexander von Humboldt vertrekt van Cuba en laat zijn geliefde achter (670), Een zondag in Cambridge, of Philosophiae Naturalis Principia Mathematica (671), Natuurlijke historie van de Noordzee (672).

Jrg. 138, 1975, nr. 1/2

Sybren Polet: Zelfrepeterend gedicht, 1 t/m 5, en coda. (30-35)
Gerrit Bakker: Drie jaargetijden. (46-49)
Peter Zonderland [eerste regels:] wat rest; liever (60), onoverkomelijk: niet dat het (61), je hebt er geen naam voor (62), er is nauwelijks iets aan de hand (62), staat opnieuw voor een vertrouwd uitzicht (63), [gedichttitel:] Oudere visser (63), [eerste regel:] hondsdraf. even verleid (64), heeft verloren heeft (64).
Sonja Prins: Ter nagedachtenis van Vic van Vriesland. Drie briefgedichten uit 1954 [eerste regels:] denk erom ik geloof niet in jouw geestelijk vaderschap (93) – het is altijd hetzelfde als ik je zie (94) – ik noemde jou een imker (95).

Jrg. 138, 1975, nr. 3
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 138, 1975, nr. 4

Martin Mooij: Poetry International 1975. (215-219)
Raymond Joseph Benders: Neue Lieder: I. Ochtend in Pforta (242) – II. Middag in Venetië. Canticum sacrum (243) – III. Nacht. Requiem canticles (244-245), Tragedie geboren uit de geest van Midas (246-247).
Leo Herberghs [eerste regels:] de wind klimt (248), wolken stichten (248), wind draagt (249), kraaien bekrassen (249), de wind ruikt (249).
C.O. Jellema: Al uit de stoel verrezen (250), November (250), Identiteit (251), Oldambt (251).
Anton Korteweg: Vader en zoon (252), Vrouw, gezien op een camping (252), Engelen (253).
Martin Lusse: Vluchtheuvel ‘nassi goreng’ (254), Chinees gedicht (254), I am looking through you (254), De Essenburgh (anno 1629) (255), Ook goejemorgen (255), Monopoly (255), Julius Ceasar revisited, 1 t/m 3 (255).
Harry Mulisch: Ongerijmdheden, 1 t/m 11. (256-261)
Eddy van Vliet [eerste regels:] eens de taal doorkruist (262), ik begin vanaf het begin der woorden (263), het horloge gebruikt de tijd (264), ik begin vanaf het begin der woorden (264), een reus die zich optrekt aan een zeepbel (265), is de verzoening met het onbereikbare (266), je bekken: twee jukbeenderen (266).

Jrg. 138, 1975, nr. 5/6
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 138, 1975, nr. 7/8

A. de Froe: Ontmoeting in de wandelgangen. (437) [Gedicht]
Gust Gils: Art Poetique, 1 en 2 (460), De aristokratiese zegging (461), Het jaar van de vrouw (462), Een zwijn zijn nachtmuziek (463), Kulinaire wenk (463), Conseil aux jeunes filles un tantinet frigides, of: een handvol ingewanden (464), Zonnewijzer (464), De kennismaking (465), Het is maar een vraag (465), De verslinding van de aarde (466), De geborgenheid (466), ‘Het uiterlijk behang’ (Hans Lodeizen) (467), De uitverkoop wegens brand (467).
Berend Lasseur: Oratio pro domo (515-516), [eerste regel:] van het lichaam houdt niemand (516), Te veel vergeven en te weinig vergeten (517).

Jrg. 138, 1975, nr. 9

Hans C. ten Berge: Dichter zonder taal, schilder zonder ogen. (565-576) [Over het dichtwerk van Breyten Breytenbach. Met weergave van diens gedichten ‘Nagvy’ (= Nachtvijg) en ‘Ek is Germaans’. Met bibliografie.] [Afrikaans]
Breyten Breytenbach: Wy (577), My vrou (578), Die afstand tussen die blom en die mond (579), Hardlywigheid (580), Luistervink (581-582), 4.6 Truth lies in-between (582), 8.8 (Byeboer) (583), 9.3 (Die tekenaar) (583), Die beloofde land (584), [drie vertalingen door Adriaan van Dis:] Ik zal sterven en naar mijn vader gaan (585), [eerste regel:] er is een groot soort vogel mijn beminde (586), Boeken zijn bommen: voor mijn dode broer, Tiro (586). [Zie ook: Woordenlijst bij de gedichten van Breytenbach, p. 653.]
Raymond Joseph Benders: Reanimationes I-VI (609-614): Stabat poëta dolorosus – Surge, age, da lacrimas – Moriendo desolatum – Dum emisit verbum – Ei iam non sis amara – Oh Mensch, gieb acht. [Zie ook: Annotatie bij de gedichten van Benders, p. 652.]

Jrg. 138, 1975, nr. 10

Hans Faverey: Aangeraakt: Zodra het leed is geleden (672 ) – Als uit het rechteroog (673 ) – Eenmaal in zijn doen gekomen (674 ) – Ik sliep nog (675 ) – Staren naar een lege plek (676 ) – Eerst doodt het bericht (677 ); In memoriam P. van Delft (678).
J. Bernlef: I. Album tegen foto's (697) – II. De persprijs (698) – III. Het ware verlies (699) – IV. Brandend (700) – V. De begrafenis van de dichter (701), De terugkeer van Pablo Neruda als fles, I t/m IV (702-704), Het onzichtbare aangezicht (705-706).

Jrg. 139, 1976, nr. 1/2

Guus Dijkhuizen: De feministe. (131)

Jrg. 139, 1976, nr. 3

Eddy van Vliet [eerste regels:] uit hoeveel gesprekken heb ik geleerd (145), niet ik (146), ik vraag niet meer (147), Vastgeklemd tussen taal & gebaren (148).
Margriet Poort: Consumptie (175), Mijn god bespeelt zich met vingers (176-177), De Zevende Dag (178), Het sluwe gras splijt gevingerd het water (178).
Jan van Harten: De stilte: Het brons (179) – Buiten (180) – De gebruiken (180) – Begraafplaats (181).
Wiel Kusters: Wachterlied (193), Vader (194), [eerste regel:] een vrouw streek de wind op (194), Zelfportret in as (195), Zelfportret in as (195).
Jules Deelder: De lijnvaart (196), Made in Japan (197), Oorlog en vrede (198).
Peter Hoefnagels: Aan M.C. Escher: ‘Dag en nacht’ – ‘Klimmen en dalen’ – ‘Oog’ – ‘Hol en bol’ – ‘Hand met spiegelende bol’ – ‘Tekenen’ – ‘Stereometrische figuur’ – ‘Boven en onder’ – ‘Waterval’ – ‘Ontmoeting’ – ‘Belvédère’ – ‘Balkon’. (210-212)

Jrg. 139, 1976, nr. 4

Gerrit Kouwenaar: Drie heldenzangen: Eerste zang: Zing mij, o muze, op houthoudend (215) – Tweede zang: pezen en ijzeren botten verbrijzelde zonder erbarmen’ (216) – Derde zang: Daags voor de vrede zond onze almachtige (217-218).
Harry Mulisch: Kind en kraai: Boezem (231) – Pop (232) – Vertrek (232), Zorg, I t/m V (233), Gelag (234) – Aanzoek (234) – Spel (235) – Verzoening (236) – Samenhang (237) – Vergezicht (238) – Spiegel (238).

Jrg. 139, 1976, nr. 5/6

Arie Gelderblom: Ziekenhuis, 1 t/m 7. (305-311)
Peter Nijmeijer: Tableau in stilstand (379), Eén ding tegelijk (380), Begraven in dit vreemde’ (380), Reisdrift (381), Open (381), Het geheim van Duchamp (382).
Peter L.L. van der Mark: Lastige Amsterdammers (392), Vader tijd (392), Even onkwetsbaar (393), Vanaf verre gekomen (393).

Jrg. 139, 1976, nr. 7

Sjoerd Kuyper: De woorden. (455-457) [Negen korte tot zeer korte gedichten]
Wijnand Steemers: Luchtballonnetjes (471), Het vissertje (472), De sinaasappel hield het meisje vast (472), Jaloezie (473), Zomeravondconcert (473), Madonna (474).

Jrg. 139, 1976, nr. 8

Gust Gils: Gefotokopieerd (515), Brood (516), De scherpte van details (516), Het samenzijn (517), Het kleerscheuren (517), Genezing door wraak (518), Een prijzenswaardig inisiatief (519), En inderdaad (519), Terapie (520), Tot algemene verbazing (521).
Alex van Gelder [eerste regel:] rond 12 uur. (549-552)

Jrg. 139, 1976, nr. 9/10

Eddy van Vliet [eerste regels:] Twee derden lucht (680), De kustlijn verandert niet voor de visser (681), De opgebaarde aarde beweegt de vingers (682), Na de wetten van afscheid & herfst (683).

Jrg. 140, 1977, nr. 1
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 140, 1977, nr. 2

Jaap Harten: Scott Joplin (1886-1917), master of ragtime: 1. Zwarte buffel piano in Texas (92) – 2. Joplin kwam thuis (93) – 3. Duitse bastonen verdringen (93,; Mag het misschien? (94), Nantes, ode aan een jiddisje vlinder en een belangrijk heer (95), Het lied van de menopauze (96), Zwerver verliefd & verdwaald, maar tenminste niet zo melig als bij Van Schendel (97-98).
R.Th.R. Wentges: De neus van Frederik van Eeden. Een beschouwing over de betekenis van reuk en geur in zijn werk. (164-175)

Jrg. 140, 1977, nr. 3

Jacques Hamelink: Pyreneeën, 1 t/m 9. (178-184)
Rein Bloem: bespreking van Hans Faverey: Chrysanten, roeiers. (206-210) [Met tal van (fragmenten van) gedichten van Faverey.]

Jrg. 140, 1977, nr. 4/5

Gérard van den Eerenbeemt: Vier gedichten met echt haar [eerste regels:] had ze maar gekortwiekt je eenden (323), bedrieglijk echte dag (323), wit als sneeuw zei men toen (324), Sir Henry Raeburn (325).

Jrg. 140, 1977, nr. 6

Enno Endt: Herman Gorter en de tachtigers. (379-401)
W. van Dort: Om te onthouden of juist niet (412), Definitie (412), Uit een dagboek (413), [eerste regel:] dit veld waarin ik (413).
Theo de Jong: Dieren (414), Onbewogen (414).

Jrg. 140, 1977, nr. 7

Hans Andreus: Ooit (463), Weerbarstige demiurg (464), Kwade morgen (464), Zeg ik dit (465), Afdeling lichte poëzie: Dies Irae (466), Herinnering aan Paul Rodenko (466), Winters 2 (467).
Paul Rodenko: De experimentele explosie in Nederland. Context en achtergronden van de experimentele poëzie. (468-477) [Deel 1 van 4, zie de volgende afleveringen voor de overige drie delen.]
Walter van der Star: Bij benadering, I t/m IX. (478-482)
Rein Bloem: Herman Gorter: Als brandend hout in vuur. (501-504) [Bespreking van de heruitgave door Enno Endt van de bundel ‘Verzen’ van Gorter.]

Jrg. 140, 1977, nr. 8

Adriaan van Dis: Aantekening bij de gedichten van Breyten Breytenbach. (545-547)
Breyten Breytenbach: Vriespunt (548), Die boom (549), Hoor Here (550), Taalstrijd (551-552), [eerste regel:] soethart, (553), [eerste regel:] in die Rue Monsieur-le-Prince (554). [Afrikaans]
Rudolf Geel: Schrijven in België. Gesprek met Willem M. Roggeman. (555-562)
Paul Rodenko: De experimentele ‘explosie’ in Nederland (deel 2 van 4). (568-579)
Willem M. Roggeman: Gedicht voor uitwendig gebruik (580), Ondertussen gebeurt er altijd wat (581), Net als toen (582), Gedicht om op een wolk te schrijven (583).
Rein Bloem: Het woord in de mond. (595-597) [Bespreking van Jacques Hamelink: Stenen voor mijzelf, en van H.C. ten Berge: Va-Banque.]

Jrg. 140, 1977, nr. 9/10

Het jaar van de jicht. (633-649) Zeven teksten voor het gelijknamige album met zeven zeefdrukken van Fred Bervoets, Jan Cox, Walter Goossens, Flor Hermans, Hugo Heyrman, Wilfried Pas en Ysbrant. Met de volgende zeven gedichten:
Remco Campert: Moord in het atelier. (633)
Patric Conrad: P.P.R. Superster, I t/m V. (634-635)
Gust Gils: De up to date gebrachte Rubenskantate, of: kijk uit voor jaren met een R. (636-638)
Gerrit Kouwenaar: geen dag zonder vlees, 1 t/m 3. (639-641)
Marcel van Maele: Amper 63 en reeds versleten van 't jichtig knikken. (642-643)
Hugo Raes: Ansichtkaart aan P.P. Rubens. (644-646, proza)
Bert Schierbeek: In Memoriam Pieter Paul Rubens, geboren 28 juni 1577 in Siegen. (647-649)
Toon Tellegen [eerste regel:] Op de zacht glooiende helling van een kale ronde Engelse heuvel (650), Het idool steelt de show (651), Juli (652), Caligula Dada (653), Blank (653), Psychose: de ene kant (654).
Leendert Witvliet: Hvolris opgravingen (672), [eerste regel:] Voor een houten hotel in Snekkersten (673), [eerste regel:] Niets mooier dan een houten hek (674), Foto uit 1907 (674), Brief uit een hard land (675), Voor F. (675), Al die oude gedichten (676), Fossiel (676).
De Dichteres zonder naam [ = Margreet Hirs] [eerste regels:] mijn huid is zacht zeg je (705), atheïst onder gelovigen (706), ik verscheur jullie brieven (707), ik kan voor je koken wat je wilt (707).
Paul Rodenko: De experimentele explosie in Nederland (deel 3 van 4). (721-737)

Jrg. 141, 1978, nr. 1

Erika Dedinszky: Dagenboek (3), Torenhotel, 1 t/m 4 [eerste regels:] 1. Rond torenhotel van een nieuw babylon (4) – 2. plakkoek zeurt tussen mijn strakke tanden (5) – 3. in de met scherpgepunte palmen bewapende eetzaal dekken pinguins humeurig (5-6) – 4. nog straalt koorts uit de pels van de najaarswereld (6).
Eddy van Vliet: L'Angelus (Jean-François Millet) (17), Le bal du Moulin de la Galette - 1876 (18), Mis Alexandre (James Whistler) (18), Stockholm (19).
Leo Herberghs: Heilig weer, 1 t/ 5 (29-31), Gras (31), Iemand (32), Waarin (32), Achter (32).
Kees Winkler: Symfonie Nr. 13 (Sinfonia politica), 1 t/m 6. (33-36)
Paul Rodenko: De experimentele explosie in Nederland (deel 4 van 4). (37-45)
Boudewijn Maria Ignatius Büch [eerste regels:] I. die verdomdheid van de melancholie (49), II. wie zingt de nagemaakte (50).
Rein Bloem: Zweefstand in sonnetten. (51-55) [Over de sonnetten van Dèr Mouw. Met weergaven van diens sonnetten ‘Beweeglijk bloemperk op stil blauw kanaal’, ‘Naar zee verwaaid insekt uit bloemenland’ en ‘Schomm'lend weegschaaltje, ritselt de libel’, en van het sonnet ‘Cantharellus Cibarius’ van Jan Kuijper.]

Jrg. 141, 1978, nr. 2

Wiel Kusters: Toen ik mijn hand wegtrok, was zij pikzwart, I t/m VII. (98-100)

Jrg. 141, 1978, nr. 3
Jrg. 141, 1978, nr. 4/5
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 141, 1978, nr. 6

Jacques Hamelink: Bloemblad (372), Spreeuw (372), Reiger - met het rietpenseel (373), Zeelt (373), Roos (373), Wilg (374), Orfeus slapend (374), Aude (374).
Jaap Oostermann: Onontdekt reddingsteken (403), En natuurlijk de liefde (404), Fotomorfose (405), Geen hart (406).

Jrg. 141, 1978, nr. 7
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 141, 1978, nr. 8

Hans van de Waarsenburg [eerste regels:] De gewonde hond likt het bloed (500), De spreektaal mijdend (501).
J.H. van Geemert: Historisch (508), Verhuizing (508), Oud jaar (509).

Jrg. 141, 1978, nr. 9/10
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 142, 1979, nr. 1

Margriet Poort: Sucker (28), [eerste regel:] Ik formuleer geen andere eis (28), Sirene (29), [eerste regel:] Dit boek is niet buiten (29), Meisjes, geheimen, I en II (30), [eerste regel:] Niet onder de handen van één man (30), (Aan mijn zusters) (31).
Jacques Kruithof: Van der Mollen feeste, 1 t/m 5, en Epiloog (39-44)

Jrg. 142, 1979, nr. 2
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 142, 1979, nr. 3

Lela Zečković [eerste regels:] In mijn beste ogenblikken (157), [gedichttitel] Foto (158), [gedichttitel] Occulte wetenschappen (158), Draai haar op haar rug (159), Een zeer flauwe helling (159), Zorgvuldig zoeken we (160), [gedichttitel] Kunstschaatsen (160), In een wit gala-uniform (161), Zij maakte rechtsomkeert en staarde (161), Zijn oud geworden hand (162), Zij huilt prachtig, als regen (162), En zoals wanneer hij zich buigt (163), Wanneer mist over het panorama trekt (163).
Ben Cami: Rustiek (173), Winter (174), [eerste regel:] Langdurig, pijnlijk sterven (175).
Wiel Kusters: Tekst en context. (185-188) [Over het dichtwerk van Jan Hanlo. Met weergave van diens gedichten ‘Zaagt gij dragonders te Lyon?’, ‘'s Morgens’ en ‘Over kinderen’.]
Eddy van Vliet: Waterglas (189), Jeneverglas - voor remco c. (190), Een glas op Portobello Road (191), Het glas van Hans Lodeizen (192), Afscheidsglas (192).

Jrg. 142, 1979, nr. 4

H.H. ter Balkt: Portret van S. (227), Stations (227), De aardappelsorteermachine (228-229).
Boccarossa [= Margreet Hirs] [eerste regels:] lijdzaam wacht ik op mijn beurt (238), in lichtgroen en roze (239), de klok draait sneller (239), een rode fontein tussen mijn benen (240), mannen roepen mij na (241), in gedachten heb ik laarzen (242).
Paul Snoek: Wat je nog niet wist (254), Schildersverdriet (255), Doodstil gedicht (256), Springlevend blijven (257).

Jrg. 142, 1979, nr. 5

Erika Dedinszky: Winter in het Gooi (324), IJstijd (325), Zijdelingse vertrekken. Voor Max Ernst: Kelder – Gang – Badkamer – Bibliotheek (326).
Willem M. Roggeman: Onveranderd, maar onherkenbaar (351), De revolutie begint in Brugge (352).
Eldert Willems: Winter (353), Kleine twijgen (354).

Jrg. 142, 1979, nr. 6/7

A.L. Constandse: Après-midi d'un faune (454), Nacht (450). [Gedichten]

Jrg. 142, 1979, nr. 8
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 142, 1979, nr. 9/10

Martin Veltman: Agenda (622), Vergadering (623), Stress (623), Aandeelhouder (624), Middag (624), Buitenveldert (625).
Hans Vlek: Leeg en eenzaam (626), Eenvoudig recept (627), Bij mijn 31ste verjaardag (627).
Leendert Witvliet [eerste regel:] Sneeuw, maskerade zachte aandoenlijke maskerade (652), December (653).
Edzard Diederik: Arkadia (654), Strand (654), Erfstuk (654), 1 nacht (655), Bij 't venster in de winter (655), Winter (655).
Remco Ekkers: Drie studies van een leegte [eerste regels:] 1. De leegte is een gat vol licht – 2. Iemand zegt: ik ga kijken – 3. De tedere inklemming van je huid (668-669), Vierhuizen (669).

Laatst bijgewerkt op 8 december 2022

Gids, De [4]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Selectieve inhoudsopgave, deel 4

Jaargang 143 t/m jaargang 152

Januari 1980 t/m december 1989

Meer informatie

De inhoudsopgaven vanaf 2008 tot en met het meest recente nummer zijn te raadplegen op de website van De Gids. De bijdragen zelf zijn alleen voor abonnees toegankelijk.

INHOUD 1980 - 1989, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880

Jrg. 143, 1980, nr. 1

Arie de Froe [eerste regel:] Wat treurt Gij Hoogstgeleerde Geel. (2)
Yerba Secu: Ik ben onderwijzer. (64) [Opgenomen in bijdrage van Eva E. Abraham-Van der Mark: Enkele opmerkingen over Antilliaanse literatuur, pp. 56-64.]

Jrg. 143, 1980, nr. 2
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 143, 1980, nr. 3/4

Elly de Waard [eerste regels:] Zo ver ben je terwijl je naast me zit (177), Mijn liefde hongert naar je en ik honger (178).
A. de Froe: Van kerst naar paas, van paas naar kerst. (233-235)
Boccarossa [= Margreet Hirs] [eerste regels:] onbekend en ongezien (251), dit zijn mijn verkrachters (252), dit lichaam is al gebruikt (252), ik die deze bewegingen (253), er is een spiegel (254), een gouden doos (254).

Jrg. 143, 1980, nr. 5

H.C. ten Berge Drie tijdstippen: Acres Road 7.1.75 9.15 u (311) – Gedicht met stotteraar 7.1.79 9.15 u (312-313) – Carla House 7.1.80 9.15 u (314-316).

Jrg. 143, 1980, nr. 6

Hans Faverey: Dichtheid, rimpeling, het ruisen: Zich aan de golfslag onttrokken (407) – Zulke tronk - zulke roos (408) – Maar waarom geen winde- (409) – Branding noch stokroos (410) – Dagelijks een brandende stokroos (411).
Eddy van Vliet: 1980 (417), Sotto voce (418), Foto (418), Vreemd is de gedachte (419), De leeuwin (419).

Jrg. 143, 1980, nr. 7

Wiel Kusters: Hoofden. (480)
J. Bernlef: Een forens, omkijkend (497), Verjaardag (498), Mijn broer Piet (499), Golden delicious (500).
Martin Veltman: New York (520) – Directeur (521) – Zakenlunch (522) – Conflict (523) – Praatje (524) – Dilemma (525).

Jrg. 143, 1980, nr. 8

Jacques Hamelink: Dode meeuw (531), De meermin (532), Zeezwart (533), Wennen (534), Strandbeeld (535).
Gerard Leonard van den Eerenbeemt [eerste regels:] het paard dat ik naloop (540), een ets als een brug (541), de maan, dat is pas zichzelf (542), (sifr) / herinnering aan een streling (543), het objectief (544), niets helpt vechtvliegers (545), geen dans (546), in de wind wil zon afgerukte vleugel nog wel (547).
Huub Beurskens [eerste regels:] de vanger draait van de vis (548), tegen de koelte van een mes (549), de vis met een hazelip (550), de vis zwemt in het water en vergeet zich (551), sluitend in holling in lucht op holling in water (551).
Willem Bijsterbosch: In de bus (570), Lovesong for the room on number fourteen (571), Gedicht voor Michel K. (572).

Jrg. 143, 1980, nr. 9/10
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 144, 1981, nr. 1

Elisabeth Eybers: Nostalgiese vers (3), Verhuising (4), Kommunie (4), Stemming (5), Notisie (6). [Afrikaans]
Hans Tentije: Dezelfde plaatsen. (28-29)
Willem M. Roggeman: De zeven werken van barmhartigheid: De hongerigen spijzen (33) – De dorstigen laven (34) – De doden begraven (35) – De zieken bezoeken (36) – De vreemdelingen herbergen (37) – De naakten kleden (38) – De gevangenen bevrijden (39).

Jrg. 144, 1981, nr. 2/3

Rabin Gangadin [eerste regels:] Uren van tederheid, vriendschap waarin we praten (143), Ik luister naar de bron, de waterval in de rivier (144), Ik ben gekomen om te vrijen (145), Zij wordt steeds banger en weet niet waarom (146), Een slaapkamer als enige plaats voor privacy (147), Ik tracht mijn leven tevergeefs op te bouwen (148), Ik verlang naar een vernietiging (149), Ik heb een tandeloos leven geleid (150).
Hans Vlek: Memo der wanhoop (163), Merzbau (164), Mijn favorieten (165), Marakech-menuetten: We hadden de Nivea naast het bed gezet (166) – Soms, ’s middags kwam de hadji op bezoek (167) – We dwaalden wat door parken en moskeeën (168) – De hemel inspireerde de mystiek-poëtisch, al (169), Het sonnet [eerste regel:] Hoe vreemd ritm en regelmaat van het sonnet! (170).

Jrg. 144, 1981, nr. 4

Cita Golterman-Van Dijk: Springvloed (195), De huizen (195), De jacht (196), Hollanders (196).
Albert Jan Govers: Apriori (215), Mijn vader haalde februari niet (216), Vrede (217), Vijftig voorbij (218), Creatieve fusie (Dizzy Gillespie/Ray Nance) (219).

Jrg. 144, 1981, nr. 5
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.

Jrg. 144, 1981, nr. 6

Jacques Hamelink: Surge (365), Vinkeveense plassen (366), Vindplaats (367), Tarantella (368), Hemisferen (369), Gemengde berichten (370).
Margot H. de Hartog: Étude voor viool (met gitaarbegeleiding van Wallace Stevens) (384), Mijn broer en ik (385), De ruïne (386).
Michel Huisman: De dag van gisteren (397), Bericht van haar: I. toen onvrede rommelde aan je rug – II. terwijl je ver weg lag te slapen – III. in het huis van eergisteren (398-400).
Leo Herberghs: Hij 1 – Hij 2 – Hij 3. (401-403)

Jrg. 144, 1981, nr. 7

Gérard Leonard van den Eerenbeemt [eerste regels:] inzicht (437), toen waren wij hier (438), vredige rust, te snijden (439), wit is geen geur (440), hier maken de duinen (441).
Remco Ekkers: Berlijn. Een winterreis: 1. Politiek (462) – 2. Reis (463) – 3. Nollendorfstrasse (464) – 4. Egyptisch museum, I en II (465) – 5. Dahlem (466) – 6. Centrum (467) – 7. ‘Pure fantasy’ (Pinter) (468) – 8. Oost (469) – 9. Hotel (470).

Jrg. 144, 1981, nr. 8

Jacobus Bos: Noble is what Noble does [eerste regels:] Hier zijn ze geweest hier (458) – Dit sublieme landschap (459) – Doden in bomen – resten (460) – Etend wat men tegenkomt (461) – Onwelvoeglijke rots (462) – Het landschap (463).

Jrg. 144, 1981, nr. 9/10

Leo Vroman: Avondgymnastiek: 1. Als je niet thuis bent loop ik meer (497) – 2. Binnen je hangkast vol kleren (498) – 3. Hoewel ik alles van je lust (499) – 4. Door je afwezigheid (500) – 5. Stel eens dat ik jou alleen (501) – 6. Als je met jezelf praat (502) – 7. Liefste ik heb de laatste jaren (503).

Jrg. 145, 1982, nr. 1
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 145, 1982, nr. 2

Eddy van Vliet [eerste regels:] Ik wil alleen maar zeggen dat ik het niet weet (116), Eigendom was diefstal in de dagen (117), Hier ben ik dan in dit land van de Thebanen (118), Dat hij ook nog dood kon gaan, was eigenlijk niet te geloven (119), Niet dat wij de kar niet in brand staken (120).

Jrg. 145, 1982, nr. 3/4

Jan G. Elburg: Zijnzoon kleinzoon [eerste regels:] vlerk van de mond geblazen (174) – winst? schatten vergaard? je eigen (175) – gooi dat geschrift weg paps (175), Op het plein voor Terminus [eerste regels:] als als (177) – door media. in het midden van je nietzijn boe (178) – schop na trap schuift de dwerg uit (179).

Jrg. 145, 1982, nr. 5

M.K. van der Steeg: Vannacht (281), Buiten gebruik (282), Satie (283), De bevrijding (284).
Manuel Kneepkens: P.C. Hooftstraat (326), Happy birthday (36) (327), Landschap voor poilus (328), Toast op de jaren tachtig (329).

Jrg. 145, 1982, nr. 6

Jacques Kruithof: Lied zonder wachter: I. straks- / zijn ster rijst nu (374) – II. straks- / voegt tichel zich voet (375) – III. straks- / lig je voor de hand (376) – IV. straks- / ruikt je nest naar vers brood (377).
Nel Veenboer: te geborgen stad. (391)
Michel Huisman: Alpha-prophet. (400)
Sonja Prins: Het er onder houden van de nieuwe generatie (419), Het woord hart in je keel (420).

Jrg. 145, 1982, nr. 7

Huub Beurskens [eerste regels:] een hoogbejaarde dame op een terras (480), toen ik mijn armen toen ik rechtop zat (481), de tilkraan en wat daaraan om (482), hoe kan men over een sloot (483).

Jrg. 145, 1982, nr. 8

Wiel Kusters: Aantekeningen over Leopold. (526-538) [Over sporen van Emily Brontës roman ‘Wuthering Heights’ in het dichtwerk van Leopold. Met weergave van Leopolds gedicht ‘Om mijn oud woonhuis peppels staan’.]
Jacobus Bos: Buiten bereik. (539-542) [Vier gedichten bij vier afzonderlijke regels uit het Egidius-lied.]

Jrg. 145, 1982, nr. 9/10

Jean-Paul Franssens: Oefening voor de zondagmorgen (611-613), Bij de laatste foto van Rimbaud: 1883 in Abessinië (614), Oefening voor de nacht (615-616).
Ron Hey: Koninginnedag 30 april 1982. (635-636)
Wim Neetens: Noordzee met narcissus en blauwe vlieger (648), Een vormelijk gevoel (649), Pistool (650), Performance (651).

Jrg. 146, 1983, nr. 1
Breyten Breytenbach: Ek is hier, parodie. (18-20) [Afrikaans]
Elly de Waard: Aletschi (43-44), [eerste regel:] Haar wimpers zijn de vleugels van (45).
Rommert Boonstra [eerste regel:] er zaten barstjes. (56)
Wiel Kusters: Wie weg is, is gezien. (61-64) [Over illusies rond de gelijktijdige aan- en afwezigheid van gestorvenen in het werk van Nooteboom, Hamelink en Van Toorn.]

Jrg. 146, 1983, nr. 2/3

Wiel Kusters: Ik en de dood, het kind en ik. (177-180) [Over mogelijk relaties tussen gedichten over de dood bij Claus en bij Van Eyck, en over het kind bij Blake en Nijhoff.]

Jrg. 146, 1983, nr. 4

Harry Mesterom: Bevroren wajang (255), De Reizigerspalm (256), Brastagi (257).
Hans Berghuis: Rijmprent (265), Spreuken (266).
G.L.G.M. van den Eerenbeemt [eerste regels:] Over de dood (278), Waar wit (279), Waar men vertrekt (280).
Wiel Kusters: Op de bodem van de lucht. (288-291) [Over de reiger in gedichten van enkele Nederlandse dichters.]

Jrg. 146, 1983, nr. 5

Harry Mulisch: De geboorte. (327-333)
Wiel Kusters: Het leven op stoomschepen [eerste regel:] Onveranderd. Niets – [eerste regel:] Silhouet – Ballade van de Stoker – Het lied van de vuurplaat – [eerste regel:] Op het kussen – Bal masqué.(346-351).
Eddy van Vliet: Een biografie: 1. Met trage passen onder de kroonluchter door (352) – 2. De slaapwagen was de einder. Een gunst van de nacht (353).
Leo Vroman: Desnoods als porcelein. (354-356)
Frans Budé: Krijtzee: De haai (Corax pristodontus) (357-358), De vleermuis (Myotis myotis) (359), De kardoen (Cynara cardunculus) (360).
Martin Reints [eerste regels:] de mens, in zijn doelloosheid, aanschouwt (361), de mens, met zijn woelende gedachten, hangt (362), het innerlik van de eenzame mens (363). [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
Huub Beurskens: Af en aan, 1 t/m 4. (364-367)
Wiel Kusters: Poëzie en zwaartekracht (1). (385-388) [Over de zwaartekracht in enkele gedichten van Bloem, Kouwenaar en Schierbeek.]

Jrg. 146, 1983, nr. 6

Wiel Kusters: Een bezoek aan de leermijn, 1 t/m 5. (431-433)
Jacques Hamelink: Bezoek aan het oude huis. (440-443)
Wiel Kusters: Een engel op de drempel. (474-477) [Over de engel in gedichten van enkele Nederlandse dichters.]

Jrg. 146, 1983, nr. 7

Leo Herberghs [eerste regels:] wind, van gistren (524), voorbij gaat de (525), gras dat iets (526), te veel vogel deze (527).
Richter Roegholt: Sloop (543), Stem (544-545).
Wiel Kusters: Zonder hengel. (570-572) [Onder meer over de engel in gedichten van Nooteboom en van Hanlo.]

Jrg. 146, 1983, nr. 8/9

Wiel Kusters: Imagine there's no heaven. (683-684) [Meer over de engel in gedichten, onder anderen bij Jaap Harten.]

Jrg. 146, 1983, nr. 10

Jacobus Bos: Verschijningen [eerste regels:] Men kan wel eindeloos zijn paard (782), Ik bedenk hem in termen van (783), Valt de sneeuw dan valt (784), Daar gaat zijn paard aan hem (785).
Joris Iven: Zwarting: [eerste regel:] [eerste regel:] ‘Gegenstand’: onbestemde veer in de hand (799), Bruidsruiker, van achter een rug (800), Ook de gewaarschuwde bezoeker (801), Zij beheersten het gebeuren, of wat daarvan overbleef (802), Daders worden in een oogwenk vermande handen (803).
Wiel Kusters: Uit een tafelrede. (813) [Korte tafelrede met bespiegeling over het gedicht [eerste regel:] ‘Daar komt een tafel op mij af’ van Pierre Kemp.]

Jrg. 147, 1984, nr. 1/2

Wiel Kusters: Poëzie en zwaartekracht (2). (98-100) [Over de bundel ‘Bijbelplaatsen’ van Jan Kuijper. Met weergave van diens sonnetten ‘1 Corinthiërs 10:12’ en ‘Klaagliederen 2:2’.]
Wiel Kusters: Job 28:4. Voor Jan Kuijper. (100)

Jrg. 147, 1984, nr. 3

Remco Ekkers: Zeventiende eeuw, I en II (152), Matisse (153), Semiotiek (153).
Hans Berghuis: Landschap. (165)
Hans van de Waarsenburg: Mijn vader danst een tango. (172)
Wiel Kusters: Ondergronds leven 9. (187-189) [Onder meer over de gedichten ‘Mol’ en ‘Part of a case history: een droom over doodgaan (dood zijn)’ van Hans Andreus.]
Wiel Kusters: Onder het papier. (195-197] [Onder meer over het jeugdgedicht ‘Vast besluit’ van Bertus Aafjes waarin het papier transformeert tot Aafjes’ geliefde, vergeleken met soortgelijke passages bij Leo Vroman.]

Jrg. 147, 1984, nr. 4

Gerrit Kouwenaar [eerste regels:] Zo helder is het werkelijk zelden, men ziet (242), Het tijdstip dat de stilte zich uitvindt (242), Er zit iets radeloos in de struiken, geluid (243), Anderhalve meter, zo diep meet het inzicht (243).
Wiel Kusters: De aarde, de vaas en de bloemen. (263-266) [Over vazen bloemen in gedichten van enkele Nederlandse dichters.]

Jrg. 147, 1984, nr. 5

Dirk van Bastelaere: Pruisisch blauw: Berlijn/Anhalter Bahnhof (311) – Berlijn/Kranzler (312) – Berlijn/Strasse des 17. Juni (313) – Berlijn/Schicksal (314) – Berlijn/Die Mauer (315).
Jaap Goedegebuure: H. Marsman tussen traditie en vernieuwing. (337-342)
Wiel Kusters: Met bloemen en te laat. (354-356) [Over vazen en bloemen in het dichtwerk van Toon Tellegen.]

Jrg. 147, 1984, nr. 6

Gerrit Krol: Over moeilijke en makkelijke poëzie. (411-414)
Wiel Kusters: Over de rijpheid van jonge kersen en de eerste regels van Gorters ‘Mei’. (415-418) [Over de betekenis van enkele ogenschijnlijk tegenstrijdige beelden in het begin van Gorters ‘Mei’.]
Hugo Claus: Stele. (420-421)
Harry Mulisch: Die letzten Fragen. (422-423)
Huub Beurskens: Als alles oppervlak is. Alef/Farao van Willy Roggeman. (424-436) [Uitgebreide bespreking van genoemde bundel. Met weergave van Roggemans gedichten ‘Vogeljacht met werphout (muurschildering in Thebaans graf)’, ‘Kanopen. scarabeus’, ‘Schaduw over El Amarna. Nefertiti spreekt’ en ‘Genesis’.]
Hans Berghuis: Landelijk vierluik: 1. Kluis – 2. Tuinbeeld – 3. Vakwerkhuis – 4. Noodkist. (438-439)
Huub Beurskens: Vallende man (440), Waar het spoor de zee verlaat (441), Twee figuren (442), Afgrond (443).
Frans Budé: Sneeuw. Geruimd: Landschap – De vlucht – Vindplaats, 1 t/m 3 – Mythe, 1 en 2 – [eerste regel:] Liefste. (444-449)
Carl Friedman: Gif (450), Nabij (451), Toeschouwer (452), Eed (453), Oordeel (454).
Manuel Kneepkens: Eind van het seizoen (455), Elfenkwartier (456), De fazant (457).
Wiel Kusters: Het leven op stoomschepen: Liftboy – Promenade – Verstekeling – Een lichte bons – Speeltafel – Dekstoel. (458-459)
Toon Tellegen: Een binnenplaats (460), Een boek (461), Een reis (462), Een vuur (463).
Hans Vlek: Astrologisch (464), Brood des hemels (465), Een gedicht zonder woorden (466).
Leendert Witvliet: Om de heg (467), Een zondagmiddag (467).
Wiel Kusters: Een wil tot geluk. Bertus Aafjes zeventig jaar. (469-474) [Over het dichtwerk van Aafjes. Met weergave van diens gedichten ‘Als ik bedroefd ben’, ‘De wrede God’, ‘Op een meeuweschedeltje’ en ‘Schaatsenrijders’.]

Jrg. 147, 1984, nr. 7

Wim Reilingh: De meisjeskamer (525), Het preimeisje (526).
Wiel Kusters: Naar Macedonië, langs Tenerife's klip. (545-547) [Over de emotionele bronnen van zijn gedicht ‘Meer van Ohrid’ en van zijn notities- en gedichtenbundel ‘Het mijnmuseum’.]

Jrg. 147, 1984, nr. 8/9/10

Themanummer met bijdragen over de 147 onderwerpen in het pak van Sjaalman uit Multatuli’s ‘Max Havelaar’. Hierin de volgende poëzie en bijdragen over poëzie:
Rutger Kopland: Over de ouderlyke macht. (675)
C. Buddingh’: Over de koffiekultuur te Menado. (691)
Wiel Kusters: Over brandbaarheid van water. (727) [Gedicht]
G. van Benthem van den Bergh: Over de vogelnestklippen aan de Javase zuidkust. (743)
Judith Herzberg: Over den versbouw der Hebreeën. (750)
Willem van Toorn: Over Genesis. (780)]
Wiel Kusters: Over waarheid in poëzie. (784) [Proza]
Gerrit Krol: Over het verband tussen poëzie en mathematische wetenschappen. (787-788) [Proza, met weergave van het gedicht ‘Hartenjagen’ van K. Schippers.]
Charlotte Mutsaers: Tekening: 'Over de onzedelykheid van het hengelen', van Charlotte Mutsaers, en haar gedicht: Sterre der zee help de vissers om zeep. (833-834)
Hella S. Haasse: Si Samun Gandrung (een ‘Maleise romance’). Samun verliest zijn hart. (844-847) [Tweetalig gedicht, versies in Maleis en Nederlands.]

Jrg. 148, 1985, nr. 1

Sjoerd Kuyper: Een reisgenoot, I t/m V. (22-25)
Anneke Brassinga: Hautes Fagnes. (40)
Richter Roegholt: Lip (53), Kousen (54).
Wiel Kusters: Met betrekking tot Fens. (55-57] [Bespreking van Kees Fens: De tweede stem. Over poëzie. Met onder meer aandacht voor Fens’ kanttekeningen bij het gedicht [eerste regel:] ‘In de zwarte nacht is een mens aangetreden’ van Gorter.]

Jrg. 148, 1985, nr. 2

Jacobus Bos: Verdwijningen [eerste regels:] Arend ook wel adelaar genoemd (101), Een steen die rolt zo een (102), Eén borst is nog geen landschap (103), Zo willen verdwijnen met de zon (104).
Hans van de Waarsenburg: Mijn vader danst een tango. (127)
Wiel Kusters: Bid niet voor het geraamte. (128-129) [Bespreking van het gedicht ‘Sterven te Antwerpen’ van Maurice Gilliams.]

Jrg. 148, 1985, nr. 3/4

Wiel Kusters: Twee wandelingen. (289-291) [Bespreking van de gedichten ‘Wandeling naar Parfondeval’ van Remco Campert, en van Hans Faverey: ‘Hetzelfde stukje bos dat ik ken’.]
Igma van Putte-De Windt: Recente Antilliaanse poëzie in Nederland. (304-316) [Kort overzicht van Nederlandstalige Antilliaanse poëzie, gevolgd door uitgebreide informatie over poëzie ‘geschreven in de drie andere talen, het Papiamentoe, het Engels en het Spaans’.]

Jrg. 148, 1985, nr. 5

Hans van de Waarsenburg: Het boothuis te Laugharne. (343)
Robert Egeter van Kuyk: Fernâo Mendes Pinto (354), Oponthoud in de bergen (355), Torre de Belém (356).
Remco Ekkers: Sneeuw, 1 en 2 (373-374), Panorama Mesdag (375).
Wiel Kusters: Van hand tot palm. (387-388) [Bespreking van ‘Fiere miniature’ van B. Zwaal.]

Jrg. 148, 1985, nr. 6

Remco Campert: Amsterdams journaal, 1 t/m 6 (423-424), Jacob Catskade. 1959 (425), De tovenaar van het Leidseplein. 1960 (426), Huisman in Valeriusstraat. 1978 (427).
Wiel Kusters: Doorschoten gedichten. (428-430) [Over gaten, leemtes en onafheden in het dichtwerk van Leopold en van Faverey.]
Jan G. Elburg: Ma foi la guerre [eerste regels:] Geheel jouw lijn; je stelt je voor (431) – een stad van regelrechte strepen (431) – zie de man, geen half mens nee (431) – is bloedgeil ontuig over ons (432) – de zelfs buiten dit werk voorgoed (432) – en zo gedacht. in zulke (432); [gedichttitels:] Maker (433-434), Je wijst met een pluim (435).
H.H. ter Balkt: Verkeerde raadhuizen (436), De ontzetting (437), In de Ebendorferstrasse (438-440), Het hooi wordt op de hooimarkt verzameld (441-442).
Martin Reints: Brief uit Kiel [eerste regels:] stervelingen achter dingen op wielen (443) – de mens (444) – als op toneelschermen om mij heen (445) – hefschroefvliegtuig boven haven (446). [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
Huub Beurskens: Een vieve oude man - erotische poëzie van Pierre Kemp. (447-454) [Bespreking van de bundel ‘Garden, 36, 23, 36 inches’ van Pierre Kemp. Met vermelding van diens gedichten ‘Animo’, ‘ Het gedicht, [eerste regel:] De horizonten barsten als flessen’, ‘Dans van een geparfumeerd geraamte’ en ‘Nachtbloei’.]
Frans Budé: Een leem [eerste regels:] 1. Weg. Afgelegd (453) – 2. We schoven door het nachtportaal (453-454); 1. Mondgat. Rond (455) – 2. Bleek zijn mond bevroren (455); 1. Moet hij hier (456) – 2. Tussen banen in de grond (456); 1. Hij had nog knopen willen leggen (457) – 2. Ruim van leem en ijzer (457).
Hans Berghuis: Ecliptica (458), Woordschat (459).
Leo Herberghs: Zadel en haam [eerste regels:] het denken valt vaak in slaap (460), aarde is een verzinsel (461), een oud paard is op gestegen (462), heel stil verwilderde hij, wiste (463), vlucht hij of keert hij terug? (464).
Huub Beurskens: Oplosbare vis. (465)
Wiel Kusters: ‘Alle wegen lopen dood’ [1]. (466-474) [Bespreking van de gedichten [eerste regel:] ‘De stille weg / de maannachtlichte weg -’ van Gorter, en [eerste regel:] ‘Men is vandaag ontzettend onsterfelijk’ van Gerrit Kouwenaar.]
Michel Bartosik [eerste regels:] Het van zelf tot sap smeltend vlees (475) – Scherpe glazen hoeken in de gangen (476) – Je leek met ieder (477) – Je stootte een kwartier voor tijd (478); [gedichttitel] Troostje (479).
K. Michel: Pequeño poema infinito (480), [eerste regel:] ons huis was bij de zee (481), Adelante (482).
Wiel Kusters: ‘Ik ben die hond.’ Over Ed. Hoornik (1910-1970). (489-491) [Met weergave van de gedichten ‘De hond’ van Hoornik, en van ‘Slagveld’ van Gerrit Achterberg.]
Frans de Rover: Doe ik het niet dan gaat de jongen dood. Gesprek met Martin Veltman. (491-496) [Interview, met weergave van diens gedichten ‘Standpunt’, ‘Leeuwarden’ en [eerste regel:] ‘Hij speelde op de mondharmonica’.]

Jrg. 148, 1985, nr. 7

Wiel Kusters: ‘Alle wegen lopen dood’ (2). (535-541) [Over enkele typerende beelden in het dichtwerk van Kouwenaar en van Remco Campert. Met weergave van de gedichten ‘Dichterlijke vrijheid’ en ‘Vorm’ van Remco Campert.]
Hans van de Waarsenburg: Waar het blauw eindigt: Beweging (543) – Uitspansel (544) – Horizon (545) – Doek (546) – Transparant (547) – Visser (548) – Windjammer (549) – Windjammer 2 (550); De schilder bezoekt het strand (551).

Jrg. 148, 1985, nr. 8

Wiel Kusters: Pegasus. (679-680) [Bespreking van beelden van paarden in het dichtwerk van Leo Herberghs en Hans Tentije. Met weergave van de gedichten ‘Paarden’ en ‘het denken valt vaak in slaap’ van Leo Herberghs en van ‘ 't Paard’ van Hans Tentije.]

Jrg. 148, 1985, nr. 9/10

Hans Vlek: Mood Indigo. (713)
G.J. Resink: De salanganen (723), Tors van Çiwa (724).
Wiel Kusters: De dichter tekent. (791) [Weergave en bespreking van het gedicht ‘Een kind tekent’ van Koos Schuur.]

Jrg. 149, 1986, nr. 1

Jan G. Elburg: Kijkruimte/tijd. (15)
Jan H. Mysjkin: Nachtglas [eerste regels:] Dat de tong vertelle van de taal, vertelle wat telt in de taal van (33), Wanneer de minnaar in nachtelike stilte de stilte doorbreekt door (34), Een hand die tast in de donkerte, en tast in de leegte tussen de (35), In de nacht is alles vervuld van tekens, is alles mateloos tekens (36), Is er licht, een beetje licht in deze ruimte dat het moment (37), Dit gedicht gaat over jou (ik zeg jou, en zeg liefste), maar geen (38).
Ben van Melick: ‘Hevig van grijsheid en vuurvast...’ Over Maurice Gilliams. (39-46) [Over Maurice Gilliams: Vita Brevis. Zie ook de reactie van Laurens van Krevelen in nr. 3.]

Jrg. 149, 1986, nr. 2

b. zwaal [eerste regels:] een grote zee (92), laatst kwam ik (92), wind op zee (92), klaar wakker (93),
Jacobus Bos: Vuurmond [eerste regels:] Uitzicht van zee. Oeverloos het (108) – De oevers van de zee (108) – Vuurmond als hij haar kuste zegt (109) – Onderzeezeiler (110) – Er liepen eerst insecten en dan (111) – Bloed: vergietend. Hoe uit (112) – Waar de rivier zich (113) – Hemelval-Hoe de zon niet (114).
Wiel Kusters: Naderen de arenden? (115) [Over anagrammen in gedichten. Met weergave van de gedichten ‘Arenden’ en ‘Vincent’ van Gerrit Achterberg.]

Jrg. 149, 1986, nr. 3

Eddy van Vliet: Het dijkhuis (183), De gaslantaarns (184), De gloriëtte (185), Op een nacht (186).
Wiel Kusters: Haar vel was als de watervijveren. (202-203) [Over metaforen over schrijven als erotische handeling.]
Laurens van Krevelen: Vita Brevis van Maurice Gilliams. (235-236 [Reactie op Ben van Melick: ‘Hevig van grijsheid en vuurvast...’ in nr. 1. Met naschrift van Ben van Melick. (236-237.]

Jrg. 149, 1986, nr. 4

Theo van Baaren [eerste regel:] Trommels van marmer, fluiten van graniet (254), Na het bal (254).
Paul Marijnis: Ringnekfazant (266), Zwarte zwanen (266).
Wiel Kusters: X kijkt in Y. Over Pierre Kemp. (279-281) [Over de ‘indringende wijze van kijken’ in de gedichten van Kemp.]

Jrg. 149, 1986, nr. 5

Koos Schuur: Cumuli (315), Een zomertijd (316-317), De wijsgeer van Winsum (317).
Jan G. Elburg: Geen letterheren (1). Uit de voorgeschiedenis van de Nederlandse literaire beweging der Vijftigers: de jaren 1948 en 1949. (318-329)
Wiel Kusters: J.C. Bloem leest Hélène Swarth. (330-333) [Met weergave van het gedicht ‘Tussen de gele zonnebloemen’ van Hélène Swarth en, min of meer als variant daarvan, het gedicht ‘Het baanwachtershuisje’ van J.C. Bloem.]
Christine D'haen: Nues. (334-335)
Hans Berghuis: Vogel geluk (336), Stamboom (337). [Uit: Een winter in Tomi.]
Remco Ekkers: Alauda arvensis (338), Verplaatsing (339), Vrouwen (340), Beweging (341).
Stefan Hertmans: Bezoekingen, I t/m VII. (342-348)
Michel Bartosik [eerste regels:] Begiftigd met tranen- (349), Thuis moeten zachte vruchten (350), Het klinkt gortdroog, of (351), [gedichttitel:] Bloedvlek (352), Maar je zat (353).
Joris Iven: Spiegeling [eerste regels:] Honderden vissen verdronken hier (354), Roestig rood drijft verder de ton (355), Aan het eind blijft alleen een schijnbeeld (356), Hier ligt voor ogen uitgespreid (357), De doden waar hij het over had (358).
Huub Beurskens: Een kus in Ter Kameren. Bij een gedicht van Jos de Haes. (359-364) [Bespreking en weergave van het gelijknamige gedicht. Met weergave van de gedichten ‘Elza’ en ‘De bol’ van de Haes.]
Hans van de Waarsenburg: Villa Carmen Sylva, I t/m VI. (365-370)
J.H. van Dijk [eerste regels:] Brief uit de Sind Club (371), Soms in koele woede (372).
Manuel Kneepkens: De schrijver (373), Zwarte zwaan (374), Amor fati (375).

Jrg. 149, 1986, nr. 6

Wiel Kusters: Net (433), Maan (434), Aveugle (435).
b. zwaal [eerste regels:] de wang van de rivier (458), zwijgzaam water (459), o stromen vloeiden mee (460), een ontsnapt, zaad is gode welgevallig (461).
Wiel Kusters: Ketenen tekenen. (472-473) [Over anagrammen in gedichten van Gerrit Achterberg. Aanvulling op Wiel Kusters: Naderen de arenden? in nr. 2. Met weergave van Achterbergs gedichten ‘Code’ en ‘Rath & Doodeheefver’.]

Jrg. 149, 1986, nr. 7

Frans Budé: Haarrook [eerste regels:] Een berg van louter haren (548); 1. As op losse haren (549) – 2. As, Geen grond (549); 1. Verward door rook en schaar (550) – 2. Herken hem aan zijn haren (550); 1. Tot krakens toe (551) – 2. Wat let de tanden zich te schikken? (551); 1. Ver en dun een deining (552) – 2. Bestaat de spiegel (552); [gedichttitel:] Zo te sterven. Schouwers (553).
Wiel Kusters: Cheops en Sebastiaan. (593-594) [Over Nijhoffs gedicht ‘Het veer’ als mogelijke reactie op het gedicht ‘Cheops’ van Leopold.]
Remco Ekkers: Alsof er niets gebeurd is. Over ‘De goddelijke gekte’ van Hans Vlek. (597-601) [Bespreking van de genoemde bundel. Met weergave van Vleks gedichten ‘Fatum’, ‘Euterpe met krulspelden’, ‘Brood des hemels’ en ‘Een geslaagd gedicht’.]

Jrg. 149, 1986, nr. 8

Leo Vroman: Grondlucht. (639)
Jacobus Bos: De val opwaarts: Verloop van tijd (653-654) – Tussentijd (655) – Uiteen (656-657) – De val opwaarts (658). [In verkeerde lay-out afgedrukt, zie de gecorrigeerde versie in jrg. 150, nr. 4/5, pp. 398-403.]
Robert Egeter van Kuyk: Ter herinnering (684), Aan de jaguargod (685), [eerste regel:] Hier is het eerste woord nog niet gesproken (686).
Wiel Kusters: Kip tussen de vogels. (693-694) [Over fraaie metaforen bij enkele dichters.]
Remco Ekkers: Bevroren gedichten. (694-697) [Bespreking van Frans Budé: Een leem.]

Jrg. 149, 1986, nr. 9/10

Miriam van hee [eerste regels:] van de Mariannenplatz (757), onopgeloste gebieden (758), hoe het niet juist was (759), vanuit de bus zie ik hen (760), hij werd gevreesd want (761).
Jan G. Elburg: Geen letterheren (2). Uit de voorgeschiedenis van de Nederlandse literaire beweging der Vijftigers: de jaren 1948 en 1949. (803-815)
Maarten van Buuren: Een gebouw of een tapijtje? Naar aanleiding van Gerrit Achterbergs ‘Mozes’. (837-843) [Over twee manieren van interpreteren van dit gedicht, weergegeven op p. 838.]

Jrg. 150, 1987, nr. 1

Harry Mulisch [eerste regel:] ‘En tegen de hellingen’. [fragment?] (9)
Wiel Kusters: Elis. (19)
Wiel Kusters: J.C. Bloem leest Hélène Swarth (2). (64-66) [Vergelijking van het gedicht ‘Verlichte ruiten’ van Swarth met Bloems gedicht ‘Lichte vensters’.]
Remco Ekkers: Van Bakhuizen van den Brink tot Vestdijk. Drie kroniekschrijvers over Pierre Kemp. (73-76) [Historisch overzicht in vogelvlucht van de poëziekritiek in De Gids, met speciale aandacht voor de ontvangst van Kemps poëzie. Met weergave van Kemps gedicht ‘Ringetje’.]

Jrg. 150, 1987, nr. 2/3

Wiel Kusters: Nederland. (131)
H.B.G. Casimir: Jan Prins en de Rijn. (149) [Ingekort?]
Remco Ekkers: Beerta, Formentera of Suzhou... Over de poëzie van Bert Schierbeek. (241-243) [Met weergave van Schierbeeks gedichten ‘Walvis’ en ‘de tuinen’.]

Jrg. 150, 1987, nr. 4/5

Leo Vroman: Zoveel aardbevingen (393-395), Iets over heldhaftigheid, 1 t/m 3. (396-397)
Jacobus Bos: De val opwaarts: Verloop van tijd (398-399) – Tussentijd (400) – Uiteen (401-402) – De val opwaarts (402-403). [Aantekening redactie: “De cyclus ‘De val opwaarts’ werd eerder, in De Gids nummer 8, 1986, in een verkeerde lay-out afgedrukt.”]
Remco Ekkers: Leven en Dood - Liefde en Literatuur. (413-416) [Bespreking van de bundels ‘Trommels van marmer’van Theo van Baaren, en ‘Het meer in mij’ van Benno Barnard. Met weergave van de gedichten ‘De nacht van de teddybeer’ van Van Baaren, en ‘Het meer in mij’ en ‘Romanlezeres’ van Barnard.]

Jrg. 150, 1987, nr. 6/7

Jacques Hamelink: Boek Mozes: wetgever, gunstgenoot, I: M (470), Achter de woestijn (471-474), Bloedbruidegom (475-476), Memoriaal van een magiër (477-479), Van Sukkoth over Etham en terug, verder (480-481).
Jan G. Elburg: Geen letterheren (3). Uit de voorgeschiedenis van de Nederlandse literaire beweging der Vijftigers: de jaren 1948 en 1949. (508-514)
J. van Tooren: Acht tanka [eerste regels:] Heel die zomerdag – Zwart staan de kruisen – Kleine bergtempel – Ik meende er lag sneeuw – Op donker water – Jij plantte een goud-es – Wanneer een ster sterft – Door matte, natte. (555-556)
Wiel Kusters: Fluit God ook? (567-569) [Over Kemps dichtwerk als ‘het belangeloze gefluit van een dichter die zonder veel hoofdbrekens schrijft wat zijn hand te schrijven vindt.’ Met weergave van Kemps gedichten ‘Fluiten’, ‘Realiteit’ en ‘Fluiter’.]
Remco Ekkers: Het ontbreken van wit. (569-571) [Bespreking van T. van Deel: Achter de waterval, en van Leo Vroman: Fractaal. Met weergave van het gedicht ‘Helder’ van Van Deel.]

Jrg. 150, 1987, nr. 8

H.H. ter Balkt: Zij draagt een glas water de trap op (607-608), Zang van de hoefijzers van Desiderius Erasmus' paarden (609-610), Een zoon (611-612), Toen wij oom Gerrit ten grave droegen (613).
H.C. ten Berge: Gedicht voor X.V. (614-615)
Hans Berghuis: Vierluik met duif [eerste regels:] 1. Wat doe je op mijn dak, doofstomme duif? – (620) 2. Hoe speelde je in Davids psalmen, vogelvlucht? (620) – 3. Van vissen zijn er telkens in de steen (621) – 4. Vreemden, verten, vreemdsprakigen. Dat zijn (621).
A.L. Sötemann: ‘Is dit genoeg...’ (622-628) [Over persoon en dichtwerk van J.C. Bloem.]
Wiel Kusters: Over ‘De sluis’ van J.C. Bloem. (629-631) [Met weergave van Bloems gedichten ‘Utrecht: bemuurde weerd’ en ‘De sluis’.]
Wiel Kusters: Wannsee (632), Aegyptisch Museum (633), Bahnhof Zoo (634), K.V. 626 (635).
Maria van Daalen: Falun (636), Lucifer (637), In nova fert animus (638), Begin: I. Licht dat zich terug in een prisma – II. Een ogenblik leek het – III. Was hij dezelfde die riep (639-640).
Remco Ekkers: Nederlaag (641), Mahler (642), Dans (643), Sluter (644).
Hendrik Gerritsen: De tuin, I t/m III. (645-648)
Jan Gielkens: Stilleven met Chinese vaas (649), [eerste regel:] Er zit iets in (650), Ontbijtje (651), Een gelaat, ook van het lijf (652), Ik schets (653), Hoe kijk ik (654).
E.M. Beekman: Naar het leven en uit de geest. Het eigene van de Nederlandse poëzie. (655-667)
Jacques Hamelink: Boek Mozes: wetgever, gunstgenoot, II: Hand: Emunah (668-669), Berg der Wet (670), Hoofdkwartier (671), Veertig dagen bij God (672-673), Uit het dal Eskol - duet van verspieders (674), Midden (675-676), Cairn in Moab (677-678).
J.J.A. Mooij: Praag 1986: 1. De sneeuwuil (door Karel Purkyne) (679) – 2. Vogels bij de Karelsbrug (680) – 3. De kleine vogels (681).
Koos Schuur: Januari (682), Februari (683), Mildura (NSW) (684), Hoge bomen vangen veel wind (685).
Laurens Vancrevel: Vergleden op zee (686), Onder ede (687), Voor anker zijn blik (688), De wegen beschenen het duister (689), Langs muren (690).
Theun de Vries: Droombeeld. Phantasma (691), De zwaluwen. Hai chelidonès (692), De stem. To phthegma (693), De kunstenaars. Hoi poièteis (694), Pan. Pan (695).
John Heymans: De kracht van het kleine. T. van Deel. (709-716) [Interview, voorafgegaan door een schets van Van Deels dichtwerk.]
Wiel Kusters: Lente. [Over een wat gebrekkig rijm in Bloems gedicht ‘Lente’.] (716)

Jrg. 150, 1987, nr. 9/10

Jozef Deleu: Pour Francine. (774)
Paul Claes: Het beestenspel van Hugo Claus. (800-806) [Over Claus’ fascinatie voor het dierlijke in de mens.]
Hugues Pernath [eerste regel:] In de onwerkelijkheid van ons geloven. (811)
Wiel Kusters: Hanlo en Lichtenberg. Een kanttekening. (846-847) [Over de mogelijke inspiratie door Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799) op Hanlo.]
Remco Ekkers: Drie Belgische dichters. (851-854) [Bespreking van Stefaan van den Bremt: Van een, van Mark Insingel: Jij noemt stom wat taal is, en van Freddy de Vree: Drie ogen zo blauw.]

Jrg. 151, 1988, nr. 1

Wiel Kusters: Aan de nagedachtenis van J.M. den Uyl. (3) [Gedicht]

Jrg. 151, 1988, nr. 2

Wiel Kusters: J.C. Bloem en de keizer van China. (132-133) [Over het gedicht ‘De nachtegalen’ van Bloem en over de nachtegaal als metafoor.]
Remco Ekkers: Momenten en ogenblikken. (133-137) [Bespreking van Hans Tentije: Schemeringen, en over de dood in het dichtwerk van Gerrit Kouwenaar. Met weergave van Kouwenaars gedichten ‘Zo helder is het werkelijk zelden, men ziet’ en ‘Al met aarde besmet haar uitwendig gezicht, nooit’.]

Jrg. 151, 1988, nr. 3

Jan Kostwinder: Insula Dei (203), Kleine verandering (204), Grondgas (205).
Ron Elshout: In de marge (206), Zijdelings bijeen (207), Lyrisch (208), Drijfveer (209), Nomade bij oase (210).
Remco Ekkers: Een denkende cirkelzaag en de schim van Willem Kloos. (212-214) [Bespreking van Joost Zwagerman: Langs de doofpot, en van Rogi Wieg: De zee heeft geen manieren. Met weergave van het gedicht ‘Geweest, gedaan’ van Zwagerman.]

Jrg. 151, 1988, nr. 4

Leendert Witvliet: Londen 1984 (279), Zomer 1987, Troyes (281), Een veer, Kleinensiel-Dedesdorf (282).
Mieke Tillema [eerste regel:] van tulpen houd ik niet, ze ogen (283), Valappel (283).
Remco Ekkers: Een bewegend beeld en oude schoenen. (285-288) [Bespreking van Tomas Lieske: De ijsgeneraals, en van Robert Anker: Nieuwe veters. Met weergave van het gedicht ‘40 watt’ van Anker.]

Jrg. 151, 1988, nr. 5

Laurens Vancrevel: Het onneembare, 1 t/m 5. (357-358)
Jaap Oostermann: Gezinsleven (359), Brahms in Ischl, juni 1896 (360), Op ooghoogte (361), [eerste regel:] Hoe het was, hoe het weer (362), Eigentijdse geschiedenis (363).
Remco Ekkers: Tussen zelfmoord en drang tot zelfbehoud – en de kritiek. (385-388) [Bespreking van Marc Reugebrink: Komgrond. Met samenvatting van beoordelingen van enkele critici. Met weergave van Reugebrinks gedichten ‘Oponthoud’ en ‘Metastase’.]

Jrg. 151, 1988, nr. 6 – A. Roland Holst-nummer

Bertus Aafjes: Denkend aan de dichter Roland Holst. (408-412) [Persoonlijke herinneringen.]
H.C. ten Berge: Octastichon voor ARH. (413)
J.J.A. Mooij: Roland Holst en Rilke. (414-417)
Anton Korteweg: Gelijk spel. (418)
Jan van der Vegt: Over A. Roland Holst en Hans Andreus. (419-423)
Frans Budé: Een andere maan. (424)
Wiel Kusters: Een andere Odysseus. (425-426) [Over de cyclische tijdopvatting in het dichtwerk van Roland Holst.]
Hans van de Waarsenburg: Gebed voor stille eilanden, I en II. (427)
Wiel Kusters: A. Roland Holst. (430) [Gedicht]
Jan Kostwinder: Met de vlag op vallen? Een ‘nieuw’ gedicht van Wilfred Smit. (431) [Toelichting op het volgende gedicht:]
Wilfred Smit [eerste regel:] Geluk is steentjes. (432)
Hans Berghuis: Het masker (433), De schaduwen (434), Ais cemnac (434), Een schijn van kans (435), De kring (435).
Peter Zonderland: Italiaans tafereel (436), [eerste regel:] als dan zo platgetoond wordt (436), Bron (437).
Arjen Duinker [eerste regels:] I. Ik leef tussen de bomen (438), II. De aarde en de lucht (439), III. Ik hou van de schreeuw (440), IV. Je mond is de maan (441), V. Hier, de zon, tintelende aarde (442), VI. Jou roep ik, blauwe spreeuw (443).
Hans R. Vlek: Het punthoofd van Hellas. (444-445)
Remco Ekkers [eerste regels:] 1. Waar je naakt ligt te slapen (446), 2. Zij wordt geboren uit papier (447), 3. Nu lijkt het of je slaapt (447).
J.J.A. Mooij: IJzel (448), Eucalyptus globulus (449), Polderlandschap in Zeeuws-Vlaanderen (449).
Huub Beurskens: De bloemen. (450)
J. Heymans: De kunst van het leven. In gesprek met Huub Beurskens. (451-456) [Interview, met name over Beurskens’ gedicht ‘Charme’.]

Jrg. 151, 1988, nr. 7/8

Michel Huisman [eerste regel:] Een meeuw / zeilend over de dijk (577), [eerste regel:] De dag licht (578), De stilte is een herder (579).
Martin Reints: Langs wachtende auto's (580), Omgeven door huisraad (581), Worpswede (582), [eerste regel:] met de inhoud van dit woordenboek (583), [eerste regel:] wanneer wij elkaar gebruiken (584). [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
Miel Vanstreels: Fragmenten [eerste regels:] 79. Hem in een rolstoel (585) – 86. Het heden is ze al (585) – 91. Haar zoon maakt zich (586) – 85. Morgen wordt er een film (587) – 89. Hij ligt heel rustig (588).
B. Zwaal [eerste regels:] na lange reizen staande hij bij de houten balustrade langs mijn huis (587), het stroomroosje is los van de wilgen - die blijven op hun plek en (588).

Jrg. 151, 1988, nr. 9

Ron Elshout: IJsvogel (656), Fosiel van paard, Messel-groeve (657), Zoon, kijkdoos (658).
Remco Ekkers: De onbegrijpelijke werkelijkheid. (659-661) [Bespreking van Toon Tellegen: Mijn winter, en van Arjen Duinker: Rode oever. Met weergave van het gedicht [eerste regel:] ‘Jullie bloemen...’ van Duinker en van ‘Hoe kom ik ooit te weten wat ik denk?’ van Tellegen.]

Jrg. 151, 1988, nr. 10

Stefaan van den Bremt: Schuim lezen: Voedstersprookje, 1 t/m 4 (750-751), Terug naar tante, 1 t/m 4 (752), Stomme ijlkoorts (753), Van de kapo, 1 t/m 7 (754-755), Piëta (756-757), Stille tocht 1 en 2 (75).
Huub Beurskens: Het raam (759), Het mes (760), De krant (761), De percolator (762), Het glas (763), De as (764).
Jacobus Bos: De zee die zijn naam draagt [eerste regels:] Op een klif die tevens klip is (765), Stenen boot. Boot van steen (765), De man met de strohoed op (766), Weer een zonsondergang die van (766), En evenmin zwommen dolfijnen (767).
Jan Kostwinder: Briefje (768), Liaison (Wilfred Smit indachtig) (769), Netsuke (770).
Wiel Kusters: Een fanfare is een geloof. Over Pierre Kemp. (771-774) [Over enkele gediochten van Kemp, met speciale aandacht voor fanfares. Met weergave van Kemps gedichten ‘Zondagmiddag’, ‘Fanfare’, ‘Gramophone DB 4930’ en ‘Wat ware tulpen willen’.]
Remco Ekkers: Variaties. (774- [ Bespreking van Willem van Toorn: De aardse republiek, en van Piet-Hein Houben: Seizoenen. Met weergave van de gedichten ‘Dageraad’ en ‘Haardos’ van Houben.]

Jrg. 151, 1988, nr. 11

G.J. Resink: Tussen vijf en twaalf tonen (859), Uit toeren en familie (860).

Jrg. 151, 1988, nr. 12

Piet Calis: De korte, onstuimige bloei van Leo Frijda. (887-900) [Levensbeschrijving van de op 1 oktober 1943 geëxecuteerde jonge dichter en verzetsman Leo Frijda. Met weergave van Frijda’s gedichten ‘Ik weiger mee te lopen in de rij’, ‘Loop’, [eerste regel:] ‘Het zwart wijkt als een gas. Wil iemand grijpen’ en [eerste regel:] ‘Spreek niet’, alle geschreven onder het pseudoniem Edgar Fossan. Met weergave van het gedicht ‘In memoriam L.F’ van Theo Hondius.]
Ewald Vanvugt: De dans van Simon Vinkenoog (60 jaar). (919)
Wouter Donath Tieges: Kroonsteen: San Pietro in Cegliolo, zomer 1987 (920) – De gedempte put (921) – How fragile we are (922).
Wiel Kusters: Kopland, Hanlo, Hawinkels. (938-941) [Over dichtwerk van Kopland en van Hanlo, en over de symboliek in een prozatekst van Hawinkels. Met weergave van de gedichten ‘Portret met asperges’ van Kopland, en van ‘Voortreffelijke boeken’ en ‘Liever líever’ van Hanlo.]

Jrg. 152, 1989, nr. 1

Leo Herberghs: Meester der koude vlakten [eerste regels:] al dat vallen, moet dat dan (41) – herfst is het in mijn gebergte (41) – spreek toch niet meer bezweken (42) – het is vol koren hier, het is gelegd (42) – de handen voor zijn gezicht (43) – achter de schaduw van de steen (44).
Rouke van der Hoek: Gedicht ter rehabilitatie van de werkelijkheid (44), Notitie over het geluid en geluk (45), De paddentrek (46).
Remco Ekkers: Dood en liefde, verhulde onthulling. (56-58) [Bespreking van H.C. ten Berge: Liederen van angst en vertwijfeling, en van Willem Jan Otten: Na de nachttrein. Met weergave van het gedicht ‘Door schrik bevangen houdt mijn hart van bloemen’ van Ten Berge.]

Jrg. 152, 1989, nr. 2

Raymond Sarucco [= Antoine A.R. de Kom]: Palmen, I t/m VI. (133-138)
Remco Ekkers: Verdediging van de poëzie. (139-141) [Bespreking van H.C. ten Berge: De verdediging van de poëzie, en van Wiel Kusters: De geheimen van wikke en dille.]
Riet de Jong-Goosens: Breytenbach in het voetspoor van Rimbaud. (150-154)
Hans Ester: De mens en zijn rol bij Wilma Stockenström. (160) [Over het literaire werk van Stockenström, met een kort gedeelte over haar poëzie.]

Jrg. 152, 1989, nr. 3

Wiel Kusters: Tien jaar poëzie. (196-201) [Terugblik op eigen dichtwerk en op de poëzie van de jaren tachtig. Met onder anderen aandacht voor Elly de Waard, Rob Schouten, Peter Zonderland, Chr. J. van Geel, Peter Nijmeijer, Gerrit Komrij, Elly de Waard, Leo Herberghs, Rutger Kopland, Cees Nooteboom, Hugo Claus, Huub Beurskens, en vooral voor Gerrit Kouwenaar.]
Gerrit Kouwenaar: Niet ver van de weg (214), Een geur van brandende veren (215), Vrouw met honden (216).
Georgine Sanders: As. (217)
Theodoor Weevers: Stormnacht (218), Hell Ghyll (219), Beneden de stortbeek (220).
Remco Ekkers: Het geheim in het landschap. (221-224) [Bespreking van J. Bernlef: Geestgronden, en van Ad Zuiderent: Op het droge. Met weergave van de gedichten ‘Hetzelfde anders’ van Bernlef, en ‘De laatste pont’ en ‘Winters’ van Zuiderent.]
Marc Schreurs & Peter Zeeman: ‘Talig-anekdotisch’ in een nieuwe context. (237-242) [Over de onhoudbaarheid van de indeling in ‘anekdotische’ en ‘talige’ dichters.]

Jrg. 152, 1989, nr. 4

Leendert Witvliet: Middagbestek (304), Gezien (305), Poreuze stenen aan zee (306), Twaalf uur, geringe spoed (307).
Frans Budé: Nachtduur [eerste regels:] Veroordeeld tot het zitten (308) – Waar licht haar handen vindt (308) – Niet het woord meer ingebed (309) – Waar ben je als ik je zie (309) – Je schoenen hoeven nu niet mee (310) – Marie, ver van wind en nacht (310).
Wiel Kusters: Een twijgje van de hoge ceder. (311-313) [Over het gedicht ‘De ceder’ van Han G. Hoekstra.]
Remco Ekkers: De esthetische afstand. (314-316) [Bespreking van Maaike Meijer: De lust tot lezen. Nederlandse dichteressen en het literaire systeem. Met weergave van het gedicht ‘Kinderdroom’ van Neeltje Maria Min.]

Jrg. 152, 1989, nr. 5 – De 'Mei' van Gorter

Enno Endt: Twee eenzamen. Herman Gorter en zijn baldergodheid. (336-343)
Wiel Kusters: Liedren als zuilen. I. Gorter en Schaepman. (345-349) [Over mogelijke toespelingen in Gorters ‘Mei’ op passages in het gedicht ‘Aya Sofia’ van Schaepman.]
Lieneke Frerichs: Lucifer en de liefde. Over een jeugdgedicht van Herman Gorter. (350-360)
M.G. Kemperink: ‘Muziek lokt van een ziel muziek weer los’. Het motief van het dichterschap in Gorters Mei. (361-367)
H.H. ter Balkt: Zoo ga ik ook (Herman Gorter): Adem van de raaf en de zon (369), Warandehoedere (369-370), De uilen (370), Ravenoog (371), De wolven (371-372), Raaf (372).
Huub Beurskens: Hollandse wei. (373)
Anneke Brassinga: Voor Mei. (374)
Maria van Daalen: Beeldend. (375)
Arjen Duinker [eerste regel:] De steen bloeit. (376)
Remco Ekkers [eerste regels:] Roerloos loof, windstil en doof (377), ’t Was na de middag. Van het woud (377), Ze wist niet dat ze ergens was (378), Zie ik sta op de drempel, hij lacht (378), Hoog in de lucht een gezoef (379), Ze kwam uit de duinen (379).
Jan G. Elburg: Hoewel zo'n jongen naar een meigroen meisje niet mooi maar op zijn vingers fluit. (380) [Gedicht]
Hans Faverey: Gorter aan zee. (381-382)
Stefan Hertmans: Gorters mijnengang. (383)
Gerrit Kouwenaar: Reservaat. (384)
Martin Reints: De Mei van Gorter. (385) [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
Bert Schierbeek: 100 jaar na de Mei van Gorter. (386-387) [Gedicht]
Leo Vroman: Mei na Mei. (388-389)
Anton van Wilderode: Zeven kwatrijnen. Mei van Herman Gorter herlezen [eerste regels:] Van welke blijdschap zingt de merel mij (390), Hij had de taal lief om de poëzie (390), Soms liet hij zich beroezen en bekoren (390), Hij zag een Holland dat nooit echt bestond (390), Vol stille plekken zijn gedicht, - met schuine (391), Zijn boek op een plank in een hoek (392), De dagen worden klemmender en korter (392).
Herman Gorter: Het sterven van Mei. (392) [Fragment uit Mei, vanwege de volgende parodie:]
J.D. Meerwaldt: De dood van Maart. (394-397) [Met toelichting door Enno Endt, met citering van Meerwaldt: ‘eigenlijk uit bewondering geboren parodie’.]

Jrg. 152, 1989, nr. 6

Wiel Kusters: Liedren als zuilen. II. Balderdijk. (427-429) [Over mogelijke allusies in Gorters ‘Mei’ op het dichtwerk van Bilderdijk.]
Jan Gielkens: Bij Renesse (476), In memoriam patris (477), Brieven aan zijn vader (478).
Marc Reugebrink: Wade [eerste regels:] Toen de bodem je nam (479) – Waar deze rivier is (479) – Langzaam nadat de hinde (480) – Tot het tedere gras (481) – Zoals de amandel lijkt (482).
Remco Ekkers: Raadselachtige verlamming. (482-484) [Bespreking van Eva Gerlach: De kracht van verlamming. Met weergave van Gerlachs gedicht ‘Pop’.]

Jrg. 152, 1989, nr. 7

J.J.A. Mooij: Jaargetijden, I t/m III. 549
Peter Zonderland: Twee landschapjes [eerste regels:] knopen niet alleen in het zand (552), even solitair (553).
Remco Ekkers: Verlangen en pijn. (562-563) [Bespreking van Maria van Daalen: Raveslag. Met weergave van Van Daalens gedicht ‘Wie een mens streelt met een mes’.]

Jrg. 152, 1989, nr. 8/9

Wiel Kusters: Daarin waarin waarin. (645-646) [Bespreking van Hans Faverey: Tegen het vergeten.]

Jrg. 152, 1989, nr. 10

Stefan Hertmans: Het Narrenschip, I t/m V. (815-819)
Wiel Kusters: Sterrenbrood. (820-822) [Over de ‘occupatie met het bovenaardse’ bij Pierre Kemp. Met weergave van Kemps gedicht ‘Sterrenban’.]
Remco Ekkers: Eigenzinnige dichters. (822-824) [Bespreking van Hans Berghuis: Etruskische gezangen, en van Leo Vroman: Dierbare ondeelbaarheid. Met weergave van Berghuis’ gedicht ‘De wijnstok’.]

Jrg. 152, 1989, nr. 11

Wouter Donath Tieges: Het actuele en het ongelooflijke (888, zie herplaatsing, vanwege ontbrekende vierde regel, in jrg. 153, 1990, nr. 1, p. 43), Au pair (889).
Ron Elshout: Orpheus' bloedende voet (890), Study for portrait of Francis Bacon (891).
Remco Ekkers: De volle leegte. (892-894) [Bespreking van Rob Schouten: Te voorschijn stommelt het heelal. Met weergave van Schoutens gedichten ‘Sabbatmorgen’ ‘Aubade’ en ‘Psychisch’.]

Jrg. 152, 1989, nr. 12

Theo de Boer: Awater als plaatsvervanger. (946-957) [Uitgebreide duiding van het gedicht Awater van Nijhoff.]
Arjen Duinker [eerste regels:] 1. Alle hoeken zijn naakt (976), 2. Door euforie gedreven (977), 3. De brug hult zich in raadsels (978), 4. Tot ziens, maan (979).
Wiel Kusters: Onzichtbare draden. (980-981) [Enkele dichterlijke beschrijvingen door Hanlo van ogen die stralen.]

Laatst bijgewerkt op 13 december 2022

Gids, De [5]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Selectieve inhoudsopgave, deel 5

Jaargang 153 t/m jaargang 152
Januari 1990 t/m december 1999

Meer informatie

De inhoudsopgaven vanaf 2008 tot en met het meest recente nummer zijn te raadplegen op de website van De Gids. De inhoud zelf is alleen voor abonnees toegankelijk.

INHOUD 1990 - 1999, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880

Jrg. 153, 1990, nr. 1

Michiel van Kempen: De binnenkamer en de open vensters. Ontwikkelingen in de Surinaamse literatuur 1975-1988. (17-28) [Bespreking van de poëzie-uitgaven: ‘Getuige à decharge’ van Orlando Emanuels, en ‘Waar Ben Je Daar / Báte huwán tu kahán’ van Jit Narain [= D. Baldewsing. Met weergave van het gedicht [eerste regel:] ‘Hoewel niet door de V.N. aangekondigd’ van Emanuels. Met bibliografie van publicaties over Surinaamse literatuur.]
Wouter Donath Tieges: Het actuele en het ongelooflijke. (43) [Herplaatsing vanwege weggevallen vierde regel in De Gids, jrg. 152, nr. 11, p. 888.]
Jan Kostwinder: More ferarum (44), Mare (45), Fetisjist (46).
Remco Ekkers: Levensdrift en doodsverlangen. (47-49) [Bespreking van Elisabeth Eybers: Noodluik, en van Christine D'haen: Mirages. Met vermelding van Eybers’ gedicht ‘Papier is geduldig’, en van D’haen het gedicht ‘Genesis’.]

Jrg. 153, 1990, nr. 2

Maarten Doorman: Op op op (109), La gare (110).
Anneke Brassinga: IJsland [eerste regels:] Grootste helderheid laat de dingen – Water is weg te denken – Niemand, de mijne, vangt monsters – De lucht een ram blinkend – Er is hier veel dat grond raakt – er is geen horizon op zee – Wat te zeggen als iets zoekraakt – Stenen hebben een hart van brand. (111-114)

Jrg. 153, 1990, nr. 3

Manuel Kneepkens: April (201), Kinderkleurprent (202), Dagpauwoog (203), De zwaluwen (204).

Jrg. 153, 1990, nr. 4

Wiel Kusters: Poëzie en snarenspel. (247-253) [Over de harp in gedichten van Anneke Brassinga, Albert Verwey, A. Roland Holst, Simon Vestdijk en Pierre Kemp. Met weergave van de gedichten ‘O hart mijn harp’ van Verwey, ‘Aeolusharp’ en ‘De harpiste en ik’ van Vestdijk, en ‘Harp-gewillig’ van Kemp.]
Hans van de Waarsenburg: San Juan (Puerto Rico) (298), San Juan II (299), Macao (300).

Jrg. 153, 1990, nr. 5

Eddy van Vliet: Woensdagavond (374), Bij de uitvaart van Felix C. (375), In een hoekje (376), De kastanjeboom (377), De kappersstoel (378).
Remco Ekkers: Het versplinterde ik. (380-382) [Bespreking van Jan Kuijper: Tomben, en van Robert Anker: Goede manieren, een episodisch gedicht. Met weergave van ‘De tombe van Willem’ en ‘De tombe van Hadewijch’ van Kuijper, en van [eerste regel:] ‘Ik schrijf onder de regels: het schooljaar is voorbij’ van Anker.]

Jrg. 153, 1990, nr. 6

J.J.A. Mooij: Buitenaardse gangen [eerste regels:] I. Bedolven onder tekens gaat hij voort (454) – II. Drievoudig leven nog vergroot in steen (454) – III. Dan, bij het traag terugggaan in de tijd (455) – IV. Miljoenen malen wentelde het jaar (455) – V. Is tijd het element van onze geest (455) – VI. Misschien is tijd al ruimte sinds t begin, (456) – VII. Intussen worden afstanden weer tijd; (456) – VIII. En sporen worden weer tot beeld herleid, (456) – IX. Langs rijen manuscripten keren wij (457).

Jrg. 153, 1990, nr. 7/8

Walter Palm: Hedendaags Columbus (580), Wenen via Cairo en Port Lligat (581), In de hitte van de koorts (581), Hier en daar (582).
Elis Juliana: Koloniaal gebed (583), Gebedsgenezing (585).

Jrg. 153, 1990, nr. 9

Emma Crebolder: Kurwa en Doto, I t/m III. (748-749)
Y. Né: Post (751), Geverfd (752), Vensters (753), Roodkapje (754).
Remco Ekkers: Complexe eenvoud. (759-761) [Bespreking van Koos Geerds: Goutbeek-archief. Met weergave van diens gedicht ‘Eendenkooi’.]

Jrg. 153, 1990, nr. 10/11

Michaël Slory: Meisje over straat (793), In de wei (794), Verliefd op mijn land Suriname (795), Een ander jaar nadert (796).
Rudi Bedacht [= Corly Verlooghen]: Satan lacht. (802)
Orlando Emanuels: Zwarte engeltjes (808-809), Hunkering (810).
Shrinivāsi [eerste regels:] Toen realiseerde hij zich (891), Sinds toen heeft de rivier (892), Dacht niet aan “Endless love” (893), De vloed aan woorden (894).
Joanna Werners: Oryza. (901)
Jit Narain [= Djietnarainsingh Baldewsingh]: Wat vriendschap verlangt. (902)
Chitra Gajadin: Santiniketan: Dorpslandschap (916) – Miniaturen (917) – Biharilog (917).
Astrid Roemer: O dichter zonder nageslacht (933-934), Zelfportret 1990 (935).
Cándani [= Saya Yasmine Amores] [eerste regel:] Het duister raakt mij pas. (949)

Jrg. 153, 1990, nr. 12

Piet Meeuse: De metamorforen van H. Mulisch Naso. (999-1008). [Vanaf p. 1005, tussenkop ‘Metamorforen’, over de poëzie van Mulisch.]
Wouter Donath Tieges: Berlijnse gedichten: Plaats, waar (1033) – De afstand van mond tot oor (1034) – Gabriele Münter ‘Gelbes Haus’ (1035).
Rouke van der Hoek: Lichtzoekers (1036), Uilen op het oorlogskerkhof (1037), Roeken (1038).

Jrg. 154, 1991, nr. 1

J.J.M. Bakker: Op de bodem van Awater. (18-31) [Uitgebreide bespreking en duiding van ‘Awater’ van Nijhoff.]
Peter van Lier: Omtrent vlinders (36), Omtrent wegen (37), Omtrent duiven (38). [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]

Jrg. 154, 1991, nr. 2

Max Niematz: Vlieger (122), Unica (123), Relicten (124).
Leo Herberghs: Lila (125), Vol (125), Engel (126), Eerder (126), Zwaan (127).

Jrg. 154, 1991, nr. 3

Maarten Doorman: Vernieuwing in de poëzie: Podium en de Beweging van Vijftig. (171-185) [Met vermelding van het gedicht ‘Bye-Bye to those poets’ van Sierksma, ‘Op de berg matoe’ van Andreus, en ‘School der Poëzie’ van Lucebert.]
Kester Freriks: Daarginds (208), Aan het water (209), Voor de brug (210), Getweeën (211).

Jrg. 154, 1991, nr. 4

Drie gedichten opgenomen in de bijdrage van Jolande Withuis: De doorbraak en de feestrok. Een uitnodiging tot onderzoek naar de politieke geschiedenis van sekse rond het einde van de Tweede Wereldoorlog:
Elisabeth van Maasdijk: Lied van de Nationale Feestrok. (255)
Vrouwen uit Winschoten: 4 Mei dragen we lapjesrokken. (259)
[Vermoedelijk A.M. Boissevain-van Lennep:] Een man uit de betere kringen (262)
Michael Tophoff: Haventijd, 1 t/m 5. (303-307)

Jrg. 154, 1991, nr. 5/6
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 154, 1991, nr. 7

Kreek Daey Ouwens: Ter ere van Anna [eerste regels:] Ik zou, zei Anna, willen wonen (568) – Langzaam, niet gehaast (569) – Mijn moeder draagt een hoed (570) – Anna steekt haar voet in de (571).
Remco Ekkers: Twee soorten engelen. (575-577) [Bespreking van J. Bernlef: De noodzakelijke engel. Met weergave van Bernlefs gedicht ‘Zandkorrel’.]

Jrg. 154, 1991, nr. 8

Ron Elshout: Fernhout, 1 t/m 4. (647-650)

Jrg. 154, 1991, nr. 9

Jan van der Vegt: Schaduwen van Andreus. (695-704) [Over biografische achtergronden van de prozagedichten ‘Empedocles de ander’ en ‘Valentijn de reiziger’. Met weergave van Andreus’ gedicht ‘Procchio, Elba’.]
Maarten Doorman: Over het onuitsprekelijke. (705-711) [Over de paradox van het onuitsprekelijke dat in de poëzie wil worden uitgesproken.]
Reinold Vugs: De man met de geknepen sterrewichelaarsblik. (712)
Piet Calis: Het landschap van een jeugd. G.J. Resink, tachtig jaar. (721-725) [Over leven en dichtwerk van Resink, met weergave van diens gedichten ‘Indische erfenis’, ‘Patertje in mei’, ‘Tussen vijf en twaalf tonen’, ‘Njai Loro Kidul’, ‘Baboe Han’, ‘Tuberoos’ en ‘Poëempje in e’.]
Jan Kostwinder: Artesania (738), Lucifer (739), Pastorale (740), In het dal (741), Poppenkast (742).
Ron Elshout: Breuklijn (743), Trevifontein (744), In Homerus' geest (745).

Jrg. 154, 1991, nr. 10

Antoine A.R. de Kom: De kilte in Brasilia (814), December (815), Werelds wit (816).

Jrg. 154, 1991, nr. 11

Ton Naaijkens: Uit de boeken (895), Benno's voortand (896), Utrecht, drift (897), Nederlands lijf (898), Naam, nee (899).
Remco Ekkers: De dichter steelt honing. (900-902) [Bespreking van Mare Reugebrink: Wade. Met weergave van de Reugebrinks gedichten ‘Oogst’ en ‘Bruidsvlucht’.]

Jrg. 154, 1991, nr. 12

Harry Mesterom: Marco Polo in Jakarta (997), Oud-Indisch gast (998), Het offer (999).
Huub Beurskens: Twee benen voor drie personen en een paard met mensentenen. (1000)
Remco Ekkers: Homo tigris. (1004-1006). [Bespreking van Tomas Lieske: Een tijger onderweg.]

Jrg. 155, 1992, nr. 1

Wiljan van den Akker: ‘Een onduidelijk kletsverhaal’. M. Nijhoffs ‘Awater’ in een modernistisch perspectief. (22-34)
Helenius Munt: Gele vrouw (52), Gestikulatie (53), Rugzakman (54), Somnambule (55).

Jrg. 155, 1992, nr. 2

Anneke Brassinga: Zes klachten: Vleermuis (126) – Als (127) – Verevening (128) – De Vliegende Hollander (129) – Op de dood van een mandarijn (130) – Levensbericht (131).

Jrg. 155, 1992, nr. 3/4

Piet Calis: Soorten van verdriet. (168-169) [Gedicht]
Paul van Ostaijen: Vincent van Gogh, 1 t/m 5. (212-215) [Opgenomen in een bijdrage van Simon Vinkenkoog.]
Wiel Kusters: Oase (197), Kameel, een liedje (198), Palmen (199).
Ciska Muller: Bezoek (272), De douche (273), De avond (274), De nacht (275).

Jrg. 155, 1992, nr. 5

Michiel van Kempen: ‘Al die jaren hebben ze me als werkezel voor het Sranantongo gebruikt’. Interview Michaël Slory. (365-372)
Michaël Slory: Tussen gevallen appels, appels plukkend (373), Javaans meisje (374), Vrouw uit de tropen (375), Vrouw (376), Zonsondergang in een palmboom (377).

Jrg. 155, 1992, nr. 6

Leo Vroman: Oningepakt. (502-504)

Jrg. 155, 1992, nr. 7

Jos Joosten: ‘Ik ben 's dichters loopjongen niet’. Over de verzamelde essays en kritieken van Paul Rodenko. (533-538)
Wiel Kusters: Wij. (564-565)

Jrg. 155, 1992, nr. 8

C.W. van de Watering: Wat vermoed wordt ongeweten. De andere werkelijkheid van Lucebert. (607-616) [Over de filosofische en metafysische Lucebert, die ‘geen filosoof is of wil zijn en hoezeer hij het desondanks is.’ Met weergave van de Luceberts gedicht ‘Fantoom’.]
Ron Elshout: Drie gedichten voor H.: Het rode boek (657) – Het groene boek (658) – Mint (659).
Remco Ekkers: De hertog in de spiegel. (664-666) [Besprekingen van Charles Ducal: De hertog en ik. Met weergave van Ducals gedichten ‘Vader 2’ en ‘De hertog en ik 2’.]

Jrg. 155, 1992, nr. 9

Antoine A.R. de Kom: Caraïbische triptiek: Waaigat (739) – Blauwbaai (740) – Sectie o (741).

Jrg. 155, 1992, nr. 10/11
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 155, 1992, nr. 12

Erik Slagter: Jan G. Elburg 1919-1992. (939-940) [Proza, in memoriam. Met vermelding van Elburgs gedicht ‘Zwerfs’.]
Siem Bakker: ‘Ik wou nou koud water branden’. Een bewaard gebleven gesprek met Jan G. Elburg. (941-949) [Interview]
Kreek Daey Ouwens: Mijn oudgeworden vader (1002), † J. (1003), Rookmoeder (1004), Wasdag (1005), Mongooltje (1006), Ver weg is mijn moeder (1007).

Jrg. 156, 1993, nr. 1

Georgine Sanders: Laagte. (59)
Katrien Hirs: Lucifer (60-61), Pallas Athene (62), Judit (63). [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]

Jrg. 156, 1993, nr. 2

Piet Gerbrandy: De zekerheid der dingen die men niet ziet. Faverey en de klassieke filologie. (123-128) [Over Favereys verborgen allusies naar onder anderen Homeros en Sappho.]
Hugo Pos: Nestoriaanse kwatrijnen [eerste regels:] Bedenk m'n zoon dat alles wat gebeurt – Als kind al wist ik water stroomt omlaag – Veel trammelant, ik had niet in de gaten – De maan gaat schuil achter de heuvelrug – Voordat ik afreis, Charon, heel licht, handbagage. (133)
Maarten Doorman: Wie op een halte staat (134), Hoekwachters (135)
Anneke Brassinga: Vijf vanités: Omloop (136) – Fossiel I (137) – Fossiel II (138) – Bron (139) – Zeemeeuw in boomvork (140).
Remco Ekkers: Tweedracht. (141-142) [Bespreking van de bundel ‘Tweedracht’ van Leonard Nolens.]

Jrg. 156, 1993, nr. 3

Eddy van Vliet: Constatering (219), Vader (220).
Tom van As [eerste regels:] in het amazonegebied bloeit een bloem (221), vroeger vochten de mensen met houten messen (222).

Jrg. 156, 1993, nr. 4/5
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 156, 1993, nr. 6

Siem Bakker: ‘Een geluk dat de tijd niet stilstaat’. De dichter Bert Voeten 1918-1992. (451-455) [Proza, in memoriam. Met weergave van diens gedichten ‘Overgang’, ‘Oude tuin’, ‘Recreatie’, ‘Levensavond van een drummer’ en ‘Looking over my shoulder’.]
Harry Mesterom: Hanen en houtskool (521), Op Nias (522), Het raadsel van de Garuda (523).
Huub Beurskens: De Carpacciovlinder 524

Jrg. 156, 1993, nr. 7 – In memoriam Bertus Aafjes

Laurens Vancrevel: Het dichtersgraf. In memoriam Bertus Aafjes. (535) [Gedicht]
Wiel Kusters: Mijn schaduw en een wingerdrank. Bij de dood van Bertus Aafjes. (537-538) [Proza, met weergave van Aafjes’ gedicht ‘De drinker in Frascati’.]

Jrg. 156, 1993, nr. 8

Marc Reugebrink: Tijd en plek. (692-694) [Bespreking van Rutger Kopland: Geduldig gereedschap, en van Lucebert: Van de roerloze woelgeest.]

Jrg. 156, 1993, nr. 9
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 156, 1993, nr. 10

Wiel Kusters: Duits is anders. Iets over Kloos' ‘Knabenklagen’. (795-796) [Over de zeventienjarige scholier Kloos die tot zijn eigen grote verbazing Duitstalige gedichten begon te schrijven. Met weergave van Kloos’ gedicht ‘An das sonett’.]

Jrg. 156, 1993, nr. 11

Leo Vroman: Zoen het maar: 1. Hels uitzicht – 2. Hemels uitzicht. (885-892)
Sybren Polet [eerste regels:] Wie eenmaal nergens is geweest komt nooit meer thuis (893), Verloren & herwonnen & verloren aarde (894), Met kunststofschoenen & gekrompen voeten (895), De zon rijst rood in de ruit. Onweer (896), [gedichttitel:] Drogman (897).

Jrg. 156, 1993, nr. 12

Huub Beurskens: Bij een graf in Casarsa [eerste regels:] Het is mooi en allerminst maakt het bang – Toch, ik benijd het niet dat je het leven liet – Houden we ons dus aan het leven. Geen gewezenen – Begekt door gemaakt begeind gebekketrek. (982-986)
Herman Leenders: Amatus. (987-992)
Stefan Hertmans: Verwensing van de klok. (994)
Stefan Hertmans: [zonder titel] bespreking van voorgaand, eigen gedicht. (995-996)
Bart Vervaeck: Oud en nieuw. (996-997) [Bespreking van Hertmans ‘Verwensing van de klok’.]
Georgine Sanders: As. (998)
Leo Vroman: Worden. (999)
Georgine Sanders: Iets over ‘As’. (1000-1003) [Bespreking van beide voorgaande gedichten ‘As’ en ‘Worden’.]
Leo Vroman: Iets vanwege die ‘As’. (1003-1004) [Bespreking van beide voorgaande gedichten ‘As’ en ‘Worden’.]

Jrg. 157, 1994, nr. 1

Huub Beurskens: Valse poëzie. (6-7) [Over enkele ‘pijnlijk onzuivere’ beelden in het gedicht ‘Verjaardag’ van Anna Enquist.]
Kester Freriks: De droom van een roofdier, 1 t/m 5. (47-51)
Jos Joosten: Ordeverstoring. Het subversieve werk van Dirk van Bastelaere. (52-61) [Joostens interpretatie van Van Bastelaeres poëzie.]
H.C. ten Berge: Notities te velde (2). (85-87) [Over de armzaligheid van veel Nederlandse poëziekritiek.]
Marc Reugebrink: Ik is mijn taal. (90-94) [Bespreking van Gertrude Starink: De weg naar Egypte. Passages 1970-1977.]

Jrg. 157, 1994, nr. 2

Arjen Duinker: In het najaar (115), Trouw (116), Bij een schuur (117), Bijgeloof (118).
Arjen Duinker: Bij ‘Bijgeloof’. (120) [Toelichting op voorgaand eigen gedicht ‘Bijgeloof’.]
Maarten Steenmeijer: Het bijgeloof van het wij-geloof. (120-123) [Interpretatie van het gedicht ‘Bijgeloof’ van Duinker.]

Jrg. 157, 1994, nr. 3/4
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 157, 1994, nr. 5

Ron Elshout: Naglans, 1 t/m 5. (366-370)
Rutger Kopland: Aanwijzingen voor het schrijven van een ansichtkaart en een voorbeeld. (396-398)
Hugo Brems: ‘Jullie X.’ (400-401) [Bespreking van voorgaand gedicht van Kopland.]
Rutger Kopland: Aanwijzingen voor het schrijven van een ansichtkaart en een voorbeeld. (402-403) [Toelichting bij voorgaand eigen gedicht.]
J. Bernlef: Achter de grens. (404)
Cas de Vries & J. Bernlef: interpretatie respectievelijk toelichting op voorgaand gedicht ‘Achter de grens’ van Bernlef. (405)

Jrg. 157, 1994, nr. 6

Maarten Doorman: Een nieuwe dag, blak (473-474), Al het lukrake (475), [eerste regel:] In dit land is zoveel vochte lucht (476).
Wiel Kusters [eerste regels:] Mijn moeder draagt twee volle korven (477), Een man boort gaatjes in de muur (478), Mijn moeder poetst het koper: slot (479).

Jrg. 157, 1994, nr. 7

Stefan Hertmans: Tussen laurierkrans en verbanning. (517-518) [Bespreking van Hugo Claus: Gedichten 1948-1993, en van H.C. ten Berge: Materia Prima, gedichten 1963-1993.
Frans Budé: Velden. (544)
H.C. ten Berge: In de velden van Budé. (545-547) [Interpretatie van voorgaand gedicht ‘Velden’ van Budé.]
Frans Budé: Gevelde paarden. (547-548) [Toelichting op voorgaand eigen gedicht ‘Velden’.]
Redbad Fokkema: Precaire ontregelingen. Over de ontologische poëtica van Hans Faverey. (549-559) [Over het dichtwerk van Faverey. Met weergave van diens gedicht ‘Ontstentenis van wind’.]
Cees Nooteboom: Empedocles (561), De vrienden van Thales (562), Xenofanes (563), Orde (564).
Ton Anbeek: Reiziger in ruimte en tijd. Het werk van Cees Nooteboom tussen 1963 en 1980. (565-574) [Voornamelijk over de columns, reisverhalen en romans van Nooteboom, net een kort gedeelte over Nootebooms poëzie.]
Guy Widdershoven: Het beeld moet men met drie ogen zien. Een hermeneutische interpretatie van Luceberts gedichtencyclus ‘Beelden in het heden’. (575-587)

Jrg. 157, 1994, nr. 8

Peter Verhelst [eerste regel:] Lichamen hingen als doeken over de spiegels (636-637), Rechtop zat het vannacht in mij te blazen tot de klauwtjes (638), Zitten op het hek ineengedoken meisjes ons te begluren (639).
H.H. ter Balkt: De overeenkomsten tussen mij en de mispel. (654-655)
Ed Leeflang: Opboksen. (656) [Reactie op voorgaand gedicht ‘De overeenkomsten ...’ van Ter Balkt.]
H.H. ter Balkt: Over de mispelboom. (656-657) [Toelichting op voorgaand eigen gedicht ‘De overeenkomsten ...]
Ed Leeflang: Leidse meester. (658)
H.H. ter Balkt: Leidse meester. (659) [Reactie op voorgaand gelijknamig gedicht.]
Ed Leeflang: Een zootje platvis. (660) [Toelichting op voorgaand eigen gedicht ‘Leidse meester’.]

Jrg. 157, 1994, nr. 9

Leo Vroman: In ieders donker. (700-701)
Huub Beurskens: Weer waterdichte zeegezichten. Vroman gereviseerd. (702-706) [Over enkele discussies tussen Vroman en tijdschriftredacties, en wat dit zegt over het dichtwerk van Vroman.]

Jrg. 157, 1994, nr. 10

Leo Vroman: Geen toeval. (806-807)
Jan Kostwinder [eerste regels:] Een ei in de ribbenkast van een bediende (835), Op een dag maak je een doosje (836), Er was een tijd dat je nog geen grijpstaart (837), Het glas schuift zoemend open (838).

Jrg. 157, 1994, nr. 11/12
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 158, 1995, nr. 1

Anneke Brassinga & Peter Yvon de Vries (tekeningen): Lakenvelder (1), Haaknaald (2), Hartklap 1 (3), Hartklap 2 (4).
Remco Ekkers: Robert Walser (43), De dood van Robert Walser (44), Op weg (45).

Jrg. 158, 1995, nr. 2

Marc Reugebrink: Imker en stier. (121)
Huub Beurskens: Je moet je sterven zien. (122-125) [Reactie op voorgaand gedicht ‘Imker en stier’ van Reugebrink.]
Marc Reugebrink: Begeerte. (126-128) [Toelichting op zijn gedicht ‘Imker en stier’. Met weergave van zijn gedicht ‘Was ik gebleven ik was gebleven’.]
Marc Reugebrink: Oog in oog: Evenbeeld (129), Doorlichting (129-130), Vanitas (130), Kostbaarheden, I t/m III (131-132).
Esther Jansma: Overkant (133), De brief (134-135).
Carla Bogaards: De stroom (136), Boten (137-138), Blauw (139-140).
Huub Beurskens: Crêpe Susette all' arrabiata. Aantekeningen bij een dichtbundel van Erik Spinoy. (154-160) [Bespreking van Erik Spinoy: Susette.]

Jrg. 158, 1995, nr. 3

Peter van Lier: In het bos (230-231), Afdaling, 1 t/m 3 (232-233), Al pootjebadend, 1 t/m 3 (234-235) [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]

Jrg. 158, 1995, nr. 4

Leo Vroman: Psalmen, I t/m XII. (292-301)
Margreet Schouwenaar: Schets van een zomerdag. (311-312), Nagelaten (313).
Marc Reugebrink: Wie. (323-327) [Bespreking van Lucas Hüsgen: Nevels orgel.]

Jrg. 158, 1995, nr. 5

Joh. R. Vlek: De Heer op z'n praatstoel (378-379), De Heer is weer bezig (380), De Heer houdt niet op (381).
Georgine Sanders: Herinnering aan Long Beach (382), East Fourteenth Street (383).

Jrg. 158, 1995, nr. 6/7

Marieke Jonkman: Gesprek. (465)
Marieke Jonkman [= Anton Ent, pseudoniem van Henk van der Ent]: Over ‘Gesprek’. (466-467) [Commentaar bij voorgaand gedicht.]
Anton Ent: Over ‘Gesprek’. (467-469) [Commentaar bij voorgaand gedicht ‘Gesprek’. Met weergave van het gedicht ‘Dwingeland’ van Jonkman.]
Anton Ent: Disgenoten xiii. (471)
Anton Ent: Over ‘Disgenoten’. (473-473) [Toelichting op voorgaand gedicht.]
Marieke Jonkman: Over ‘Disgenoten’. (473-475) [Toelichting op voorgaand gedicht ‘Disgenoten xiii’, voorafgegaan door een verhandeling over de vraag ‘waarom ik, mannelijk van sekse en tweeslachtig van inborst, aan de vrouw in mij stem gaf’.]

Jrg. 158, 1995, nr. 8
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 158, 1995, nr. 9

Lucebert, drie gedichten uit zijn nalatenschap: zonder land (613), het verterende cadeau (614), je moet met elkaar leven (615).
Frans Budé: Voltooiing: Het overwonnene. Zweet – Als de oogbal onder water glijdt – En toch: onder de veldlijnen – Het buigzame dat zich spant. (616-619)
Peter van Lier: Klein dierenleed: Facetoog (620) – Radula (621) – Trachee (622). [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
Paul Bogaert: Test. (623-624)
Wouter D. Tieges: De kastanje, 1 t/m 3. (625-626)
Kees Ouwens [eerste regels:] – afdanking van de biologische last door de man (627-628), ook gezegd heb je: ook kun je een camera kopen (629-631), de kamer is loyaal, behulpzaam en statisch in negentien- (632)
Huub Beurskens & Leo Vroman: Kikker van De Gheyn: Rana temporaria (633, HB) – Rana temporaria (634, LV) – Hocus-pocus (635, HB) – Dat ven, en die libel (636-637, LV) – Heerlijke halfslachtigheid (638-639, HB) – Perspectief (640, LV).
Marc Kregting: Kopstem schat diepte (652), Kopstem in rust (652), Kopstem recapituleert (653).
Chris Honingh: De aankomst van een trein, I t/m VII. Opgedragen aan de gebroeders Lumière. (654-660)
H.H. ter Balkt: Elegie voor Hoessein Chaaban (661), 1900 (662), Laaglandse hymnen: Het bombardement op Nijmegen, 22 februari 1944 (663) – Hymne aan een veldleeuwerik (664) – De kar (665) – Het bronnetje (666) – De uittocht (667).
Stefan Hertmans: Music for a while (669-669), Omphalos (670), Mijn beurt (671), Kerkhof te Gent (672), Huisman (673), Onderweg (674).

Jrg. 158, 1995, nr. 10
Jrg. 158, 1995, nr. 11/12
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 159, 1996, nr. 1

Carla Bogaards: Odysseus en de vis in de put. (42-43)
Claude van de Berge: Tvöroyri, 1 t/m 5. (44-48)

Jrg. 159, 1996, nr. 2

Johan de Boose: Vijf gedichten voor Marina Tsvetajeva: Insomnia (99) – Tijloosheid (100) – Ziekenlof (101) – Ontworp (102) – Emballage (103).
Mark Boog: Ongedaan (112), Mededeelzaam (113), Licht is gebrek aan duisternis (114), Niet ver (115)
Peter Swanborn: Brief in Twee Helften waarvan de Tweede Helft een Dagboek is. 1. De angel in de geest (116-117) – 2. Onder de grond (118-119).
Eddy van Vliet: Het museum (140), Sedan (141), Sedan 2 (142).
Jos Joosten & Marc Reugebrink: Een agent op een herenrijwiel. (Kritische correspondentie). (169-180) [Over de beroerde Nederlandse (poëzie)kritiek.]
Huub Beurskens: Veranderend lezen 1. (181-184) [Over zijn neiging om gedichten af te keuren dan wel te gaan verbeteren, vooral bij de bundel ‘Kindsbeen’ Neeltje Maria Min.]

Jrg. 159, 1996, nr. 3

Chris Honingh: Vijf gedichten uit ‘Cives Tvihani’ – voor H.H. ter Balkt: Maupertuus (203), Cives Tvihani (204), Heksenkring (205), Klein lied voor H. (206), Ander klein lied voor H. (207).
Stefan Hertmans: Oxynotus Paradoxus. (208-222) [Gedicht]

Jrg. 159, 1996, nr. 4

Huub Beurskens: Veranderend lezen. 2. (404-410) [Onder meer over ritme- en rijmdwang, natuurlyriek, en vertalen.]

Jrg. 159, 1996, nr. 5

Peter Verhelst: Universal Copyrights (ars moriendi). (462-463)

Jrg. 159, 1996, nr. 6
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 159, 1996, nr. 7/8

Johan Reyniers: Among Congo Cannibals. (655-659)
Huub Beurskens: Een toeristische ontmoeting. (700-704) [Reactie op een bespreking door Kees ’t Hart van het gedicht ‘La puerta del viño’ van Beurskens. Met weergave van dit gedicht.]
Maria de Groot: Rilke in Toledo (1). (714) [Geciteerd in een tekst van Beurskens.]

Jrg. 159, 1996, nr. 9

Leo Vroman: Psalm, [eerste regel:] Groei voort in Uw veelaardigheid, Systeem (737), Een psalm voor gewonden (738), Een psalm voor de volgende nacht (739, zie de herplaatsing vanwege ‘kleine ongerechtigheden’ in nr. 11/12, pp. 1046-1047), Een psalm voor ons landschap (740).
John Leefmans [= Jo Löffel]: Als de komeet komt, een gevallen ster (754), Vogels (755), Martzeliger (756-757).
Georgine Sanders: Dag en nacht: Afstand (758), Afscheid (759), Afrekening (759).
Chris Honingh: De automatische piloot, I t/m V. (780-785)

Jrg. 159, 1996, nr. 10

Peter Theunynck: Berichten van de Panamerican Airline & Co: Merce Cunningham (844), Otto Lilienthal (845), Robert Cocking (845), Vliegmachine waarin de bestuurder rechtop staat (846), Magnetische schoenen (847), Gevleugelde woorden (848-849), De val van de mens ontdaan (850), Soms volstaat het (850).
Erik Menkveld: Te Emmen (851), Drie luisteraars: Nuper rosarum flores (Dufay) (852) – Intieme brieven (Janáček) (853) – Réveil des oiseaux (Messiaen) (854).

Jrg. 159, 1996, nr. 11/12

Piet Calis: ARH Superman. (889-891) [Over de amoureuze reputatie van A. Roland Holst en zijn mythische Helena als symbool van zuiverheid en schoonheid.]
Carla Bogaards: Twee oden: Ode aan de zomer in Mill (1031-1033), Ode aan de zomer in Slijk-Ewijk (1034-1035).
Leo Vroman: Een psalm voor de volgende nacht. (1046-1047)

Jrg. 160, 1997, nr. 1

Huub Beurskens: Ellebogen, knieën, zee. (1-5) [Onder meer over het gedicht ‘Roerdomp in de winter’ van Ed Leeflang.]
Ed Leeflang: Koeien (6), En later (7), Nu (8).
Peter van Lier: Feestdagen: Feest voor alle honden, I (9) – Feest voor alle honden, II (10) – Leve de reigers, I (11) – Leve de reigers, II (12) – De mollendans, I (13) – De mollendans, II (14) – Paardenvreugde, I (15) – Paardenvreugde, II (16). [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
Gerrit Kouwenaar: terwijl de libel (17), schrijf een dag (18).
Christine D'haen: Lectura Dantis. Inferno: 1. Dageraad – 2. Nacht – 3. Geweegklaag, geschreeuw – 4. Het diep en donker dal. De eerste kring – 5. De tweede kring – 6. De derde kring. (19-21)
Stefan Hertmans: Schaamteloos frummelen aan het sublieme. De ‘zelfportretten van de dood’ van Peter Verhelst. (22-34) [Bespreking van het dichtwerk van Verhelst. Met weergave van diens gedichten ‘Met gezwollen linkeroog (1)’ en ‘Zorro’.]
Peter Verhelst: Piano (de reïncarnatie van god) (35), Bruidsjurk (mur de la montée des anges) (36), Violently happy (blue room) (37), Tarantula (insectenkabinet) (38), Vervalsing zoals ze is, onvervalst (39), Sweet temptations (40).
Arjen Duinker [eerste regels:] XXXIV: Toen ik vogeltjes hoorde (41), XXXV: Eet die laatste olijf (42), XXXVI: In dat leven (43-44).
Tonnus Oosterhoff [eerste regels:] zochten hem op (45), Op z'n kamer. ‘Iedereen heeft een kamer.’ (46), (Ze vertelt:) je merkt het niet eens aan dat het geheugen gaat, ik tenminste (47), [gedichttitel:] Hersenmutor (48-49).

Jrg. 160, 1997, nr. 2

Kees Ouwens: Dat zintuig ten voeten uit (113), Tucht is regelmaat (114), Conclave (115), Gelijkeloze maker en breker (116), Oppervlak opent zijn schatkist (117), Van voorland en weerwil (118), Bel-etage zoals de klop van voetstappen aanzwelt (119).
Marc Kregting: Kuru (134), Okonkolé y trompa (135), City of angels (135).
Peter Theunynck: Ontvallen: Als engelen (147) – Uit het noorden (148) – Sainte Jalle (149) – Vluchtlijn (150) – Mooi weg (151) – Zonder die machines (152-153).

Jrg. 160, 1997, nr. 3

Frans Budé: Île d'Ouessant: 1. (Le Stiff) – 2. (Men-Korn) – 3. (Kéréon-Men-Tensel) – 4. (La Jument) – 5. (Nividic) – 6. (Le Créac'h). (220-223)
Huub Beurskens: Orchideetje. (225)

Jrg. 160, 1997, nr. 4

Leo Vroman: Een psalm voor de mislukking (277), Een psalm voor alles (278), Een psalm voor niets (279), Levensbeschrijving (280), Ik was ziek (281-282).
Marc Reugebrink: Aan gene zijde van de fantasie. (306-312) [Over het dichtwerk van Arjen Duinker. Met weergave van diens gedichten ‘XV: nooit eerder zag ik een symbool’, en ‘Glinstering op doortocht’.]
Remieg Aerts: Letterheren en artiesten. De Gids en de beweging van tachtig. (313-327) [Met onder meer aandacht voor de poëzie die al dan niet aan bod kwam in De Gids en in De Nieuwe Gids.]

Jrg. 160, 1997, nr. 5

Peter van Lier: Made in Portugal, 1 t/m 3. (350-352) [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]

Jrg. 160, 1997, nr. 6

Tonnus Oosterhoff: Het heelal Nederlandse poëzie (414 [Verslag van een leesexperiment om anderhalve week lang de volgende bundels intensief te lezen: H.H. ter Balkt: In de kalkbranderij van het absolute / Toon Tellegen: Tijger onder de slakken / K. Michel: Boem de nacht / Peter Nijmeijer: In duizend stukken / Nachoem M. Wijnberg: Langzaam en zacht / Kees Ouwens: Afdankingen / Gertrude Starink: De weg naar Egypte / Remco Campert: Rechterschoenen. Met slotpleidooi voor een onderzoek naar de ‘regenwoudachtige rijkdom van de Nederlandse poëzie’.]
Herman de Coninck [eerste regels:] Het sneeuwt traag. Zo op het oog valt alles omhoog (440), Avond in mei, Gendrey (441), Onze slaapkamergordijnen worden opzij gehouden door (442), Ligstoel, 1 en 2. (443)
Huub Beurskens: Een nieuwjaarsbrief. (454-455)
Yra van Dijk: Zwijgend in niets dan taal. (457-461) [Bespreking van de bundel ‘De tijd staat open’ van Gerrit Kouwenaar.]

Jrg. 160, 1997, nr. 7/8

H.H. ter Balkt: Aan de infrastructuren (539-540), Alle bergen beklommen, handel heerst (541), Diepvrieshuizen; vijftiger jaren (542).

Jrg. 160, 1997, nr. 9
Jrg. 160, 1997, nr. 10
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 160, 1997, nr. 11/12

Peter van Lier: Gaandeweg rustieker. (827-829) [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
Arjen Duinker: Inzamelingsactie. (894-897)

Jrg. 161, 1998, nr. 1
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 161, 1998, nr. 2

K. Michel: Laudatio van Bronzwaers poëtica (124-126) [Bespreking van W. Bronzwaer: Lessen in lyriek.]
Mark Boog: Lichtval (109), Groeizaam (109-110), Dagen (110), Vooravond (111), Vol (111-112), Weg (112), Zinloosheid 1 (113), Zinloosheid 2 (113-114), Avond (114).

Jrg. 161, 1998, nr. 3

Vier essays van buitenlandse dichters over poëzie:

H.M. Enzensberger: Berichten van het poëziebedrijf. (161-169)
Les Murray: Poëzie, poëmen en het mysterie van de belichaming. (170-181)
Seamus Heaney: De geloofwaardigheid van de poëzie. (182-193)
Charles Simic: De ellende met poëzie. (194-196)
Wim Huyskens: In Ferrara, 1 t/m 7. (215-223)
Huub Beurskens: Niemand heeft ooit op een foto gestaan. Over Marc Kregting. (240-243) [Over het dichtwerk van de Kregting.]
W. Bronzwaer: Wat niet thuis hoort, hangt niet samen. Een spatiële lezing van Paul Bogaerts debuutbundel ‘Welcome hygiene’. (244-250)

Jrg. 161, 1998, nr. 4

Marc Kregting: Laden en lossen. (321-324) [Bespreking van Tonnus Oosterhoff: (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum.]

Jrg. 161, 1998, nr. 5/6
[Thema: ‘Nederlandse dichters presenteren buitenlandse dichters’. Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 161, 1998, nr. 7

Huub Beurskens: Mijn broer Jezus (490-495), gedicht aan de regie (496-501).

Jrg. 161, 1998, nr. 8

Leo Vroman: Een psalm voor dit heelal. (589)
Georgine Sanders: De nachten (590), Scheurkalender (591), Herfst langs de Trinity River (592).
Bart Moeyaert: Sober. Over Judith Herzberg. (593-594) [Over het dichtwerk van Herzberg.]
Marc Kregting: Van vulstroop verlangen. (595-598) [Bespreking van b. zwaal: Dat vat. Met weergave van Zwaals gedicht ‘hertsverlangen is glas over snaren’.]

Jrg. 161, 1998, nr. 9

Marc Kregting: ‘Half binnen, half buiten zwevend’. (688-691) [Bespreking van Erik Bindervoet: Tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje.
Huub Beurskens: Pentimento. (692-696)

Jrg. 161, 1998, nr. 10

Marc Kregting: ‘Een afkeer die zij liefde noemt’. (743-746) [Bespreking van Miguel Declercq: Person@ges. Met weergave van Declercqs gedicht [eerste regel:] ‘Een bakerrijmpje, een begin waarin ze mij ontmoet,’]
Ed Leeflang: Weg (761), Maakzel (762), 72-98 (763), Volkstuin (764), Sop (765).
Huub Beurskens: Het korte pad op het zuiden (766
Arno II von Brechelhain [= Atte Jongstra]: Akte van leeggotieke nachtwaarneming. (773-776)

Jrg. 161, 1998, nr. 11/12 – Proza en poëzie bij objecten in het Teylers Museum

H.H. ter Balkt: In de stenenzaal. (793+795)
Huub Beurskens: Hipparion gracile. (804)
Carla Bogaards: Het onvolledige, niet beëindigde. (806-807)
Paul Bogaert: Waarschuwing. (808).
Anneke Brassinga: Königs klankanalysator. (814)
Maarten Doorman: Holle spiegel op voet. (837+839)
Kees 't Hart: Trommelslaagster. (862)
Atte Jongstra: Fluisterwoorden. (874)
Anton Korteweg: Rembrandt, Het ledikant. (880), Kwatrijn (881).
Marc Kregting: Twee garnalen in het Luminescentiekabinet. (886)
Ed Leeflang: Holle spiegel. (890)
Peter van Lier: Jong rijnhert, 1 t/m 3. (892-895) [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
Fred Pelt: De vogels van John James Audubon. (924)

Jrg. 162, 1999, nr. 1

Marc Kregting: ‘De ene vondst, verraden en verbeurd’. (22-26) [Bespreking van Frida Vogels: De harde kern (drie delen).]
Jacques Hamelink: Jacquemijneminne: Dans op het zand (41) – Minnelied (42) – Aanfluiting (43) – Afgang (44) – Lapisblauw (45) – Saffier (46) – Stapplek (47) – Isoude op de zilverbal (48) – Lief van de aan lagerwal geraakte (49).
Huub Beurskens: Nachtelijke paden en zuchten. (71-73)

Jrg. 162, 1999, nr. 2

Peter Theunynck: Vrouwen. Portretten: Najaarspompoen (90) – Zwaluwstaart (91) – Nachtzuster (92) – Axelle Red (93) – Lydia (94) – Vita Sackville-West (95) – Marthe Massin (96) – Wasdag (97) – Ann Theresa (98) – Charlotte (99) – Donatella (100) – Iemand (101).
Marc Kregting: ‘Ondanks het radeloos raadsel’ (112-115) [Bespreking van Laurens Vancrevel: ‘Gezicht en verdwijning’ gevolgd door ‘Het onneembare’.]
Peter Swanborn: In medias res, I t/m III. (116-119)
Huub Beurskens: Kusters’ tafelblad. (126-131) [Bespreking van Wiel Kusters: Zegelboom: gedichten en notities 1975-1989. Met weergave van Kusters’ gedichten ‘Paard’, ‘Lieve cactus’, ‘Zelf gezien (in Spanje)’, ‘Tanneke houdt van alle dieren’, ‘Verstekeling’ en ‘Salamanders vangen’.]
Wiel Kusters: Kniettewies / Krijtwit (132-133), [eerste regel:] d'rre naatspoem woar mit blömsj're dróp / een nachtpon vol met bloemetjes (134-135) [Kerkraads (Kirchröadsj), met vertaling naar het Nederlands], Nieuwdorp (136).
Koedooder & Heilig: Museumpraat: Okkernoten (147) – Haast (148) – Doortocht (Rothko) (149) – Het Rijks (151).

Jrg. 162, 1999, nr. 3/4

Marjoleine de Vos: Diep in het geheim gestoken. Over duistere poëzie. (166-172) [Onder anderen over dichtwerk van Kees Ouwens en Hans Faverey.]
Mark Boog: Laag de waakvlam van de kamer (214), Uitsluitsel (215), Zeer langzaam dringt de ochtend (216), Klein huis (217), Lente (218), Je maakt licht (219), Motleven (220), Groot verzameld resultaat van verplaatsing (221), Een radeloos huis, onherkenbaar (222), Het weer is goed (223).
Marc Kregting: ‘Het gewicht is afhankelijk’. (297-301) [Bespreking van Hans Kloos: De hand boven het hoofd. Met weergave van diens gedicht ‘Neem een steen’.]

Jrg. 162, 1999, nr. 5
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Jrg. 162, 1999, nr. 6

Stefan Hertmans: Voor het ontwaken (420), Gravensteen, Gent (421), Death on a pale horse - William Turner (422), Kapuziner Berg - Salzburg, 1 en 2 (423-424), Tijdens het schetsen (425), Landschapschilder (426), Oevers (427).
Peter Nijmeijer: Modern History (447), Klankgat. Franz Liszt: La lugubre gondola (448-449), Portret (450), Het avondmaal (451), Gainsbourg als dorp (452), Oude dame met maskers (James Ensor) (453-454), Het doek en de spiegel (455), De dood en de woorden (456), [eerste regel:] Where did it all go wrong, Mr. Best? (457), Bestaat (458), Leven (459).
Marc Kregting: ‘Want de maan is in de wolken’. (474-477) [Bespreking van Peter Holvoet-Hanssen: Dwangbuis van Houdini. Met weergave van diens gedicht ‘Roza en de maan’.]
René Puthaar: Vertigo (478-481), In den hoge (482-483), Adres (484-485), Instructie (486), Del Mar, I t/m VII (487-489), Thuiskomst (490).

Jrg. 162, 1999, nr. 7

Frans Budé: Engel, 1 t/m 7. (526-532)
Marc Kregting: ‘Uit de hand van de meester’. (543-547) [Bespreking van Hans van Pinxteren: Spiegeling voorbij de weg. Met weergave van diens gedichten [eerste regels:] ‘Het kind springt, springt’ en ‘Als ik naar je toe kom’.]

Jrg. 162, 1999, nr. 8

Martin Bril: Suburbia Blues. (585-588)
Marc Kregting: ‘En niet van een natuurlijke’. (632-636) [Bespreking van Mustafa Stitou: Mijn gedichten. Met weergave van diens gedicht ‘Zomaarcafé 98’.]
Kees Bokweide: De ene weduwe is de andere niet. (656-658) [Bespreking van ‘Taal zonder mij’ van Kristien Hemmerechts. Met weergave van het gedicht ‘An, 1969’ van Herman de Coninck.]

Jrg. 162, 1999, nr. 9/10 – Themadeel klassieke essays over poëzie

Ezra Pound: Een terugblik. (664-671) [Februari 1912, uit: Literary Essays of Ezra Pound, 1954. Vertaald door Ko Kooman. Over de vraag wat poëzie moet zijn, en wat niet.]
René Puthaar: De Parade: Ontsporing (672-673) – Paradijs (673-674) – Het goede pad (674-675) – Het Rad van Avontuur (676-677) – Bizar verbond (677-678) – De andere kant (678-679) – Méliès (679-680) – Madenvoer (681-682) – Als het maar rijmt (682-683) – De hersenen (683-684) – Luxus (684-685) – Lola's lied (686-687) – Zien of het werkt (687-688) – Nichtenspel (688-689); Unus Mundus (690), Stof (691), Het dorp Goden (692-693).
Gottfried Benn: Lezing in Knokke. (694-697) [Over ‘de bewegingen die tot het gedicht leiden - het lyrisch ik’ van de dichter. Uit Werke, 1968. Vertaling door Huub Beurskens.]
Peter van Lier: Zes wenken voor muggen aan de deur: 1. Wantrouwt in de gang (698) – 2. Vliegt in de huiskamer (699) – 3. Wacht in de zitkamer (700) – 4. Vreest op het toilet (701) – 5. Mijdt in het trappenhuis (702) – 6. Waakt in de slaapkamer (703). [Niet in de DBNL, pdf aanwezig op het PcN.]
T.S. Eliot: De sociale functie van poëzie. (704-711) [Uit: On Poetry and Poets, 1961. Vertaling door Maarten Elzinga]
Peter Theunynck: De mannenafdeling: Wij dichters (712) – T.S. Eliot (713) – Vrachtwagen (714) – Maxime Van de Woestyne (715) – Piloot (716) – Leon Speliers Machinebouw (717) – Leonard Woolf (718) – Seamus Heaney (719-720) – Doel-man (721) – Mi amigo (722) – Probeer (723-724) – De Oostendenaar (725) – Herman de Coninck (726).
Wallace Stevens: Het irrationele element in de poëzie. (727-734) [Uit: Opus Posthumus, 1990. Vertaling door Peter Nijmeijer.]
Marc Kregting [eerste regels:] - Boven de bergen van zout treedt verlies op (735), - Met je mee het zwichten der extremiteiten (736), - Zwerm uit de achtersten, modder je (737), - Je acteert in het vestzaktheater, ook op de eerste rij (738), - Stenen vallen te kneden, als je laten (739),
- Eten en steeds eten van zwangere lucht en verder (740), - Op een toon waar je haast iets van wilt vermoeden (741), - Rauwrandig, voorheen de modder. Menig men doet dit (742).
Paul Celan: De meridiaan. (743-750) [Essay, uit: Spreektralie, 1976. Vertaling door Peter Nijmeijer]
Peter Holvoet-Hanssen: Gestolde dissonanten. Opkomst der menshond. Mens (751-752) – Hond (752); Optocht (753), Kerstmis in Huize Reinaert (754-756), Ontboezemingen in het vossenvel: Prelude (757) – Fox on the run (758) – [eerste regel:] Rook in het hol! Op de vlucht van Pristina naar Neprosteno (759) – Reintje en de liefde (760-761).
Paul Rodenko: Experiment en traditie in de poëzie. (762-764)
Mark Boog: De vogels vliegen aan van rechts (765), Wat wint, dat wint (766), Olie op water (767), Laat de avond vallen (768), Alsof er iets gebeurt (769), Bezworen (770), Avondval (771), Een grote schoonheid hier (772), Uit het geheugen opgegraven lente (773), Koers te houden (774).
W.H. Auden: Schrijven. (775-783) [Proza, over poëzie. Uit: The Dyer's Hand and other Essays (1963). Vertaling door Ko Kooman.]
Miguel Declercq: Zomerzot/Somersault: At my most beautiful (784) – Zomerzot (785) – Ragebol (786) – Waterval (787) – Tam (788) – Somersault (789) – Avond (790) – Gezellig (791) – 16 (792) – [eerste regel:] Het komt. Ik maak dat op (793); Infuus (794), Gedicht ([eerste regel:] Of een horloge aan een ketting) (795), Gedicht ([eerste regel:] Was wat waar was werkelijk? Het stadspark in april) (796), Blauwblauw (797), Verleidingskunstjes (798).
Paul Valéry: Poëtische kwesties. (799-807) [Uit Nouvelle Revue Française, 1935, nr. 256. Vertaling door Piet Meeuse.]
Erik Menkveld: Al je gezichten (808), Zo verloren. i.m. Hendrik van Teylingen (809), Een goedertieren dag (810), Alles mag je worden (811), Muizenjaren (812).
Paul Bogaert: Circulaire systemen [eerste regels:] Als men bovengronds de krachten (813) – Men komt erop als men een afstand neemt (814).

Jrg. 162, 1999, nr. 11

Thomas Vaessens: Het Volkomen Vreemde en de poëzie. Naar aanleiding van Jan Oegema's Lucebert, mysticus. (872-880)
Wiel Kusters: Interview (881-886) [Gedicht, met tussen de strofen zogenaamde interviewvragen.]

Jrg. 162, 1999, nr. 12

Johan de Boose: Het behouden meisje, 1 t/m 11. (970-980)
Marc Kregting: ‘Tot de kunstgreep verslapt’. (985-990) [Bespreking van Kees Ouwens: Afdankingen. Met weergave van Ouwens’ gedichten [eerste regels:] ‘treur niet, late lichtval, als uw gemis’ en ‘rietkragen op de perrons in februari 's namiddags’.]

Laatst bijgewerkt op 25 januari 2023

Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift [1]

(1983-2017)

Afleveringen uit jaargang 7 tot en met jaargang 22 (niet compleet)

December 1989 tot en met winter 2004

Nrs. 24 - 85

Meer informatie

De naam 'Gierik' is een samentrekking van de voornamen van de oprichters, Guy Commerman en Erik van Malder. In 1989 werd de naam van het voormalige Nieuw Vlaams Tijdschrift (1946-1983) toegevoegd.

In 2018 voortgezet als G, dat in 2019 na vijf nummers gestopt is.

AANWEZIG bij het PcN

Jrg. 7, 1989/1990: nr. 24 (december).
Jrg. 8, 1990/1991: nrs. 27 (september), 28 (december) en 29 (maart-april-mei 1991).
Jrg. 9, 1991/1992: nrs. 30 (juni-juli-augustus), 31 (september-oktober-november), 32 (december 1991 t/m februari 1992) en 33 (maart-april-mei 1992).
Jrg. 10, 1992/1993: nrs. 34 (juni-juli-augustus), 35 (september-oktober-november), 36 (december 1992 t/m februari 1993) en 37 (maart-april-mei 1993).
Jrg. 11, 1993/1994: nrs. 38 (juni-juli-augustus), 39 (september-oktober-november 1993) en 40/41 (november 1993 t/m maart 1994).
Jrg. 12, 1994/1995: nrs. 42 (maart-april-mei), 43 (juni-juli-augustus), 44 (september-oktober-november) en 45 (december 1994 - januari-februari 1995).
Jrg. 13, 1995/1996: nrs. 46 (maart-april-mei), 47 ( juni-juli-augustus), 48 (september-oktober-november) en 49/50 (december 1995 t/m maart 1996).
Jrg. 14, 1996/1997: nrs. 51 (maart-juni) en 53 (december 1996-februari 1997).
Jrg. 15, 1997/1998: nrs. 54 (maart-mei) en 55 (september-november).
Jrg. 16, 1998: nrs. 59 (zomer), 60 (herfst) en 61 (winter).
Jrg. 17, 1999: nrs. 62 (lente) en 63 (zomer).
Jrg. 18, 2000: nrs. 67 (zomer) en 69 (winter).
Jrg. 19, 2001: nrs. 71 (zomer), 72 (herfst) en 73 (winter) .
Jrg. 20, 2002: nrs. 74 (lente), 75 (zomer) en 77 (winter).
Jrg. 21, 2003: nrs. 78 (lente). 79 (zomer), 80 (herfst) en 81 (winter).
Jrg. 22, 2004: nrs. 82 (lente), 83 (zomer), 84 (herfst) en 85 (winter).
Jrg. 23, 2005: nrs. 86 (lente), 87 (zomer), 88 (herfst) en 89 (winter).
Jrg. 24, 2006: nrs. 90 (lente), 91 (zomer), 92 (herfst) en 93 (winter).
Jrg. 25, 2007: nrs. 94 (lente), 95 (zomer), 96 (herfst) en 97 (winter).
Jrg. 26, 2008: nrs. 98 (lente), 99 (zomer), 100 (herfst) en 101 (winter).
Jrg. 27, 2009: nrs. 102 (lente), 103 (zomer), 104 (herfst) en 105 (winter).
Jrg. 28, 2010: nrs. 106 (lente), 107 (zomer), 108 (herfst) en 109 (winter).
Jrg. 29, 2011: nrs. 110 (lente), 111 (zomer), 112 (herfst) en 113 (winter).
Jrg. 30, 2012: nrs. 114 (lente), 115 (zomer), 116 (herfst) en 117 (winter).
Jrg. 31, 2013: nrs. 118 (lente), 119 (zomer), 120 (herfst) en 121 (winter).
Jrg. 32, 2014: nrs. 122 (lente), 123 (zomer), 124 (herfst) en 125 (winter).
Jrg. 33, 2015: nrs. 126 (lente), 127 (zomer) en 129 (winter).
Jrg. 34, 2016: nrs. 131 (zomer) en 133 (winter).
Jrg. 35, 2017: nrs. 134 (lente) en 135 (zomer).

In 2018 voortgezet onder de titel 'G'. Deze uitgave stopte na het vijfde nummer. Hiervan aanwezig op het PcN:

Jrg. 36, 2018: nr. 140 (herfst).

Eveneens aanwezig : Marc Zwijsen (sel. en sam.): 'Dichter bij Gierik - 95 dichters en een tijdschrift'. Een keuze van 95 dichters uit 28 jaar Gierik. S.l., EPO, 2010.

INHOUD, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880 - DEEL 1

Nr. 24 – Jrg. 7, nr. 3, december 1989

Jan Gloudemans: Bij de dood van Marc. (6) [Gedicht, bij het overlijden van Marc Payot.]
Jana Beranovà: De dichter (17), Lente (18), Petrìn (18).
Celestin Cosijn: geen bezoek geen bloemen. (40)
Guy Commerman: Afrekening onder de dichters na de staatsgreep. (44)
Annmarie Sauer: Gerda Berckmoes ... een interview ...? (54-56). Met weergave van Berckmoes’gedichten ‘Dag huis, hier keer ik nimmer weer’, ‘Erfdeel’, ‘Valstrikken’ en ‘Status’.]
Romain John van de Maele: Tijd en ook wat mens, 1 en 2. (58)
Dirk Rommens, fragmenten uit de bundel ‘Een morgen van wit verdriet’. (59)
Ans Wortel: ‘Bindland’ Alkmaar... nacht... 24/25 mei 88. (60)

Nr. 27 – Jrg. 8, nr. 2, september 1990

Julien Schoenaerts [eerste regels:] Arme Job – de haren wuiven – In zomaar woordjes lopen. (12)
Matti Brouns: Het nieuwe leven. Voor Josse De Pauw. (32-35)
Rose Vandewalle: Humaan en ontwapenend. Guy Commerman als dichter en tekenaar. (38-42). [Interview, met weergave van Commermans gedicht ‘Nachtmerrie’.]
Guy Commerman: Je bent me nog te lief (42), Deur van mezelf (42), Morgen (42), Gestrand (43), De dag te kostbaar (43), Mits wat meer (44), Juli (44).
Emiel Willekens: Jardin public. Een nieuwe dichtbundel van Annmarie Sauer. (58) [Bespreking]
Annmarie Sauer [eerste regels:] Overspoeld en overstroomd – Wachter – De oude vrouw ook al gemaakt – De stilte. (59) [Voorpublicatie uit ‘Jardin public’.]
Wim Meewis: Ignaas Veys. De treinen komen nergens aan in het grijs bevriezen van de dag. (60-61) [Over het dichtwerk van Ignaas Veys.]
Mark Meekers: De avondwandeling. (61)
Guy van Hoof: Goede punten voor poëzie van Point. (62-63) [Hierin een bespreking van P.G. Buckinx: Spaanse gedichten.]
Dirk Claus: IJlheid (64), 10 april (64), Angst (64), Droom (64).
Jan Gloudemans: Winter te B. (65), Bewaar mij in vergeelde foto’s (65), Zo zal ik aan u blijven denken (65), Want dit moet nog gezegd (65).
Ans Wortel: Aangekomen (66).
Erik van Malder: Het avondrood (66), Lokroep (66).
Annie Reniers [eerste regels:] het onbewegen van duiven – de luchtuitsnit – daar ging altijd wel iets – wat is het dat uit het hoofd wil. (67)

Nr. 28 – Jrg. 8, nr. 3, december 1990

Romain John van de Maele: Van Nieuwpoort tot Veurne (voor Hedwig Speliers) (17), drie korte gedichten [eerste regels:] Dit is mijn woord – Op de markt voor verwarmde zielen – Vroege haaruitval en slapeloosheid. (17)
Jan Heddebaut: Testament (17), Herfstmijmering (17), Zonder woorden (17).
Francis De Preter: Mijn huis (21), In het water staren (21).
Eugène van Itterbeek: Poëtica (25)
Eric Rosseel [eerste regel:] Als Kain stond ik op. (27)
Annie Reniers [eerste regels:] het geheim komt om de hoek kijken (49), het ingewikkelde wordt uitgelegd in het lang en het breed (49).
Deen Engels: Koos (49), Moeite (49), Koord (49).
Jan Gloudemans: Wie u bemint (57), Denken aan Israël (57).
Rose Vandewalle: Saint-Amour (handleiding). (57)
Wim Meewis: Translatie, 1 t/m 8. (58-59)
Werner Pauwels: Fantaisie impromptu 13 (60), Negende en laatste brief van de brugdraaier, 1 t/m 3 (60).
Wim Meewis, bespreking van Ubbo-Derk Hakholt: In grensgebieden. (62) [Met weergave van Hakholts gedicht ‘De aarde’.]
Wim Meewis, bespreking van Frans Deschoemaeker: Beginselen van archeologie. (62-63)
Guy van Hoof, bespreking van Michel Huisman: Vandaag is er niet. (63)

Nr. 29 – Jrg. 8, nr. 4, maart-april-mei 1991

Annmarie Sauer: Aan Emiel Willekens. (14-15) [Bespreking in briefvorm van ‘Randschrift’ van Emiel Willekens. Met weergave van diens gedicht ‘Agios Nikalos’.]
Emiel Willekens: Brief aan Chris Hodum (19), Plankton (19).
Gust Gils: Onvoorbeeldig (22), Een waardig kampioen (23), Een onheilstijding (23), Met iets te innige deelneming (23).
Jan Gloudemans: Kortstondige ontmoeting in Osaka (25), Liefde overwint (25).
Johan de Wit [eerste regel:] de multinationals hebben de kunst ontdekt als wapen. (32-33)
Gerard Kuypers: Als ik wil is het morgen mei. (41-42)
Joris Denoo: Ik zou u schrijven, I en II. (49)
Piet Brak: Hospitaal (57), Ziekteverlof (57)
Guy Commerman: bespreking van ‘Sindromen’ van Gust Gils. (62-63)
Annmarie Sauer: bespreking van ‘Het huis waarin ik woon’ van Sonja Prins. (66)
Annmarie Sauer: bespreking van ‘Echo van een echo’ van Victor Vroomkoning. (68)

Nr. 30 – Jrg. 9, nr. 1, juni-juli-augustus 1991

M. Mielants: Herwig Hensen. Een portret. (14-20) [Met illustraties en met weergave van (fragmenten van) gedichten.]
Eugène van Itterbeek: Gedicht voor vrede. (21)
Marc Zwijsen, sonnetten [eerste regels:] Abisag asjeblief vergeet mij niet – Abisag ik ben nu al aan je toe – Gespreid in kruisemunt en bietesap – Roos, hoe is het mogelijk. Nog altijd – Zou ik het er dan toch maar op wagen? (26-27)
Romain John van de Maele [eerste regels:] speelt de muziekdoos (33), nu de appelbomen weer mooi zijn (33).
Jef Van Hove [eerste regels:] Zij lopen nooit een blauwtje (36), Mannen / met ingebouwde (47), De dure schrijver (37).
Dirk Claus: zes haiku’s. (43)
Annmarie Sauer: De ‘Wondeplaneet’ van Annie Reniers. (56-58) [Bespreking van de genoemde bundel. Met weergave van Reniers' gedichten [eerste regels:] ‘in de stilte’, ‘de schaduw van grassen’, ‘de zielknoken rusten’ en ‘stilte tussen ons’.]
Erik Van Malder: Eenvoud (59), Het aanvaarden (59).
Korte recensies: Guy Commerman over Eugène van Itterbeek: Op de drempel van de nacht (64); Emiel Willekens over Jos Joosten: Dichter op een hogere uitkijk. Over het poëtische oeuvre van Mark Braet (66-67).

Nr. 31 – Jrg. 9, nr. 2, september-oktober-november 1991

Erik van Malder: Recital (9), Woestijnen (9), Hoor de horigen (9).
Ubbo-Derk Hakholt [in tijdschrift: Hakkolt]: Balans (33), Zo zag ik een mens (33).
Annmarie Sauer [eerste regels:] I. Het licht – II. De koplampen lichten. (49)
Marcella Baete: Twee vissenogen (52), Zij heeft geluk (52), De wasmachine (53), [eerste regel:] Rechtop staat ze en (53).
Suzanne Binnemans: Afscheid (63), Stad (63), Als ik val (63), Als ik val (II) (63), Blij (63).
Guy Commerman: besprekingen van Annie Reyniers: Buitensporig licht (66) / Isis [= Doke Bronkhorst]: Ogen zwemmen zonder oevers (66-67) / Yolande Van de Weerd: Splinters. (68)

Nr. 32 – Jrg. 9, nr. 3, december-januari-februari 1991/1992

Jacky Goris: de diepten. (6-9) [Bespreking van ‘De toekomstige dief’ van Eddy van Vliet, met weergave van diens gedichten ‘De stad’, ‘De kast’, ‘Mistel’, ‘Water’, en ‘Dood’.]
Emiel Willekens: Bestaanbaarheid, 1 (17) [zie nr. 33 voor 2 en 3], Mozartjaar 1991 (17).
Guy van Hoof: Jos Daelman. Tussen slapen en waken tast ik naar de lege plek. (22-23) [Bespreking van ‘Een haas in de winterkoren’ van Jos Daelman.]
Jan Gloudemans: Men zegt het went (37), Alaska (37).
Daphne O’Rear: Freya Wittebolle. Poëtisch talent prijst zichzelf, of de mystiek van bidprentjes in de schemerzone van de wereldliteratuur. (38-40) [Interview met Wittebolle.]
Emiel Willekens: besprekingen van Marleen de Crée: Over de brug der aarzelingen gedichten 1969-1989 (58) / Frans Depeuter: Een etter van steen (58) / Julia Tulkens: De eeuw is aan het kantelen, leven en poëzie (59) / Hans Kilian: Tongval (59).

Nr. 33 – Jrg. 9, nr. 4, maart-april-mei 1992

Johan de Wit: Verdediging van de poëzie – verdediging van de democratie. (26-27) [Proza]
Johan de Wit: Democratie op zak. (28)
Jan Vanhaelen: Plein van de hemelse vrede (29), Zondag (29), In hetzelfde restaurant (29).
Rick Lanckrock: Realiteit (39), Geheim (49), Verdord (39), Lezen (39).
Emiel Willekens: Bestaanbaarheid, 2 en 3. (47) [Zie nr. 32 voor Bestaanbaarheid, 1.]
Geert Bouckaert: Poetry (in motion) (62), Het witte blad (62).

Nr. 34 – Jrg. 10, nr. 1, juni-juli-augustus 1992

Jan Gloudemans: Vooroorlogs licht (4), Cyprus 6 pm (4).
Emiel Willekens: Naamgeving. (5) [Uit: De archaïsche glimlach.]
Tony Rombouts: De dichter Emiel Willekens. (6-8) [Over het dichtwerk van Willekens.]
Dirk Claus: Dag (9), Levensles (9), Huiselijkheid (9), Gare du Nord (9).
August Leunis [eerste regels:] voortaan – zo heeft de overheid (19), wanneer van het liggende lichaam (19).
Suzanne Binnemans: bespreking van ‘Laat de klok met rust’ van Rose Vandewalle. (32-35)
Rik Wouters: Oktober (45), November (45), Maart (winter) (45) [Uit de cyclus ‘Het woord hertalen’.]
Rose Vandewalle: Dichteressen zoeken ‘Eigen wegen’. (50-51) Bespreking van Annmarie Sauer & Annie Reniers (red.): ‘Eigen wegen – Hedendaagse vrouwelijke poëzie in Vlaanderen’. Onder anderen dichtwerk van Maris Bayar, Aleidis Dierick, Julia Tulkens, Jo Govaerts, Lucienne Stassaert, Marleen de Crée, Miriam Van hee, Patricia Lasoen, Maja Panajotova, Vera Beerten, Anja Oeyen, Christine D’Haen, Ria Scarphout, en Gerda Berckmoes.]
Guy Commerman: Oude sporen, I t/m VIII. (56-58)
K.J.H. Wasch [eerste regel:] Herfst in Holland vind ik altijd fijn, maar (59), Oude burcht (59), Zee (59). [‘Zee’ staat in de bundel ‘Avondland’, de twee andere gedichten werden nog niet eerder gepubliceerd.]
Murk A.J. Popma [eerste regels:] Met geblindeerde ogen (64), Pa had zijn lesje geleerd (64), Wie zich wringt in een systeem (64).
Suzanne Binnemans: bespreking van Mark Meekers: Een schot in de zon. (65-66) [Gedichten over leven en lijden van Van Gogh.]
Guy Commerman: besprekingen van August Leunis: De jaren (66-67) / Werner Pauwels: Nihonga (67) / Arjan Visser e.a.: De vier elementen. Verhalen en poëzie voor de Gorcumse literatuurprijs 1991. (68)
Emiel Willekens: bespreking van Hedwig Speliers: Bel-étage. (70)

Nr. 35 – Jrg. 10, nr. 2, september-oktober-november 1992

Dirk Claus: Gesprek met Willem M. Roggeman. (14-19)
Willem M. Roggeman: De graficus. (19)
Hans Plomp: Aan de kinderen van de aarde. (20-21)
Rik Lanckrock: Praten met Tine Ruysschaert. (46-47)
Danny Franck: Leegte (59), Tekens van waarheid (59).
Johan Landman; Stamcafé (62), In memoriam J.C. Bloem (63).

Nr. 36 – Jrg. 10, nr. 3, december 1992-januari-februari 1993

Jan Gloudemans [eerste regels:] vertederd naar de dingen kijken (15), de taak der dromers (15).
Vic van Saarloos: Ooit (21), Ik weet, mijn vriend (21), Licht (21).
Annmarie Sauer: Montanello: suite voor twee gitaren, 1 t/m V. (39) [Gedicht]
Marc Zwijsen [eerste regels:] Mijn ei van rust, mijn bloed, mijn broos sonnet (43), Ik zeg maar wat, het maakt niet zoveel uit (43).
Guy Commerman [eerste regel:] Zij kenden geen talen (47)
Frank Antonie: Bakboord blues (55), O Ry you can play (55), Laten we die ziel (55).
Achilles Gautier: Palimpsest / Archeologie (67), Handtas (67), Recept voor een objet trouvé (67).
Jan Christiaens: Hij zal het nooit afleren ... Over de dichtbundel ‘Antwerpen met taal getekend’ van Tony Rombouts. (68-70) [Met weergave van Rombouts’ ‘Kleine confidentie aan een grote muze’.]
Guy Commerman: Nieuwe labyrinten, I t/m VI. (72-73)
Guy Commerman: bespreking van Wilco Berga: Gedichten en alles wat meegaat. (75)
Guy Commerman: bespreking van Eugène van Itterbeek (sam.): Wereld zonder einde bloemlezing van hedendaagse Europese poëzie. (75-76)
Guy van Hoof: bespreking van Francis De Preter: Nachtegaalrecht. (76-77) [Met weergave van De Preters gedicht " Oude hoeve 'in ’t Lo' ".]
Emiel Willekens: bespreking van Joris Denoo: Voltooid verwarmde tijd. (78)
Emiel Willekens: bespreking van Jan Vanhaelen: Portretten en landschappen. (78-79)
Guy Commerman: bespreking van Gust Gils: Stem buiten beeld. (79)
Guy Commerman: bespreking van Hans Kilian: Nachtvlinders. (80)
Patrick Vandenbussche: Tederheid (84), Herinnering (84), Rubensnaakt (84), Morgenstond (84).
Geert Vermeire: Verstomming (85), Androgyn (85), De zwart-witte man (85), Zwarte tempel (85).

Nr. 37 – Jrg. 10, nr. 4, maart-april-mei 1993

Emiel Willekens: Bestaanbaarheid, 4 en 5. (7)
Jan Gloudemans: Renier is dood. (9) [Bij het overlijden van de componist Renier van der Velden.]
Jan Christiaens: bespreking van ‘Een reiziger / verliefd’ van Jan Gloudemans. (25-27)
Guy Commerman: III. Bodem, bodem: De rug biedt geen schutting meer – Klimop verstikt – Er is vuur dat woedt – Lachen verbergt angst – Hij ziet het – November waait – Binnenwereld. (72-73)
Guy Commerman: bespreking van ‘Een jaar van september’ van Roel Richelieu van Londersele. (74-76)
Lieve Van Impe: Prunus (77), Grijs (77), Licht (77).
Guy van Hoof: Zij. En hij. (81)
Ulrich Bouchard: De courtisane van de catacomben. (81)
Suzanne Binnemans: bespreking van Bennie Siemerink: In de cyclus (82-83)
Guy Commerman: bespreking van Benno Barnard (sam.): Dichters van nu, 3: Eddy van Vliet. (84)
Suzanne Binnemans: bespreking van Marijke de Haan: Toegevroren water. ((84-85)
Emiel Willekens: bespreking van Elisabeth Kappner: Om de vonken. (85)
Suzanne Binnemans: bespreking van Gerda Berckmoes: Verzachtende omstandigheden. (85-86)
Emiel Willekens: bespreking van Stefaan van den Bremt: Rover en reiziger. (86)
Guy Commerman: besprekingen van Anne-Marie Demoen: waterlicht / Katelijne van der Hallen: Verdraagzaam de tijd / A.G. Christiaens: Verre van vreemd / Dirk Christiaens: Meander. (87-89)
Guy Commerman: bespreking van ‘De vijf zinnen’, verhalen en gedichten ingezonden voor de Gorcumse literatuurprijs 1992. (89)
Anoniem: besprekingen van Erik van Ruysbeek: De voorbijganger / Liliane Melis: Een schreeuw in het duister / Ubbo-Derk Hakholt: De heuvelen over. (90)
Marcel Vermeulen: Chrysopolus Sp. (92), De hartsteen (92).

Nr. 38 – Jrg. 11, nr. 1, juni-juli-augustus 1993

Deen Engels: Mist (9), Tijdseffect (9).
Emiel Willekens [eerste regel:] Nooit zo koning (14), De brief (14), [eerste regel:] Je loopt hem op straat (15).
Danny Franck: Signalen (19), Verhaal van het land (19), Onbeschaamd gedicht (19).
Elie Elia [eerste regel:] met één neusvleugelslag (46), Sprookje (46). [Beide weergegeven in een artikel over het beeldend werk van Elia.]
Steven Stevens: Wat betreft de dichter (51), Daar (51), Overweging (51).
Rose Vandewalle: bespreking van Lucienne Stassaert: Naar Emily. (57-59)
Emiel Willekens: bespreking van Marleen de Crée: Brut imperial. (86)
Emiel Willekens: bespreking van Joris Iven: Egyptisch zwart. (88).
Guy Commerman: bespreking van ‘Rik Lanckrock 70 / Jubileumalbum’. (91) [Met weergave van het gedicht ‘Ik ben niet sterker’ van Lanckrock.]

Nr. 39 – Jrg. 11, nr. 2, september-oktober-november 1993
Thema: gedicht(fragment)en bij beeldend werk.

Guy van Hoof: Zei. En hij. (9), [eerste regel:] Deze ruimte van licht (11), [eerste regel:] Zoveel wit poeder bundelen (13).
Jan Gloudemans: Eenzaam als een daad van schepping. (15)
Guy Commerman: Vlinder (17), Wachten (18).
Dirk Claus [eerste regel:] Anima muni et mater dei. (21)
Guy Commerman [eerste regel:] Leven in lianen lonkende schaduwen. (23)
Elie Elia [eerste regel:] met één neusvleugelslag. (25)
Guy Commerman: Pauweveren. (27)
Jef Houbrechts: Gekwetst ben ik van binnen. (29)
Guy Commerman [eerste regel:] Je brede lach bekijken. (31)
Annmarie Sauer: The winds of war. (33)
Guy van Hoof [eerste regel:] Stenen leven. (35)
Raf Deknock [eerste regel:] ... Fluister je. (37)
Guy Commerman: Al dat geslepen licht (45), [eerste regel:] Wat ligt nog binnen handbereik? (47), [eerste regel:] Zij kenden geen talen (49).
Roland Cassiman [eerste regel:] De ogen van mijn aangezicht. (51)
Jan Gloudemans: Als. (53)
Erik van Malder [eerste regel:] er is gelukkig nog veel. (55)
Annmarie Sauer: Argonaut. (57)
Jos Daelman: Schim. (59)
Werner Pauwels: Fantaisie impromptu 2. (61)
Jos de Haes [eerste regel:] Maar ’t laatste wat ik nog moet zien. (63)
Guy van Hoof [eerste regel:] Er vallen schaduwen. (65)
Dirk Claus [eerste regel:] In de kamer van het koel begeren. (67)
Guy Commerman: Het naderen. (75)
Rose Vandewalle [eerste regel:] Gemis ligt in haastige wolken. (77)
Guy Commerman [eerste regels:] Gedachten als bokkensprongen (79), Himalaya (81), Zelfs het wit (83).
Annie Reniers [eerste regel:] weef de nacht in je huid (85), licht (87).
Emiel Willekens: Festos. (89)

Nr. 40+41 – Jrg. 11, nr. 3+4, november-december 1993 t/m januari-februari-maart 1994

Paul van Ostaijen [eerste regel:] En elke nieuwe stad. (5)
Willem Elsschot: Van der Lubbe. (66-67)
Emiel Willekens: ‘Daar woont in mij geen stervensrust! M'n ziel is nog niet uitgezeid.’ Alice Nahon en Jules Persijn. (68-70)

Nr. 42 – Jrg. 12, nr. 1, maart-april-mei 1994

Jan Gloudemans: Francis ontviel ons. (42)
Danny Franck: De boomgaard (20), Pastorale (20), Ademnood (21), Einde (21).
Bert Deben: Y (28), Macho! (28).
Rob Perriëns: IV. [eerste regel:] Waarom mijn lief. (29)
Rezapour Lalouki Manoucheher: Vreemdeling (30), Vriendje (30), Moeder (30), Jouw tranen (31), Mijn vader (31).
Eric Van Heesvelde: Ook voor haar (43), [eerste regel:] Zij opent haar jurk (43), Wat doe ik? (43).
Anoniem: bespreking van Guy van Hoof: Bestand. [Met weergave van diens gedicht ‘Dichter in het paradijs’.]
Emiel Willekens: bespreking van Victor Vroomkoning: Oud zeer. (91)
Guy Commerman: bespreking van Stefan van den Bossche: Doorreis onder woorden. (95)

Nr. 43 – Jrg. 12, nr. 2, juni-juli-augustus 1994

Jan Gloudemans: Lisboa. (15)
Leo van der Zon: Nauwelijks gebeurd. (30)
Marc van Caelenborg: Het pompgemaal (40), Avond (40), De binnendijk (40).
Frank Pollet: Bloed, zweet en tranen (41), Voorheuvel (41).
Jan Vanhaelen: Semois (45), Najaar (45), Rochehaut (45).
Annmarie Sauer: Het labyrint der zinnen, zeven gedichten bij etsen van Hugo Besard: Ariadne – Eenhoorn – Thisbe – Leda en de zwaan – Argonaut – Gaia – The winds of war. (46-50)
Wim Meewis: bespreking van ‘Langs deze weg’ van Emiel Willekens. (54-59)
Robert Van Ruyssevelt: [eerste regels:] Zwijgende mannen en (60), Tijdens deze reis in de kamer (60), We oefenden het geheugen (60), De hese hond (60).
Eddy D’Haenens: Rencontre à l’aeroport Bucaresti (61), Salaam Boeddha (61), Madras, Zuid-Indië (61), Jeruzalem (61).
Eric Rosseel: Vergelijk ‘ze’ met ‘Trudiludi’ (67), Ruis roes / 3 (67).
Guy Commerman: V. Windekind: [eerste regels:] Iedereen is gaan liggen – Vlakbij lijkt alles echter – Je hebt een zwak voor de vagebond – Je spreidt je veren – Liefste als je iets wilt prijsgeven – Ik volg je op de stippellijn – Morgenwind frunnikt. (86-87)
Suzanne Binnemans: besprekingen van Mark Meekers: Camille, een steenworp in de tijd, en van Hans Kilian: Stadsgezicht (92).
Emiel Willekens: bespreking van Alain Delmotte: Grondbezit. (92)
Suzanne Binnemans: bespreking van Elisabeth Kappner: Glanzingen op de wind. (93)
Guy Commerman: besprekingen van Jan Braet: Zwarte Zee, en van Jan Kees van de Werk: Stenen schaduw. (94)
Emiel Willekens: bespreking van Daniël Franck: Ritme. (96)
Werner Pauwels: bespreking van Roger M.J. de Neef: Notices de Bayonne. (96-97) [14 gedichten over de schilder Bram van Velde, met vertalingen naar het Frans.]

Nr. 44 – Jrg. 12, nr. 3, september-oktober-november 1994

Joanan Rutgers: Bodypainting. (43)
Leo van der Zalm: De dans van de messen (54), Bombay, januari ’93 (59), Een straat verder / Bombay (63).
Eugène van Itterbeek [eerste regels:] 3. Ze is zo lumineus, zegt hij – 15. Lichaam en strepen van bloed – 60. Waarom zo moe vandaag. (64-65) [Uit ‘Nachtboek’.]
Jos Daelman: Voorlopig bestand: de poëzie van Guy van Hoof. (66-69) [Met weergave van het gedicht ‘sporenelementen’.]
Emiel Willekens [eerste regels:] 1. Zelfs – 2. Groot gelijk: wat helpt dat al – 3. Een gedicht – 4. Poëzie bestaat niet meer. (80-81)
Johan de Graaff: Namen: Tulkens – Nijhoff – Slauerhoff – De Haes – Spinoy – Van Bastelaere – Verhelst. (82)
Bea de Longie: Fresco (44), Fase (44).
Jan Vanhaelen: Het verwerken van de rust (84), Winter (84).
Peter Van Buggenhout (Jens): Revalidatie (85), Hotel der waanzin (85).
Emiel Willekens: bespreking van Karel Sergen: Ellips. (91)
Guy Commerman: bespreking van Hendrik Carette: Een raaf in Raverszijde. (91-92)
Rose Vandewalle: bespreking van ‘Komt er ooit een dag?’ van het Leuvense dichterscollectief ‘Mengmetaal’. [Gedichten van diverse Vlaamse en buitenlandse dichters, met vertalingen.]
Marc Zwijsen: bespreking van Willem M. Roggeman: De uitvinding van de tederheid. (97-98)

Nr. 45 – Jrg. 12, nr. 4, december 1994 - januari-februari 1995

Leo van der Zalm: Bombay, zondag (17), My dreams have the colour of early morning (Mehrota) (19), Tempel in Mumbaydevi (24).
Guy Commerman: VI - Schreeuw [eerste regels:] Het woord waarmee ik – Mijn doodzwijgen – Kom, blijf weg – Ik scharrel, scharrel – Al eens gemerkt – Ik ga naar dat huis – Met niemand avondmalen – Sneeuw spreidt zich weer – Je ontneemt me de mooiste geluiden – Met oude woorden valt niets meer. (28-30)
Erik van Malder: Provinciën (58), Bedevaart (58), Of wou je ...? (58), Uit de mond van de tandeloze (58), Zoals ik hoor (59), Hij-land (59), Telkens weer verliefd (59).
Jelle Kaspersma: Snoekvissen (74), Een maaltje vis (74).
Johan van Oers: Tatitoe, tatitoe (75), Walter van café Excelsior (75).
Bert Deben: Nieuw-Zeeland (76), Post scriptum (76).
Erik van Malder: besprekingen van Pierre Schaerlaeken: Woud van steen (85) / Frans Hoppenbrouwers: Verkaveld bestaan, deel 1: Portaal (86-87).
Dirk Claus: besprekingen van Eddy van Vliet: poëzie: een pleidooi (88) / J. Bernlef: Niemand wint (88).

Nr. 46 – Jrg. 13, nr. 1, maart-april-mei 1995

Leo van der Zalm: Horror vacui (22), Tuka’s satori (26).
Rob Goswin: Uitdaging (35), Aanzoek (36), De laatste herinneringen (37).
Marc van Caelenberg: Het poortgebouw (68), Het dorp (68).
Ubbo-Derk Hakholt: Heerlijk (69), Nooit meer (69).
Dirk Ceulemans: Aan mijn pijn, I t/m III. (79)
Rose Vandewalle: bespreking van Lydia Chagoll: Alleen in het bos. (90-91) [Met weergave van Chagolls gedicht ‘Vergeven’.]
Mark Zwijsen: bespreking van Eric van Malder: Pijn aan wolventand. (94-96)

Nr. 47 – Jrg. 13, nr. 2, juni-juli-augustus 1995

Jan Defrijn: Sarajevo. (47) [Uit ‘De kinderen van Anatool’.]
Dirk J.A. Lissens [eerste regels:] Kijken dit ben ik (31), Ik ben de grootsprakerig (31).
Jan Gloudemans: Wandeling. (43)
Annmarie Sauer: Selfportrait of a screaming fool [eerste regels:] Slepend met klanken – Val en vlucht – Archetype – Het huis van mijn vader – Bezweet en moe – Ik ben strenger met de woorden– Mijn Duitse grootmoeder. (46-47)
Ton Luiting: Berceuse van ontkenning. (61)
Guy van Hoof: De poëzie van Francis De Preter. Mensen en landschappen kiezen elkaar vaak voor het leven. (62-65) [Met weergave van De Preters gedicht ‘Landschappen’.]
Guy Commerman [eerste regels:] I. Alleen de dichter leeft – II. Ik zal nooit oud zijn – III. Je wonden verzorgen – IV. Je moet de vuren bewaken – V. De witte deur klikt in het nachtslot – VI. Man toch, man – VII. Dit vers is nog dagen houdbaar. (66-67)
Jan Christiaens: Hoerenloper. (75)
Dirk Claus: VIII. [eerste regel:] Tussen alle geliefden keek jij op naar mij. (83)

Nr. 48 – Jrg. 13, nr. 3, september-oktober-november 1995

Peter Bormans: Jan de Roek revisited. Een loflied op de vriendschap. (20-22 + 24-34) [Over het dichtwerk van Jan de Roek, met name diens ‘Jeunesse dorée’.]
Roger M.J. de Neef: In memoriam Jan de Roek. (23)
Erik van Malder: Poesjkin achterna.(35)
Jan Gloudemans: De dichter (36), Roerloos (36).
Voorheuvel (= Henk C. Achterberg): Speelplaats (57), Tijdverblijf (37).
Jan Defrijn: De morgen (38), De avond (39).
Johan Sonneville: Staar door me heen. (83)
Gust Van Hove: E pericoloso sporgersi. (87)
Walter Verraes: Misschien. (89)
Erik van Malder: bespreking van Annie Reniers: Luchtgeest. (97)
Annmarie Sauer: bespreking van Guy Commerman: Wenkende uithoeken. (97-98) [Met weergave van het gedicht ‘Het is niet om het even’.]

Nr. 49/50 – Jrg. 13, nr. 4 / Jrg. 14, nr. 1, december 1995 t/m maart 1996
Jubileumnummer, geheel gewijd aan Paul van Ostaijen.

Naast tal van gedichtfragmenten en facsimile-weergaven in de bijdragen van diverse auteurs ook de volgende volledige gedichten van Paul van Ostaijen: Gulden sporen negentienhonderd zestien (32), Golgotha (32), Jonge lente (39), Vers 5 (40, in handschrift), Sous les ponts de Paris (40-41), Berceuse nr. 2 (41), Vrolik landschap (67), Landschap (69), Marc groet ’s morgens de dingen (150-151, met handschrift), Wiegeliedje voor de geliefde (209, in handschrift).
Verder onder meer de volgende bijdragen over leven en werk van Van Ostaijen:
Wim Meewis: 1896 - 1926: Paul van Ostaijen. Een levensloop. (10-13)
Jos. Léonard: De jongensjaren van Paul van Ostaijen. (14-15)
Firmin Mortier: Een getuigenis over Paul van Ostaijen. (16-20) [Persoonlijke herinneringen van een schoolgenoot en mede-activist.]
Emiel Willekens: Activist, socialist en fronter. (30-37) [Over Van Ostaijens politiek georiënteerde geschriften.]
Paul Hadermann: Het dionysische in Paul van Ostaijens poëzie. (56-65)
Annie Reniers: Paul van Ostaijen en het probleem van de beeldspraak: ‘Landschap’ en ‘Vrolik landschap’. (66-69)
Renaat Ramon: Gebeuren zonder gebeurtenis. Enkele notities over de relatie woord / beeld in de poëzie van Paul van Ostaijen. (92-99)
Paul Hadermann: Paul van Ostaijens grotesk panopticum. (100-114) [Over Van Ostaijens groteske teksten die de absurditeit van de mensen aan de kaak stellen.]
Henri-Floris Jespers: ‘Poëties erken ik alleen Burssens als mijn kameraad.’ (122-149) [Over Gaston Burssens en diens vriendschap met Van Ostaijen.]
Wim van Rooy: Paul van Ostaijen: zeer zeker een eersteklas standwerker. (163-167) [Over Van Ostaijen als zwaar overschatte auteur.]
Henri-Floris Jespers: ‘Ik wil bloot zijn en beginnen’. (189-207) [Over Van Ostaijen in ballingschap in Berlijn.]

Nr. 51 – Jrg. 14, nr. 2, maart-juni 1995

Joris Gerits: Hugues C. Pernath: De dichter en de stad. (34-37) [Over de tweeslachtige houding van Pernath tegenover de stad.]
Guy Commerman: Heksenkring, 1 t/m 6. (38-39)
Theo van der Wacht: Toets (40), Icarus (40), Godsgeschenk (41), Gevelsteen (41).
Emiel Willekens: Bestaanbaarheid, 6 en 7 (42), Denkend aan (42).
Jos Daelman: Kaalslag om het woord. (43-47) [Over het dichtwerk van Emiel Willekens.]
Erik Vlaminck: Dirk Verbruggen, de man die tussen twee stoelen valt en dan gewoon verder doet. (52-55) [Over de romans en de poëzie van Verbruggen.]
Bert Deben: Zwaarmoedig (74), Half september (74).
Deen Engels: Jevgeni (75), Richting (75).
Eugène van Itterbeek [eerste regels:] 15. Tussen de potten, silexen, fossielen – 25. De tijd van water en bergen – 26. Achter mijn gesloten ogen. (78)
Guy Commerman: bespreking van Tonko Brem: Verzwegen verleden. (82)
Erik van Malder: bespreking van Lydia Chagoll: Moordende wals. (87)
Mark Zwijsen: besprekingen van Ton Luiting en Roger Wastijn (red.): Ik heb het woord gezocht. Verzen over gedichten, gedicht, dichter en dichterschap. (90) / Stefaan van den Bremt: Verbeelde boedel. (91-92)
Rose Vandewalle: bespreking van Liber amicorum Lucienne Stassaert 1936-1996. (92)
Jan Defryn: besprekingen van Maarten Otten: Gedichten (92) / Mark Braet: Herknoop het in de herinnering (94-95).
Erik van Malder: bespreking van Jan van der Hoeven: Nuange en andere gedichten. (95-96)
Guy Commerman: bespreking van Jan Kees van de Werk: Witte haan. (97)

Nr. 53 – Jrg. 14, nr. 4, december 1996-februari 1997

Hubert van Eygen: 100. (87)
Jan Gloudemans: Vastberaden stapvoets (90), De vrienden van vroeger (91).
Meertje Kaal [eerste regel:] er zijn momenten, waarin zelfs muziek (92), Raymond (92), Coevorden (93), Emond (93).

Nr. 54 – Jrg. 15, nr. 1, maart-mei 1997

Guy van Hoof: Met huis en haard. De poëzie van Roger Nupie. (86-88) [Bespreking van Nupies bundel ‘Zo verander je van lichaam’.]
Piet Brak: Perron, 1 t/m 5. (90-93)
Emiel Willekens Plaats en tijd, 1 en 2. (94)
Rose Vandewalle: Aan Annelie. (Op achterplat)

Nr. 56 – Jrg. 15, nr. 3, september-november 1997

Annie Reniers [eerste regels:] wees gewoon (27), het ogenblik (27), het komen en gaan (28), reik een blad de hand (28), zeg het woord populier (29).
Wilfried Adams: Herfst, een oponthoud (30), Spiegel (30), November (31), Leibovitz (31).
Jelle Kaspersma [eerste regels:] ons geheim (90), nocturne (90), tussen Jonen (91), ik wil sterker zijn (91).
Pierre Schaerlaeken: Voetgangersstad (92), Jouw landschap (92), Stapper (93), Queeste (93).
Annmarie Sauer: Vence and days little durable (94), [eerste regel:] De oude dame (94), [eerste regel:] Mijn ander ik - niet ik - (95).
Willie Verhegghe: Art-Lantis: Godenreis – Hoog bezoek – De stem van Daedalus – Jules Verne bloost. (96-97)

Nr. 59 – Jrg. 16, nr. 2, zomer 1998

Magda Breugelmans: Rivieren [eerste regels:] zoals leven schijnbaar – rivieren van tijd – liefde is leegte en zuiver wit van voorbijgaan. (74-75)
Marcel Vermeulen: Bij geringe zwaartekracht: Nu de maan – De kat van Yeats – Trage beweging – Ode. (76-77)
Walter Verraes: Uit angst gegroeid: the music lesson – De vuurtorenwachter van Urk – Maan-licht – In memoriam. (80-81)
Lucienne Stassaert: Wie ben je anders dan een onbekende, 1 t/m 9. (82-86) [Voorpublicatie uit ‘Tussen water en wind’.]
Guy Commerman: Negen schetsen. (87-89)

Jrg. 16, nr. 60, herfst 1998

Jos Franken: Wat het betekent is het niet. (73-76) [Bespreking van Marcel van Maele: Een specht op mijn stamboom.]
Willem M. Roggeman: Igor Stravinsky en de dichters. (77-80) [Uit de bundel ‘Geschiedenis’.]
Hugo Neirinckx: Dit woord. (81)
Erik van Malder: Zo de ogen niet de toren. (82-87)
Frans Neels: Anarchos zou ik je noemen. (88-89)
Chantal Sap: Vier korte gedichten [eerste regels:] dichter dan de dichter – verstilling in het afgeknotte bos – gestrengheid – buiten zwangert (90); klein portret 1 – klein portret 2 (91).
Rose Vandewalle [eerste regel:] onvoorspelbaar. (achterplat)

Jrg. 16, nr. 61, winter 1998

Bart Plouvier: De herfstavond van de laatste kans, I t/m V. (75-77)
Jan Gloudemans: De taal der vrouwen (78), De oude vertrouwelijkheid (79).
Nathalie David: Nachtgevecht (80), Schaduwloze vallei (80), Afscheid (81), Marcel (81).
Joris Denoo: Park (na sluitertijd) (82), Zee (na sluitertijd) (83), Bakker (na sluitertijd) (83).
Johan de Graaff: Courbet (84), Delacroix (85), Gérôme (86), Ingres (87).
Hendrik Carette: Turmerlebnis (in de schoorsteentoren van een ast) (88), Echte elegie (89).
Wim Menheer: Hospederia de San Francisco (90), Rustoord (91), The Burren (91).
Marc Bruynseraede: Bremen. (achterplat)

Jrg. 17, nr. 62, lente 1999

Guy Gysens: Jan De Roek: ‘Tabula Rasa / Terra Incognita’. (15-24) [Met (fragmenten van) gedichten van De Roek, het gedicht ‘In memoriam Jan De Roek’ van Roger M.J. de Neef (p. 22), plus De Roeks gedicht [eerste regel:] ‘Eens en kortstondige bloeien’ (p. 23).]
Bert Bevers: ‘Dichten is vertrekken naar een ander landschap van de ziel’. Jozef Eijckmans schermde privéleven angstvallig af. (25-38) [Biografische bijdrage over het leven van Eijckmans. Met weergave van diens gedicht [eerste regel:] ‘wanneer alles mij de keel uithangt’, p. 34.]
Daniël Franck: Sheherazade. (88-89)
Cel Overberghe: Stad aan de stroom (90), Advertentie (90), Rooms recept (91), Artiestenverdriet (91).
Romain John van de Maele: In Tervuren, 1 en 2. (92-93)
Jan Kees van de Werk: Stormen en straks (94), Voor moeder (94), De jongen (95).
Rose Vandewalle [eerste regels:] van hier tot in Jeruzalem (96), Ochtend in Hatrival (97), Laatnamiddag (97), Rust komt pas echt (97).
Annemarie Sauer [eerste regels:] ’t schuren en ’t schrobben (98), het applaus (98), Vorige zomer noemde ik mij een (99).
Walter Verraes: F.P. [Fernando Pessoa] (100), Gesprek met Pessoa (101).
Guy Commerman: Ceci n’est pas René M. Of zijn dit echte mensen? 1 t/m 5. (102-103)
Wouter de Koning: Een gewoon, Vietnamees meisje. (achterplat)

Nr. 63 – Jrg. 17, nr. 2, zomer 1999

Ward Ruyslinck: 1999 (5), Laatste wil (32).
Guy van Hoof: Voorjaar (92), De huid van een ander (93), Terugkeer uit Praag (94), Arena (95), Paladdio (96).
Wilma Stockenström [eerste regels:] Daar is dinge wat hulself wegsteek in holtes (97), Lae onooglike nut geflens, gekook, versend (97). [Afrikaans]
Frederik De Preester [eerste regel:] Alles lezen (98), Aan Ines (98), Daar (99), Aan Marta 1 (99).
Christine Mässer: De kastanje (100), Schreeuw (101).
Guy Commerman, gedichten bij foto’s van Jan Landau [eerste regels:] 1. De spreeuwen vielen (102), 2. Zie jij meeuwen, Jan? (104), 3. Grauw en wit en onverzettelijk (106).

Nr. 67 – Jrg. 18, nr. 2, zomer 2000

Roger van de Velde: Schuldbewustzijn. (14) [Met toelichting over de herkomst van dit gedicht door Erik Vlaminck.]
Johan de Graaff: Ongelood, I t/m VIII. (92-93)
Luc Deneulin: Transcriptie (fragmenten). (94-97)
Jan Wyn: Waarschuwing (98), Op de loer (98), Op stap met twee (99), Dag van mijn dood (99).
Francis De Preter: Het herfstgevoel (100), Terugkeer (100), Levenspiramide (slotfase), 1 t/m 4. (100-102)
Guy Commerman [eerste regel:] Een schaduw is altijd donkerder. (achterplat) [Bij een foto van Jan Landau; uit ‘Het lied van de lens’.]

Nr. 69 – Jrg. 18, nr. 4, winter 2000

Frans August Brocatus: Het hoofd van Erasmus in stukken. (1)
Ezra de Haan: Ontdek de nieuwe taal. (45) [‘Deze teksten van Ezra de Haan kwamen tot stand tijdens zijn werk met verstandelijk gehandicapten.’]
Rose Vandewalle: De Noorse. (46)
Lou Heynens: Proust of een stilte erbij, een leegte meer. (48)
Gode-Liva Uleners: Kroniek. (49)
Johan Van Oers: Woensdag (50), Een schizofreen beslist (50), Demosthenes. Kamer 18 (52), Café billiard voor een dorpsgek (52).
Lucienne Stassaert [eerste regels:] Zet ik je laatste lente (53), Je staat in de tocht, vader (54), Warm is het zonbestoven hoofd (55), De vensterloze nachttrein (56), Ik zag haar komen en gaan (57).
Frans Boenders: Vier sonnetten van de gekte: 1. Del (61), 2. Poen (62), 3. Achtervolgd (63), 4. Kwijt (64).
Agnieszka Porębska: Logica van de beslissing [eerste regels:] ik zeg (95), eenzaamheid tussen de mensen (95), dinsdagochtend (95), daarna (96), niet voor ons is (96), [gedichttitel:] In vogelvlucht (97), [eerste regel:] poëzienamiddag (97), Aan Halina Poswiatowska (98).
Gerda De Preter: Het zotte geweld (99), Ingeslapen vrouw (100), Contemplatie (101). [Gedichten bij beelden en een doek van Rik Wouters.]
Nathalie David: Mijn India (102), Millennium (102), [eerste regel:] Het kale licht (103), Stille ontmoeting (103).
François Vermeulen: Klem tonen, I t/m IV. (104-105)
Meertje Kaal: Humboldt 1769-1859 (106), Ode aan Magritte (170).

Nr. 71 – Jrg. 19, nr. 2, zomer 2001

Frank Decerf: Vergeet je geboortejaar, dan blijf je altijd jong. Marcel van Maele. (76-79) [Interview]
Renaat Ramon: Giordano Bruno en de zwarte kunst van het geheugen (97-98), Aan Clytia (99), Aan Julius Montanus (100). [Voorpublicatie uit ‘Rebuten’.]
Rose Vandewalle [eerste regels:] als strijkende plots dat benauwde au (101), wie weet rijst ze telkens terug (101), we drinken samen koffie (102), ze wil weg uit haar rolstoel (102), wanneer de vrouwenarts haar ophaalt (103).
Ria Scarphout: Namiddagthee (104), De vruchtgebruiker (104), Triptiek minnaars (150).
Frederik De Preester [eerste regel:] Ik denk aan Georges Brassens (106), Droogseizoen (107).
Frans August Brocatus: Ochtendblauw (achterplat), Geheim gedicht (achterplat).

Nr. 72 – Jrg. 19, nr. 3, herfst 2001.

Rose Vandewalle: Doemdag morgen. (14) [Uit ‘Beste boze gedichten’.]
Ruth Lasters: Vingers (32), Wintergras (32), Roos (33), Citroen met melk (34-35).
Mario Pollé: So you’ll aim toward the sky ... (36), Leidraad (36), Avond in mei (37), Moeraskoorts (37).
Tone Brulin: Metro, 1 t/m 10. ( 84-90)
Annie Reniers [eerste regels:] ook de stilte is niet van ons (91), damppoederlicht (92), tussen vleugjes niet-papier (92-93), langzaam drijft de adem op het water (93-94), is het de golf die uit de aarde breekt (94), wat zegt vandaag de wind (95).
Nathalie David [eerste regel:] Badend in een witte zee van dromen en bedrog (96), [eerste regel:] Nog nooit was je zo mooi gaaf (96), Dirty one (97), Het venster (97).
Bert Bevers: Juvenaat (98), Van Heflin maait het gras (98), Sterk water. In het Museum voor Midden-Afrika in Tervuren (99), Man met regenscherm. Bij een tekening van Fernand Khnopff (99).
Johan Van Oers: Opa is een kievit (100), Grootvader kierewiet (101).
Eric Vandenweyngaerden: Wolken (102), Vliegeren (103), Stormvogels (103).
Frans August Brocatus: In memoriam, 1 t/m 3. (104-105)

Nr. 73 – Jrg. 19, nr. 4, winter 2001

Frans Denissen: Carlo Depreytere (1967-1999). (15-16) [Proza, in memoriam.]
Carlo Depreytere: Middelheim (17), Coïtus mancatus (17), Telefoon (17), Ode aan Linda Perry (18), Abbandono (18), Weefsel (18), Necrofilie (18).
Guy Commerman: Rome. (45)
Annmarie Sauer: Urbino 1 t/m 3 (46-47), Volterra (47), Cavalino, festa de l’unita (48), Rome (48), Pesaro (48).
Sven Cooremans: Rhodopsin, een compositie in twee stukken (53), Caeiro (53), Borges (54), Pessoa (54), Tot besluit (55).
Patrick Auwelaert: Paul / Tegenpaul, 1 en 2 (88-89), Blow-up (90-91), In memoriam Roland Monteyne (1932-1993).
Daniël Van Hecke: Eiland (93), Sisyphus (94), Eindstation (95).
Mark Meekers: Zelfportret met grimas (96), Ik en het dorp (97), Liggend dichter (97), Woonkamer (98), Dorpswinkel (98), Inkijk (99), Naakt boven Vitebsk (99), Wandeling (100), Overgang (100), Dode (101). [‘Poëtische benadering van het beeldend werk van de Russisch-joodse schilder Marc Chagall.’]
Kristin Van den Eede [eerste regel:] Als een land lig ik (102), Ik heb een hele wereld (103).
Romain John van de Maele [eerste regels:] 1. Zoals een kat op de vensterbank (104), 2. Ze is slechts een ritseling in de morgen (105).
Guy Commerman [eerste regel:] Zo ligt en ademt Toscane. (achterplat, gedicht bij foto van Jan Landau. Uit ‘Het lied van de lens’.)

Nr. 74 – Jrg. 20, nr. 1, lente 2002

[Abusievelijk op voorplat en in colofon: ‘19de jaargang’.]

J.W. Oerlemans: Destijds (12), Het stenen huis (13), Op goed geluk (13).
Jos Daelman: Deur (26), Heen en weer (27).
Guy van Hoof: Netvlies (46), Trinidad (47), Reptielen over mijn ziel (48), De veilige onveiligheid (49).
Roger Van den Borre: De stille roeping van Pierre H. Dubois. (61-63) [Typering van het werk van Dubois.]
Eddy van Vliet: Zomeravond (76), Hoe (77).
Peter Nijmeijer: Gainsbourg als dorp (78), Menu (79).
Claude van de Berge [= Ronnie Pauwels]: Over de schoonheid van de roerloosheid, 1 t/m 3. (88-90).
Guy Commerman [eerste regels:] 1. Een jaar weggeslopen. Iemand zei (99), 2. Op zoek naar water, gras en lokken (99), 3. Ook de wind waait witter dan overdag (100), 4. Er wonen nog herders in het zuiden (100), 5. In die bergen wens ik hen te ontmoeten (101), 6. In gretige zonnen baden (101).
Petra Else Jekel: De tweelingvrouw, 1 en 2. (102-103).
An Aelterman [eerste regel:] achter (104), [eerste regel:] ze haalt mossels (104), [eerste regel:] hij beweegt zich Vrij (104), Werkdag (105), Zij is een ander (105).
Peter Nijmeijer: De bevroren zee. (achterplat)

Nr. 75 – Jrg. 20, nr. 2, zomer 2002

Yvan De Maesschalck: Lauwereyns’ blanke verzen, of een allegorie van het dichterschap. (88-93) [Bespreking van Lauwereyns’ bundel ‘Blanke verzen’.]
Hannie Rouweler: Zoals zij gaat (100), Nachtrit (101), Winter in het noorden (102), Buiten de stad (103).
Ezra de Haan: Maan (104), [eerste regel:] In een nachtelijke muil vol duisternis (105), Droomoord (106).

Nr. 77 – Jrg. 20, nr. 4, winter 2002

Abdelkader Zahnoun: Moeder aarde (30), Vreemd (31), De metaalbewerker (32), Ali is verliefd (33).
Arnout Hostens [eerste regels:] 1. In de beet van de winter (85), 2. In hanenpoten spoort (86), 3. Lucht van morgen onvermengd (87), 4. Wortelverloren bomen (87).
Jan Geerts: Woordenschat (88), Ze(e) (89), Sneeuw (89).
Paul Gelissen [eerste regels:] in een versleten vloer van woorden (90), natuurlijk wil de chauffeur (90), wat zul je zeggen tegen de moeder (91).
Philippe Hoorne: Kermis (92), Mijn eerste dag in hel (93), Oevers (94), Alles komt terug (95).
Sven Cooremans: Haar woorden (100), Jij te mooi (101).
Dirk Claus: In memoriam. Voor Walter Vanermen. (103)
Jan Gloudemans: In memoriam Gedicht voor Walter. (104)
Mark Meekers: In memoriam. Buiten zinnen. Bij het vertrek van Eddy van Vliet. (105)

Nr. 78 – Jrg. 21, nr. 1, lente 2003

Francis De Preter [eerste regel:] In twintig hemen de stilte bewonen (30), Boom in de herfstkleed (31), Gerrit Kouwenaar lezend (32).
Xtine Mässer: Livinhac (65), Marcilhac-sur-Célé (65), Cahors (66), Redecilla del Camino (naar Prediker 3, 1-8) (66), Santa Irene (67), Monte do Gozo (67), Santiago (68), [eerste regel:] Na zeven nachten dolen (68).
Wim Meewis: De verblijfplaats (90), Kort bestek (91), Ik (92), Van nature bezeten (93).
Romain John van de Maele [eerste regels:] 1. Hoe ze onbewogen naar Amsterdam kijkt (94), 2. Haar kousenhanden zijn een fuik (94), 3. Zo wit heeft zij de dood geschreven (95), 4. De houtskoolveeg van haar verzwegen leed (95), 5. Haar schoot trekt samen (96), 6. Terwijl hij versteend terugroept (96).
Thierry Deleu: Dit is mijn land (97), In dit landschap (97), Aan de Leie (98), Lavaudieu (99), Een zomer in de Moeren (100), De gevederde (100).
Luc Deneulin [eerste regels:] Azend op je schijnsel als getuigenis (101), Eiland van wanhoop (102), Uit je te vrijgevige hand (103), Eros (104).
Guy Commerman: In memoriam. Voorbij de nacht. Voor Marc Braet (105).

Nr. 79 – Jrg. 21, nr. 2, zomer 2003

Pien Storm van Leeuwen: Poosplaatsen in de grensgebied. Gedichten in steen. (6-22). [Beschrijving van het begin van het gelijknamige project waarin in het grensgebied ten zuiden van Breda en Tilburg zitelementen en poëzie gecombineerd worden.] Met weergave van de gedichten/dichtregels: Albert Hagenaars [eerste regels:] hier te herhalen wat water (8), Linde, machtig vergroeid met (11), water stroomt in dit oude land (12); Y. Né [eerste regels:] Belegerd door einders bevraag ik mijn grenzen (9), Dag. Er is licht. Er is blijk (12); Jan Cartens [eerste regel:] Met raadselen is ons bestaan omgeven (11); Paul van Dijk: moment (13-14); Pieter Mol: Kijkend in de mist (14-15); JACE van de Ven: Januari (15) – Ben Verschuren: februari (16) – Arta Verdonk: maart (16) – Nathalie van den Eerenbeemt: april (16) – Marijke van Hooff: mij (16) – Jasper Mikkers: juni (17) – Wim van Til: juli (17) – Frans August Brocatus: augustus (17) – Pieter Luykx: september (17) – Kees Hermis: oktober (18) – Herbert Mouwen: november (18) – Pien Storm van Leeuwen: december (18); Willem van de Vrande [eerste regel:] de ochtend kruipt huiverend (19); Amy Voeten: ommegang (19); Olaf Douwes Dekker: het vlerkenvolk hoog in het hout (20); [eerste regel:] de vogel die roept (Keltisch gedicht uit circa 800, met vertaling naar het Nederlands door Lauran Toorians) (20); Frans August Brocatus [eerste regel:] vleugels van wolken (21); Pien Storm van Leeuwen: wolken verdichten, laten gaan (22).
Emma Crebolder: De mandenvrouw. (23)
Petra Else Jekel [eerste regel:] Uren zat ik naast je op een treinbank, ik had, 1 t/m 4 (44-27) [4 vierstrofige gedichten waarvan alleen de vierde strofe varieert.]
Hannie Rouweler: Vrouw bij raam (naar het schilderij ‘Sombere dame’ van James Ensor) (31), Stil in huis (32), Bij een watermolen (33).
Karel Sergen: Tot zij toeslaat (34), Standbeeld (35), Nabij de grens (36), In nulde tijd (37), Iets van niets (38), Doodval (39).
Frans August Brocatus: Woordbrons. (45) [Gedicht bij beelden van Wim Verhagen.]
Wim van Til [eerste regel:] Ik houd de spiegel in mijn hand (46).
Jos Steegstra: Anekdote (58), Schor (58), Tussengebied (59), Winters zicht, 1 t/m 6 (60-61), Strijd (62), Toeval (62), Samen (63), Continuïteit (63), Achterstand (64), Thuis (64).
Claude van de Berge: Voorbij de droom: poëtica (93) [Uit ‘IJsmummie’; met toelichting, pp. 94-95]
Hertz [= Annette Palstra]: Fauna (96), Flora (97). [Voorpublicatie uit ‘Oog op slag’.]
Andy de Smul: Blauwblauw (98), Wonen (99), Permekes bloot (100), Ik wou nog aan je denken (101).
Roger Nupie [eerste regels:] 1. Kijk – 2. Luister – 3. Weet. (102-104)

Nr. 80 – Jrg. 21, nr. 3, herfst 2003
[Geen bijdragen met/over Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Nr. 81 – Jrg. 21, nr. 4, winter 2003

Werner Verreist: Sunlicht (95), De waterput (95).
Karel Wasch: Misschien (96), Mysterie (97).
Bart Lema [eerste regels:] veel uren (98), eeuwen zijn ons gegeven (99), in liefde voor het leven (100), het zeer glorieuze moment (101).
Ellen Bauwens [eerste regels:] Vijf vingers om de hals gekromd (102), Jij weet hoe dunbevolkt de steden waren (103).
Piet Barak [eerste regels:] 1. Haar haaruitval wordt uitgebeend (106), 2. Het is (107).

Nr. 82 – Jrg. 22, nr. 1, lente 2004

Hans van de Waarsenburg: The days before rock-’n-roll (17), Bill Haley in Maastricht (18), The last waltz (19), Laphroaig (20), Sterfbed (21), voorafgegaan door een korte introductie tot persoon en werk van Van de Waarsenburg (16).
Eric Metsue: Van voorbijgaande aard (25), Bukowski (1920-1994), schrijver (26).
herman jee [= Herman J. Claeys]: O, dat het vlug voorbij mag zijn! (35), Acuut consonantisme (35), Begrafenis (36), Overgave (47), Schrijfwater (37), Bierviltverzen, 1 t/m 3 (38). [Uit ‘Klinkklare kolder’.]
Xtine Mässer: Ont-wenning (46), Berichten uit de bokaal (47).
Marcel van Maele: Droeffontein. (69) [Uit ‘Een specht op mijn stamboom’.]
Patrick Haverkate: Ode aan Hans Lodeizen (99), Al mijn vrouwen zeggen (99), [eerste regel:] toen ik als knaap dacht dat ik de taal in haar oren kon bijten (100), [eerste regel:] de deuren naar de dieren zijn gekeerd (100).
Kees Hermis: Woorden 1 (101), Woorden 2 (102), Autisme 1 (103), Autisme 2 (104).
Reine De Pelseneer: Drasland (105), Lichtgelovig (105), Weerstand (106), Drift (106).
Jan Wyn [eerste regel:] Geschilde peertjes en Ramadan-snoepgoed. (107)
Pieter Luyckx: Vaarwel aan Eurydice, 1 t/m 3. (108)

Nr. 83 – Jrg. 22, nr. 2, zomer 2004

Julien Vangansbeke: Stiekem lief koos ik, 1 t/m 8. (23-25)
Francis De Preter: Nacht (Ingeborg Bachmann: Anrufung des grossen Bären) (53), Sylvia Plath (1932-1963) (54), Gerrit Kouwenaar (lezend) (54), Bakkerij (denkend aan H.H. ter Balkt) (55), V mlhach (‘In de mist) (Leoš Janáček) (56).
Hannie Rouweler: Antwerpen. (109-110)

Nr. 84 – Jrg. 22, nr. 3, herfst 2004

Chris Marmenout [eerste regel:] met een overvol schoteltje tederheid (87), [eerste regel:] de einder is er niet (87-88), Terpsichore I (88), [eerste regel:] zo open en bloot (89), [eerste regel:] we liggen in onze lichamen (89).
Michiel Kroese: Wrijving, 1 en 2 (90), Restanten, 1 en 2 (91).
Dirk Demets: Ledikant (93), Clockwise (94), Retoriek (95), Berusting (96), Pathos (97), Tijd (97).
Kees Klok: Blekershof (98), De kaart van Peutinger (99), Persfoto (100), Voorstraathaven (101).
Kees Hermis: Verlicht moment (102), Terugkeer (103).
Hilaire Bodein: Het tuiltje (104), Harmonie (105), **9** (106), Ritmische zang (107).

Nr. 85 – Jrg. 22, nr. 4, winter 2004

Joris Iven: Brief aan een jonge dichter. (1)
Guido van der Wolk: In een bloemenveld (41), Zo sprak Willem de Zwerver (42), Suikerspin (43).
Hilde Pinnoo: De doden (44), Vreemden (45), Het land (46), De berg (47).
Reine De Pelseneer: Hapering (48), Passant (48), Zwoel (49), Gloed (49), Stameltaal, I t/m III (50), Zonneblind, I t/m III (51), Voor de val, I t/m III (52).
Annette van den Bosch: Scheur in de tijd (77), Luchtkussens (78), De vrouw ontvouwt haar gedaante (79), Wijd is de wereld in de broekzak (80).
Frédéric Leroy: Aquarel (scheppingsmythe) (81), Ontbijtintimiteiten (ochtendfruit) (82), Requiem. Voor Pascal Rambault (†2004) (83-84).
Paul Janssen: Aan tafel! (85), Instructies voor een ober (86), Omstrengeling (86).
Reinout Verbeke: Open deur. Op Asopos’ begrafenis (109), De val van Ikaros (110), Mazen (111), Sirenen (112), Odysseus (113), Waterloper (114).
Sander Serverius: Het kleine mineraal, 1 t/m 4. (118-119)
Jeroen Zwaap: Een foto (120), [eerste regel:] O tijd (120), Wake (121).

Laatst bijgewerkt op 23 maart 2022

Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift [2], voortgezet als 'G'

(1983-2017) (G: 2018-2019)

Afleveringen uit jaargang 23 tot en met jaargang 35 (niet compleet)

Van lente 1995 tot en met zomer 2015

Nrs. 86 - 135

In 2018 voortgezet als G, dat in 2019 na vijf nummers gestopt is. Hiervan is nr. 140, jrg. 36, herfst 2018, op het PcN aanwezig.

Meer informatie

INHOUD, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 188 - DEEL 2

Nr. 86 – Jrg. 23, nr. 1, lente 2005

Eric Rosseel: Matonge (61), De toekomst voorbij (62).
Bert Lema: De erfzonde (94), Met voeten die stromen (95), Aan het meer (96), Liefde (97).
Karel Wasch: Mysterie (98), Zwerver (99).
Paul van Ostaijen: eerste versie in handschrift van “Marc groet ’s morgens de dingen”. (102)

Nr. 87 – Jrg. 23, nr. 2, zomer 2005

Lucas Laherto Hirsch: De dokwerker (38), Wanneer dit huis (49), In leegte (40), Van rookkokers en pandaken (41).
Mark Meekers: In transit. (84)
Lief Vleugels: Roos (91), Vijftig (91), Telkens weer (92), Gemaskerd bal (92), Zwanenzang (93), Stuurloos (93).
Jean Loeckx: Circus. (94-96)
Kees Hermis: IJzel, 3 t/m 9. (97-99)
Hendrik Carette: Mijn gestorvenen (100), Gevaarlijke klimtocht naar de vallei der puriteinen (101), Le démon du midi (102).

Nr. 88 – Jrg. 23, nr. 3, herfst 2005

Kees Engelhart: Om op bed te gaan liggen (96), Om in alle rust en stilte kirsch te drinken (97).
Thierry Deleu: Aan zee (98), Na de dageraad (99), Groene merels bestaan niet (100).
Pieter Luykx: onleesbaar haast (101), zoals een boom (101).

Nr. 89 – Jrg. 23, nr. 4, winter 2005

Eric Rosseel: De gil van de boterbloemen (114), Periodiek antibioticum (115).
Steven Graauwmans: Afslag (116), Manara (116), Kiesdrempelvrees (117).

Nr. 90 – Jrg. 24, nr. 1, lente 2006

Lief Vleugels: Oefening voor morgen (40), Onvoltooid (41), Zeelucht (42), Sporen (43).
Femke Ponsioen: Spruitje (59), ’s Nachts, wanneer ze thuiskomt (60), Dromenhuisje (61), Door de bodem (62), Ochtendzoen (62), Storm in een glas water (63).
Lucienne Stassaert: Bladval. Een thema met variaties, 0 t/m 4. (85-87)
Sanne Crombeck: Op mijn plaats. (97)
Werner Verrelst: De wraak van het woord (106), Maar (106), Spreeuwen (107), Boudoir (107), Ardennen, 1096 (108).
Eric Derluyn: Joods kerkhof (Labastide-Clairence). (109)
Mark Meekers: Waarom (110), Schering en inslag [Gent 1857) (111), Open boek (112).
Julien Vangansbeke: Balans, 1 t/m 3. (113-115)

Nr. 91 – Jrg. 24, nr. 2, zomer 2006

Ilse Arnouts: Muurbloemen – fase 1 (42), Muurbloemen – fase 2 (43), Weerzien (44), Afscheid (30).
Tris Gilis: Festival. (45)
Jasmin Hasdo: Ama. (46)
Marjolein Kats: Perpetuum mobile. (47)
Greet Lostrie: Klara (48), Dinsdagavondkwartet (48).
Vera Marynissen: Vlinders (49), [eerste regel:] Woorden (49).
Kris Maldoy [eerste regels:] En de sluizen openden zich (50), En de ziel, hij blaasde daar (51).
Agnes Van Look: Spiegeltje, spiegeltje (52), Tweesprong (53).
Christine Waerenburgh: Ontpoppen (54), Morgen (55), Sprankel (55).
Veerle Verbruggen: In V-vorm. (56)
Wouter Steyaert: het was zo (106), raf (107).
Joris Iven: Ooit (108), Nooit (110).
Jan De Bruyn: Country & Western (112), De held (113), Dit alles (114), Gevallen engelen (115), Noorse buren (116).

Nr. 92 – Jrg. 24, nr. 3, herfst 2006

Christophe Vekeman [eerste regel:] God zwemt in de zee – kijk maar naar de golven. (10-11)
Jan Lauwereyns: De trilogie van het verstand, 1 t/m 12. (33-39)
Steven Graauwmans: Antwoord (104), Plaatsen (104), Wajang (105), Jumping (106), l’Âme soeur (107).
Gérard Leonard van den Eerenbeemt [eerste regels:] geef ze van katoen, kerel! (108), In den beginne (109).
Frédéric Leroy: Avondritueel (110), Ondraaglijke lichtheid (111), 7:53 AM (112), Voor Hellas (113).
Peter W.J. Brouwer: Vooravond (114), De bezoekers (115).

Nr. 93 – Jrg. 24, nr. 4, winter 2006

Els Wuyts [eerste regels:] moeder veegt de vloer (50), onder de tafel zit ik. verstopt (59), Als kleine prinsen en prinsessen (60), Een beetje moe en slechtgezind (61).
Sven Cooremans: Van denken aan twee, I t/m III. (92-93)
Pieter Luyckx [eerste regels:] hoe mooi is het om van het ogenblik (94), vandaag ging de zon bijna 100, sprak me (94), lichtval op dat fijne gezicht, men legt (95), zoals een steen, opgeraapt, wordt (95).
Diederick Slijkerman: Schipbreuk (96), Misdaad (97).
Tymen Trolsky: Kroeg in Piraeus (98-99), Een vaas (100), Oude droomt (100).
Eric Vandenwijngaerden: Deemstering (102), Wat avond doet (103), Avondloos (104).
Liliane Melis: Cyclus ‘Caspar David Friedrich’: 1. Der Wanderer über dem Nebelmeer (1818) – 2. Ein Mann und eine Frau in Betrachtung des Mondes (1830/35) – 3. Klosterfriedhof im Schnee (1817/1819). (105-107)
Wouter Noorderwier: Hoe Prendergast denkt oud te worden (108-109), De gevolgen van Prendergasts gedachteloos ikhouvanjou (110).
Alvert Kostverloren: I.p.v. bloemen (111), Het voordeel van de rivieren (112), Onze held (113).
Johan Clymans: Varanasi (114), Het museum (115), Pune (116).

Nr. 94 – Jrg. 25, nr. 1, lente 2007

Thierry Deleu: Ontwaken (109), [eerste regel:] Langs een ladder van zon huiverend (108), Vinkem op de Schreve (111).
Eric Rosseel : De jouwe, niet de uwe (112), Theriomorf (113).
Kees Hermis: Omslag (114), Beeldmomenten (115).

Nr. 95 – Jrg. 25, nr. 2, zomer 2007

Luc Boudens, introductie tot persoon en werk. (11-12)
Luc Boudens: Nooit meer vrij van zorgen (13), Aloude waarden (14), In stille kracht (15-16), Hypothalamus (17).
Wim Hofman, introductie tot persoon en werk. (26)
Wim Hofman: De vogel toch (29-30), Zomer. Episode uit een jeugd (30-31).
Mark Meekers, introductie tot persoon en werk. (33)
Mark Meekers: Laatste licht (38), Morbide zoen (39). [Bij de etsen ‘Les baisers morts’ en ‘Mors syphilitica’ van Félicien Rops.]
Renaat Ramon, introductie tot persoon en werk. (40-410
Renaat Ramon, beeldgedichten: vista (44), vis viva (45).
Arnoud Rigter, introductie tot persoon en werk. (47)
Arnoud Rigter: De dwarsloper (48) Over het werkwoord -rugzakken- (50).
F. Starik, introductie tot persoon en werk. (54)
F. Starik: Het boek van het beest (55), Okapi (57), Reiziger (58), Songloed (59).
Lies Van Gasse, introductie tot persoon en werk. (61-62)
Hans Wap: Konijn (68), Het zal wel (69-70).
Emiel Willekens [eerste regels:] Louisa, omhels ik u innigst (71), De lenige vloeite (71).
Albert Kostverloren: Goed (72), Vertel nog eens (73).
Estelle Boelsma [eerste regels:] als er een man op de brug stond, dan (74), traag sla ik de lakens terug, ik ga mijn bed niet uit (75), geasfalteerd de zinnen een bijzaak, je loopt totdat (76).
Ezra De Haan: Huis in de heuvel (116), Het vee van Wang (117).
Jacoline de Heer [eerste regel:] zij is het die de lampjes aansteekt (118), De draad kwijt (118), De tekenles (119), [eerste regel:] Op het balkon staat een vrouw te denken (119).
Alexandra Pareira: Verandering. (120)
Inge Bak: Op de klippen. (121)

Nr. 96 – Jrg. 25, nr. 3, herfst 2007

Lief Vleugels: Granaatappelpitten (104), Rimpels (105), Brits kerkhof (106), Sellingen (107).
Liliane Melis: Oud zeer (108), Zij, vrouw (109).
Bert Lema [eerste regels:] Elke dag doet ge uw toer (110), Langs omgeploegd de aarde (111).
Kees Hermis: Beademd land (112), Het onbestemde uur (113).
Henk van Kerkwijk: Op zomerkamp (114), Toen de goden nog jong waren (115-116), Messenwerpers zegepraal, 1 en 2 ( 117-118).

Nr. 97 – Jrg. 25, nr. 4, winter 2007

René Hooyberghs: Stamboom (108), Domburg (109), Dun besneden (110).
Sylvie Marie [eerste regel:] 1. We stonden daar zo’n beetje bedremmeld (111), 2. elkaar ontmoeten was puur toeval (111), Onderweg naar een doel (112), Iets wat in de maak is (113).
Willemien Mensinga: Vervlogen (114), Blomme strooi (115).
Peter Wullen: Zizi nègre (116), Belle au bois dormant (117).
Karel Wasch: Dylan Thomas (118), In vuur (119).

Nr. 98 – Jrg. 26, nr. 1, lente 2008

Willie Verhegghe: Onze Kongo. (10-11)
Ngo Kabuta: Verboden dromen, I t/m III. (17-21)
Lupo Barca: Beatrice in de Viale Trastevere (zomer) (66), Beatrice in de Viale Trastevere (herfst) (67).
Arlette Codfried: Als je maar niet uit de toon valt. (79-81). [Met toelichting vooraf.]
Jaak Fontier: Het leven van een gedicht uit Perzië. (98-104) [Over het gedicht ‘Toen de Messias op aarde rondging’ van Nezami (1141-1209), met weergave van de bewerkingen door J.T.P. de Bruijn, J.W. Goethe, Jaak Fontier, en die van J.H. Leopold: ‘Jezus, die door de wereld ging’.]
Hans Wap: Keep talking (112-113), In de stad / op het land (114), Afspraak (115).
Peter W.J. Brouwer: Oneindig, traag, 1 en 2. (116-117)
Harrie M.P. van de Vijfeijke: Ik lees me letterblauw. (118)

Nr. 99 – Jrg. 26, nr. 2, zomer 2008

Sallah Hassan: Wegvluchten van het gezin (48), Het standbeeld van de dichter (49), De held van mijn leven (50), Vuurwerk voor de verdrietige man (51).
Kees Hermis: Omaha Beach (106), Grondstof, 1 en 2 (107).
Jos Brabants: Moedergedichten, 1 t/m 7. (108-114)
Katelijne Vijncke: Ik zou willen. (115)
Gertjan Willems [eerste regel:] Ik gooi haar jukbeenderen. (116-117)
Jelica Novakovic: Unio mystica (118), Oud huisraad (119).

Nr. 100 – Jrg. 26, nr. 3, herfst 2008

Erik Vlaminck: (het graf van vader en moeder) (25), (eerste lief) (25), (een gezwel) (25).
Alain Delmotte: Bête noir. (30-33)
Sacha Blé: Dat naar de zeelucht maakt (47), Kan ik het ook sappig (47).
Eric Vandenwijngaerden: Dit alles (50), Verborgen huid (50), Traag (51), En toch, I t/m III (51).
Frédéric Leroy: Lied van vermiste kinderen (52), Kamer zonder uitzicht (52), Tafel 5 (53).
Lucas Hirsch: Ingesloten ruimten, 1 t/m 4. (54-55)
Fatima Zohra Ilaha: Salaam iedereen (56), Babâ ou mammie (56), The looks (57), De Perzen (57), De test (58), De jungle (58-59), De broers (59), Test II (60), Buurmeneer (60), Kameelpannenkoek (61), Racen (61), Naaj de logopedie (62). [Ilaha publiceerde eerder onder de naam Rachiad Ahali.]
Reine De Pelseneer: Gem (63), Tweespraak (63). [Beide gedichten uit de cyclus ‘Wonderland’.]
Xtine Mässer: Moskoutijd (64), Sainshand (6775 km van Moskou) (65), Een isba is geen datcha (65), Listvijanka (66), Moskouse tijd (66).
Marc Van Tongele: Wegbonjouren (98), Dat wij zoemend (98), In het ziekenhuis (99), Onvoorwaardelijk zie ik je graag (99).
Xavier Roelens: I. Avondlied (100), II. Mineraliteit (101), III. Een vrouw (102), IV. De straatweg langs de vaart (103). [Met bijgevoegde tekstcorrecties.]
Wim Geysen, met foto’s van Anne Bruyns: In rood. (107-114)
Erik van Malder: Hommage. (116)
Rose Vandewalle: Aangeslibd. (116)
Annmarie Sauer: Havens. (117)
Guy Commerman: Drie flarden schoonheid, één lied, 1 t/m 3. (117)

Nr. 101 – Jrg. 26, nr. 4, winter 2008

Erik van Malder: Uit ‘Suite voor Rita’. (7)
Kathy De Nève: Achterlichtjes. (8)
David Troch: : Uitkomst. (9)
Sven Cooremans [eerste regel:] nochtans leek destijds geen herinnering. (9)
Guy Commerman: Een ruwe steen. (16)
Sven Peeters: Afscheidsbrief aan Fons. (17)

Nr. 102 – Jrg. 27, nr. 1, lente 2009

Annie M.G. Schmidt: De ridder van Vogelenzang. (19) [Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is.]
Patricia Lasoen [eerste regel:] Tram (36), Nieuw-Bouw-Wijk (37-38) [Weergegeven in een interview van Kathy De Nève met Lasoen over Louis-Paul Boon.]
Griet Menschaert [eerste regel:] Met mijn armen open (66), [eerste regel:] Daar gaat de hand weer (66), Jan Michiels (de pianist) (67), Kheb de polder aanschouwd (67).
Hans Claus: Herfst, 1 t/m 4. (68-69)
Hanna Deboes: Italiaanse oktober (70), Schilderend (70), Vruchtbare aarde (70).
Jacoline de Heer: Festijn. (71)

Nr. 103 – Jrg. 27, [nr. 2,] zomer 2009

Guy Commerman: Bombardement (24), Leerschool (24), Gewone dag (25), Operaties (25), Bevrijding (25), In de duinen (25), Zondagmorgenprent (26), Naaistersatelier (26), Soldatenhospitaal (26), Vakantie bij oma en opa (26), De V- bom (27), Dagelijks brood (27), Weet je nog? (28-29). [Voorafgegaan door een toelichting op de oorlogsherinneringen waarop deze gedichten zijn gebaseerd.]
Luc C. Martens: Het gazon parelt (63), Mijn bloed (63), Wanneer mijn bloed (63).
Patricia Lasoen: Oude buurman (64), Schetsen in Gent: 1. Aan de Dampoort – 2. Citadelpark – 3. Chinese vazen – 4. Boudewijn – 5. Vermoeide boom – 6. Lelijke eend en schuwe poes (64-65).
Paul M. Borggreve: Bala balla. (66)
Delphine Lecompte: Zonder kaarten ben ik ongeslagen. (67)
Gerhard B. Burgers: Akker (68), Groen (68), Brug (69).
Chantal Sap: Herfstverdwazing. [Uit ‘Woorden om te zeggen en te zwijgen’.]

Nr. 104 – Jrg. 27, nr. 3, herfst 2009

Henri-Floris Jespers & Luc Fierens: Concreet, sonoor, visueel? Van ‘poesia visiva’ tot ‘poesia totale’. (3-4) [Gastredactionele inleiding op het themadeel ‘Poëzie in woord, beeld en klank’.]
Henri-Floris Jespers: Concrete, sonoor, visueel? (5-17) [Historisch overzicht van concrete, sonore en visuele poëzie.]
Luc Fierens: Naar ‘poesia totale’? (19-21) [Overzicht van recente visuele poëzie.]
Anthologie in woord en beeld. De jaren ’60-’70. (22-28) – Anthologie in woord en beeld. Na de jaren ’70. (29-40) [Twee overzichten met afbeeldingen van visuele poëzie.]
Dimitri Verbelen: Dans der dwazen (61), Duistere ziel (61).
Gérard Leonard van den Eerenbeemt [eerste regels:] Wees daar naar zuinig (62), In zijn hoofd (62), Is hij de G-sleutel (62), De roterende verjongingcirkels (62).
Wim Meewis, zeven prozagedichten: Terugblik (66), Einddoel (66), Phishing (67), Analyse (67), Levenspatroon (67), Kringloop (68), Safety first (68).
Rene Hooyberghs [eerste regels:] op weg naar huis lijkt (69), ik voeg woorden naar jouw stem (69), het bos gaat rusten (69).
Katrijn Bussche: Mystiek (70), Wentel in de dood (70).
Angela van Loenen: Inktvisring (71), Macaronikrullen (71).
Emiel Willekens: Drongen. (72) [Ongepubliceerd gedicht, voorafgegaan door een kort In memoriam.]

Nr. 105 – Jrg. 27, nr. 4, winter 2009

Henri-Floris Jespers: Marcel van Maele: overgave aan de vrijheid. (41-52) [Over diens leven en werk.]
Leo van der Sterren: Weg uit het dorp, 1 t/m 4. (61-63)
Daniel Van Ryssel: De restauratie van de hemel (64), Wie zijn wij? (65).
Kees Hermis: Spreektijd – 3 (66), Huis – 1 (66), Beeldspraak (67), Netwerk (67).
Steven Graauwmans [eerste regels:] Per gram stof stijgt de prijs van dingen (68), Ze raden (68), Van de muren leer ik niets meer (69), Met tuimelrode ogen van het tuimelen (69), je neemt de lucht (70), Ieder schuift bij een ander aan (70).
Diederick Slijkerman: Lenterokjes (71), Hoogtepunt (71).

Nr. 106 – Jrg. 28, nr. 1, lente 2010

Frans Boenders: Zanone (8), Guilin (9).
Marc Zwijsen: Praag (20), Antwerpen (R.O.), (20), X (21).
Luc C. Martens: Brazilië, a t/m d (30), De dans der dwazen, a t/m c (31).
Joris Iven: Aantekeningen van James Ensor voor Emile Verhaeren, 1 t/m 5. (51-53)
Wim van Rooy: ‘De albasten kus’ van Frans Boenders. (54-57) [Bespreking van de gelijknamige bundel.]
Frans Boenders: Le sentier parfumé. (57)
Eelke van Es: Wachtend (67), Ontruiming (67).
Mark Meekers: Stil (68), Thuis (68), Brussel (69), Dichtvuur (69).
Delphine Lecompte: Het is tijd, jouw tijd (70), In de duinen stuiteren ze niet (70), Mokerslag thuis (71), Geen helden zonder gebreken, of omgekeerd (71).
Eric van Hoof: Kan waarheid geverfd worden? (72), Samen het journaal kijken (72).

Nr. 107 – Jrg. 28, nr. 2, zomer 2010

Willie Verhegghe: Cav Citius. (16)
Rhéa Van der Vloet: Doodsbed (49), Uitgewist (39).
Jos Franken: Weer terug van averechts. Bedenkingen bij ‘De contouren van het verstrijken’ van Roland Jooris. (40-45) [Bespreking van de gelijknamige bundel van Jooris.]
Kees Klok: Woordenloos woedend (46), Ja toen in Brugge (46), Stille tocht (47), Een oktobermorgen in Thessaloniki (47).
Richard Foqué: De dingen die komen, I t/m III. (52-53)
Jan De Bruyn: De zwaan (54), Uit verre luchtlagen (54), Rome (55), Dat en veel meer (55), Bamboebosje (56), Drakenkopberg (56).
Kees Hermis: Woorddrift (60), Loutering 1 (60), Loutering 2 (61), Registratie, 1 t/m 3 (61).
Nicole Van Overstraeten: Halle (66) Halle, 11 juli (67).
Y.M. Dangre: Flamingo (69), Nijlpaard (69), Tijger (70), Beer (70), Leo (71), Olifant (71).
Ako Hacun: Reactie op een reis van de redactie. (72)

Nr. 108 – Jrg. 28, nr. 3, herfst 2010

Peter Holvoet-Hanssen: Zeevos (30), Als Rimbaud uit de hemel valt (31), De inslag (32), De periscoop (33).
Michael Vandebril: Mijn Sava (38), Kalemegdan (39), Het balkon van Mika Alas (40).
Frank De Vos: aRtivistisch manifest. (41)
Nell Nijssen: Rechte rug. (55)
Peter W.J. Brouwer: Als mijn zoon (60), Als mijn vader (60), Familie (61), Stropdas (61).
René Hooyberghs: Mozaïek van Torcello (62), Domburg (62), Paestum (63), Fado (63), Edelweiss, bijvoorbeeld (63).
Inge Boulonois: Early sunday morning. 1930 – Edward Hopper (68), Adam en Eva op het altaarstuk ‘Het lam Gods’ 1432 – Gebroeders van Eyck (68).
Alexander Baneman: De jongelingen. (69)
Paul van Weel: Geen vragen meer. (69)
Delphine Lecompte [eerste regels:] ik vrees dat je gek bent (70), Mijn nicht temt een merrie terwijl ik op brandewijn wacht (71).
Ewald Graf: De laatste ronde. (72)

Nr. 109 – Jrg. 28, nr. 4, winter 2010

Dieuwke Parlevliet: Wies (49), De vleesboom (49).
Frans Boenders: Noh (50), Pelgrimsstok (50-51), Aanrakingen (51), Mishima Yukio (52), met verklaring van de gebruikte Japanse namen en begrippen.
Albert Hagenaars: Oma Jaantje (55), Oma Kee (55). [Voorpublicatie uit ‘Bloedkrans’.]
Daniël Van Ryssel: Bremen en de hemel. (56-57)
Francis De Preter: Ontsnappingsroute (58), Herfstlied (58), Dagtaak volbracht (59).
Frouke Arns: Eerste keer boven Antwerpen (67), Avond uit het leven van mijnheer Rupert (67), Pluk (67)
Hubert Van Eygen: Gezien … (68), Schuilen? (68).
Harry M.P. van de Vijfeijke: Het is overwinteren (69), Ingewanden (69).
Hendrik Carette: Een rijmbrief over William Cliff. (70)

Nr. 110 – Jrg. 29, nr. 1, lente 2011
[Themanummer Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Geen bijdragen met/over Nederlandstalige poëzie na 1880.]

Nr. 111 – Jrg. 29, nr. 2, zomer 2011

Delphine Lecompte: ’s Nachts klinken onze hobby’s minder vrijblijvend (13), Een arrogante kubist en een onzelfzuchtige sponzenverkoper (14), Oorlog en ouderschap (15), Er loopt iets mis (16), Mijn toekomst moet nog gekrast worden (17).
Sven Cooremans: Septemberverklaring van Minister betr. zijn liefde voor Winnie de koe (36).
Gerhard Bernardus Burgers: Afscheidzee (45), Aangemeerd (45).
Jean-Paul Rosenberg: Hendrik de Laatste-A nation of wimps (46), Ruin of the legend 4 vers 1:32 (46), Avondvullend educatorium van goede smaak (47), Operatie Koala – een evacuatie (47).
Piet Brak: Zulma Raveel (48), Hopper (48).
Seger Weijts: Kalverliefde (49), Triëst (49).
Gérard Leonard van den Eerenbeemt [eerste regels:] Zij wil niet weten (50), Kijk maar eens goed naar (50), Als in mei, met alle raampjes (51), Hij heette (51).
Luc C. Martens: As (65), Bloem (65).
Steven Graauwmans: Zoals (66), Dochters smeken god (66), Op het eiland (67), De vraag (67).
Hans Wap: Euroshopper (68), Landschap (68), Het woord is maar kort weggeweest (69), Het leven is geen lolletje (69).
Raf Heyndrickx: Als alles is gezegd (70), Het daglicht taant (70).

Nr. 112 – Jrg. 29, nr. 3, herfst 2011

Johan Clymans: Winter (3), De fabriek (3).
Bennie Spekken: Pa (4), Liefdesresten (4).
Ewald Graf: Als ik jou zie denk ik aan uien. Voor Ilja Leonard Pfeijffer (5), Matilde (5).
Chris de Valk: Bezoek (21), Verzoekschrift (21), Verandering (21).
Remi Hauman: Bespiegelingen, I t/m V. (22-23)
Merik van der Torren: Het overwoekerd pad (24), De optocht (24), Zie de maan schijnt door de bomen (25), Fantastisch (25).
Frans Boenders: Ritme, rijm, zin: de liturgie van poëzie. (26-36) [Inaugurele rede, Emile Verhaerenleerstoel 2006, Vrije Universiteit Brussel.]
Joris Lenstra: De Queen van Baltimore (58), Knapzak vol met dromen (58), Op mijn vijfentwintigste (59).
Peter Theunynck: Robotfoto van het ‘lyrisch ik’ uit ‘Stamboom’ van René Hooyberghs. [Toespraak bij de voorstelling van de gelijknamige bundel in galerie De Zwarte Panter in Antwerpen op donderdag 19 mei 2011.]
Paul van Weel: Uitzicht (66), Weemoed (66).
Frank De Vos: Deze pen. (67)
Annmarie Sauer: De schippersstad. (67)
Thierry Deleu: Chaos, 7, 10, 11 en 17. (68-69)
Jelle van de Vijver: De reiger. (70)

Nr. 113 – Jrg. 29, nr. 4, winter 2011

Hanna Kirsten: de lucht rond – er lag goud op het plein – het was donker. (4)
Renaat Ramon: Brandschone gramschap. ‘De Tafelronde’, poesia visiva en Paul de Vree en Jan van der Hoeven. (16-29) [Over leven en werk van Paul de Vree.]
Jooris van Hulle: Het gedicht als totaalbeeld: de visuele poëzie van Renaat Ramon. (30-33) [Voorstellingstoespraak tentoonstelling ‘Oogrijm’, visuele poëzie van Renaat Ramon, Hasselt, 9 september 2011.]
Renaat Ramon, beeldgedichten: sonnetry (31), right or wrong (32), blamco (33), das Ewigweibliche (34), massa + macht (34).
Guy Commerman: Voorbij middernacht en meer. (35)
Hendrik Carette: Vanuit een sterrenschip (36), Een handboek (36), De ander (37), De hiaten in de rest van mijn leven (37).
Delphine Lecompte: De messenwerper kent mijn silhouet blindelings (52), De laatste verdwijntruc van de goochelaar (53).
Fernand Lambrecht: Ontwaken (54), Geboorte van wit (54), Op de grens van dag en nacht (54), Sinds (54).
Renaat Ramon: Coutume du bourg de Bruges. (61) [Uit ‘7 Brugse dichters voor 2002’.]
Fernand Bonneure: Bericht uit de toren. (66) [Uit ‘7 Brugse dichters voor 2002’.]
Jaak Fontier: Brugge, drie haiku’s (66), Zeebrugge, drie haiku’s (66). [Uit ‘Ontmoetingen 2002. 7 Brugse dichters’.]
Jan van der Hoeven: Rozenhoedkaai. (67) [Uit ‘40 Brugse dichters’.]
Herwig Verleyen: De jonggehuwden. (67) [Uit ‘40 Brugse dichters’.]
Herman Leys: Gezelles standbeeld. (68) [Uit ‘40 Brugse dichters’.]
Patricia Lasoen: Visspaanstraat. (68) [Uit ‘40 Brugse dichters’.]
Introductie tot dichterscollectief ‘Het Venijnig Gebroed’. (69) [Bestaande uit de vijf volgende dichters:]
Denis Vercruysse: Fall fire season. (69-70)
Albrecht B. Doemlicht: Zwijg stil. (71)
Jan Wijffels: Lang leve incompetentie. (72)
Ann Slabbinck: Het huis het hart het water, 1 t/m 4. (73)
Frederik Lucien De Laere: Hacker (74), Hologram (74).
Kees Hermis: Bereik (80), Doodgewaand, 1 en 2 (80), Metgezel (80), Voortgang, 1 t/m 3 (51).
Marc Zwijsen: Merel 1 – Merel 2. (95)
Chris de Valk: Bezoek. (102)

Nr. 114 – Jrg. 30, nr. 1, lente 2012

Frank Decerf: A. De mensen werden met de dag grauwer (104), B. Sommige huizen waren net mooie Lego-blokken (104), C. De geluksvogels zaten hoog boven deze verdorven wereld (105), D. De deuren sloten goed af (105).
Harry M.P. van de Vijfeijke: Noem het dan weeromslag (106), Zozeer van grote hecht gevrijwaard (106).
Gerard Scharn: Groepsfoto met bassist (107), Sebastian Brant (107), Provincie (107), Knekelvers (107).
Kees Klok: Ik drink de rode zomer (108), Mortibus (108), Brussel (108).

Nr. 115 – Jrg. 30, nr. 2, zomer 2012

Frans Boenders: La charpente de ta raison (32), Monomanoloog (32), Hebbenden (33), Tijdsomloop (33), Letters (34).
Seger Weijts: Haar gedichten (51), Icarus (51).
Ward Mertens, zeven gedichten bij schilderijen van Claude Monet: Beginners – Impressions: sunrise (60), Kom – The waterlily pond (61), In plooien – Rough weather at Étretat (61), Hooimijt – Grainstack/Haystack (sunrise) (62), 1976 (blauw) – Rouen Cathedral façade and Tour d’Albane (morning effect) (62), Sneeuweffect – Boulevard Saint-Denis, Argenteuil in winter (63), Oeverloos, de lelies – Waterlilies (63).
Renaat Ramon: Summery. (67) [Beeldgedicht]
Romain John van de Maele: I. Ik ben de tijd – II. Mijn zere knoken – III. Ik ben het geluid – IV. Ik ben zwijgzaamheid – V. Ik ben een dwerg. (68-69)
Kees Engelhart: Volstrekte onzin waarschijnlijk. (70)
Frank De Vos: Prelude ( bij een prelude van Karl Friedrich Abel voor viola da gamba) (71), Area uit Serse, G.F. Händel (71).

Nr. 116 – Jrg. 30, nr. 3, herfst 2012

Peter Holvoet-Hanssen: Reinaert Blues (4).
Thierry Deleu: Liefde (16), Ik ben de lente niet (16), Ontwaken (16), Vinkem op de Schreve (16), Beeldenstorm (17), Als een jager (17).
Marc Zwijsen: Voorwerk (31), Voor Guillaume de Lorris (31).
Luc C. Martens: Vader vertrekt. Voor Roel Richelieu van Londersele (47), De meester sterft (47), Vader (47).
Eric Vandewijngaerden: 1. Zij – 2. Het – 3. Hij. (50-51)
Stijn Caron: De wachtmeesteres (58), Kort beschrijf in redelijk lange zinnen (59).
Richard Foqué: I. Elk verhaal verkent zijn grenzen – II. Van taal naar tekens kan ik schrijven – III. De wereld meten in meetbare taal – IV. Wat niet kan weten. (70)
Liliane Melis: Vluchtroute (71), Uilen (71), Stroom (71).

Nr. 117 – Jrg. 30, nr. 4, winter 2012

Bob De Nijs: Blauwbaardvariaties II en III. (34-36)
Kees Hermis: Mallemolen (42), Sluitertijd (42), Drie vogels (43), De overweg (43).
Harry M.P. van de Vijfeijke: Mijn zweven is zwakvloers (56), Schade, schande, wijs (56), De eerste sneeuw, toen nog kristal (57), Ontdaan van neerslacht (57).
Renaat Ramon: Posters & modellen. Het concrete lyricisme van Mark Insingel. (60-61) [Over de concrete poëzie van Insingel]
Mark Insingel: Denken zeggen (uit ‘Modellen’) (62), Stabiel labiel (uit ‘Posters’) (62), Als zij dan hij (uit ‘Perpetuum mobile’) (63), Van jou tot mij is (uit ‘Perpetuum mobile’) (63), Van jou tot mij is een afstand (uit ‘Denken op papier’) ( 64).
Ludo Frateur: Canon. (65)
Seger Weijts: Luchtspiegeling (70), Ad fundum (70).

Nr. 118 – Jrg. 31, nr. 1, lente 2013

Kees Hermis: Odyssee. (112-113)
Diederick Slijkerman: Op de top (114), Het is wat het is (114), Nirwana (114), Grijsgemergelte (114).
Francis De Preter: Met de ogen van Pluto (115), Caleidoscoop (115), Uitzicht (115).
Bert Bevers: Début-de-siècle, I t/m V. (116-117)
Joris Gerits: Scordatura, 1 t/m 5. (118-119)

Nr. 119 – Jrg. 31, nr. 2, zomer 2013

Bert Bevers: Een scenario ter vernieuwde invulling. Bij het bekijken van ‘La voce della luna’ van Federico Fellini. I t/m V. (12-13)
Bert Bevers: Dode dingen zijn langzaam. Bij de film ‘Tideland’ van Terry Gilliam, I t/m VIII. (32-34)
Jos van Daanen: Aan de vijver bij het mijmeren van het kroos (63), Zaans licht (63).
Frederik De Laere: Quetzalcoatl (64), Grendel (64), Leviathan (64), Nessie (64).
Romain John van de Maele: Het vrije woord (65), Elf november (65), Bijna voltooid verleden (65).
Frank De Vos: Avec le temps, Leo Ferré (78), Voor een schone broer (79), Voor mijn navel (79), Rainer, es ist Zeit (80), Tot slot (81).
Kees Engelhart: De wind begint te zuchten nu (82), En de waarheid (83).
Vera Van Renterghem: Zilver (84), IJzer (84), Blik (84), Tin (85), Zink (85).
Delphine Lecompte: Verstoppertje spelen met God (86), Te blank om dapper te zijn (86).
Aloys Vonckx: Voor Charles Ducal (87), In deze stad (87), Danse macabre (87).

Nr. 120 – Jrg. 31, nr. 3, herfst 2013

Lut De Block [eerste regel:] Is het dan toch het verlangen. (4)
Sylvie Marie [eerste regel:] nu ik in je handen wrijf, voel ik. (24)
René Hooyberghs: 2043. (25)
Jan Lauwereyns: Auriculosaurus verbeet de pijn (42), Natuurlijk opereerde ik niet (43), Een oor werd afgeslagen (44), De oormuis sliep onverstoorbaar (45).
Elvis Peeters: Klein landschap. (54-56)
Richard Foqué: A Triple Digit Kid. (63)
Guy Commerman [eerste regel:] Het hoofd zei. (72-78)
Marleen De Crée [eerste regel:] alles was al gekend. (79)
Annie Reniers: Aan de voet van een boom, bij een beek (80), Van een vlakke steen (80), Sterren (80), Gras (81), Kieskeurig (81), De eerste (81), De boom (81), Aandenkend (82).
Peter Theunynck: Lariks (97), Schors (97), Ikaros (98), Japanse kerselaar (98), Slenaken (99), IJsvogel (99), Praathout (100), Stamboom (100).
Seger Weijts: Goudbloemstraat (101), Ach (101), Vulkanische tederheid (101), Abstracte liefde (101).
Kobe Van Steenberghe [eerste regels:] Soms zie je iets zo graag (114), Je beweert dat je niet van poëzie houdt (114).
Harry M.P. van de Vijfeijke: Hoe hij mijn vader was (115), Een goede morgen (115).

Nr. 121 – Jrg. 31, nr. 4, winter 2013

René Hooyberghs: Dood van een faun met kille horentjes. (2)
Jaak Fontier: Vlaamse dichters aan het IJzerfront: August van Cauwelaert, Daan Boens, Fritz Francken, Frans De Backer. (5-13). [Met weergave van de gedichten [eerste regel:] ‘Wie zal deze avond keren’, [eerste regel:] ‘Draagt me zacht: door al mijn leden’ en ‘Afscheid’ van Van Cauwelaert; ‘Mijn handen’, ‘Fusillade’ en ‘Schemering’ van Daan Boens; ‘In het lazaret’ en [eerste regel:] ‘Weer sneuvelde één van de soldaten’ van Fritz Francken; ‘1. Na de aanval’ en ‘4. In memoriam’ van Frans De Backer. Met korte bibliografieën van/over deze vier dichters.]
Thomas Jasper Martin: Réduit national (53), Ohlsdorf (54), Lapidarium (54-55), Niks (55), Du soleil noir (55), Naspel (55).
Hadewych Griffioen: Zus, zus, zus, dochter (67), Witte Veder (67).
Tom Mariën [eerste regel:] de winter is koud (71), [eerste regel:] ‘je blijft doofstom’ (71), Badmeesters (71), Het eenzame meisje (71).

Nr. 122 – Jrg. 32, nr. 1, lente 2014

Lucienne Stassaert: Het alles en niks bezitten van alles en niks. Een portret van Marcel van Maele (Brugge 1931-Antwerpen 2009). (5-7) [Met weergave van diens gedichten [eerste regel:] ‘Ik schreef dat gedicht met open armen’, [eerste regel:] ‘als de nacht de ogen rolt en denkt’, ‘Luistervink’ en ‘Naamloos’.]
Bert Bevers: Het mes in de rug van Cees Buddingh’. (9-11) [Over de gevolgen van een uiterst negatieve recensie door Boudewijn Büch van Buddingh’s dichtbundel ‘Het houdt op met zachtjes regenen’ en de opstellenbundel ‘Wees zuinig op de dichter’.]
Marjet Cliteur: Leeswijzer. (17) [Openingsgedicht uit de bundel ‘Bewaakt ogenblik’.]
Joke van den Brandt: Bert Decorte, virtuoze dichter, vertaler en levenskunstenaar. (19-22) [Met weergave van diens gedichten ‘Het wit en wankel kind’, [eerste regel:] ‘Ik ben geworden als het winterbleek’ en het kwatrijn [eerste regel:] ‘Ik ben op verre na niet meer zo dartel’.]
Renaat Ramon: Een mythe in de marge van het maniërisme. Labris 1962-1973 – Ko-Ko 1975-1979 – Tempus fugit 1984-2000, (28-35). [Geschiedenis van de tijdschriften Labris en zijn opvolgers, met onder meer speciale aandacht voor het experimentele dichtwerk van Ivo Vroom en Leon van Essche.]
Joris Lenstra: Een vogel alleen (46), De nacht doorgebracht in Napels (47).
Erick Kila: 3 x iets, 1 t/m 3 (48), Manier (48), De koe (49), Toverlantaarn (49), Het onbedachte (49), Fluistergedachte (49).
Mattijs Deraedt: De beweging (50), Adem, I t/m III (50-51).
Rinske Kegel: Wat een scherm kan doen (55), We geven de meeuwen brood (55), Hertje (75).
Romain John van de Maele: Bekentenissen van een vergeten straat, 1 t/m 5. (77)
Steven Graauwmans: Do # 15 – Do # 17 – Do # 18. (82)
Gerard Scharn: Minik Wallace 1890-1918 (83), Verdwergen (83), Kastijding (83).
Ewald Th. Graf: Alleenspel (88), Alles is uitzicht (88).

Nr. 123 – Jrg. 32, nr. 2, zomer 2014

Richard Foqué: Hier sta ik, 1 t/m 5. (80-81)
Jabik Veenbaas: Spiegels (82), Gedicht voor Joti T’Hooft (83).
Leen Pil: Omdat het bitter smaakt (84), Staande (84), Pianoforte (85), Je zou hem voor de benen nemen (85).
Liliane Melis: Maanvrouw (89), Absolve (7 april 1932. Voor A. Baillon (89).
Kees Hermis: Intentie. (101)

Nr. 124 – Jrg. 32, nr. 3, herfst 2014

Joost Vandecasteele: Ik geloof (18-19)
Delphine Lecompte: Een ingeving in de droge voeding (28), De profetische glasblazer luistert gedwee naar mijn diepvriesblues (29).
Ben Zwaal: vier gedichten bij foto’s van Duitse treinstations door Lucas Hüsgen. (40-44)
Jan Baeke: Kracht en vreugde. (45)
Piet Gerbrandy: Diverse tinten paars. Luceberts Lilith en de rooms-katholieke mis. (48-53) [Proza, over religie en erotiek in het gedicht 'Lilith' van Lucebert.]
Paul Claes: Slauerhoff: de poëziepiraat. (60-61). [Proza, analyse van de overeenkomsten tussen het gedicht ‘Onderzeesch bos’ en de avonturenroman ‘Vingt mille lieues sous les mers’ van Jules Verne.]
Mieke Robroeks: grafiek met gedichten. (67-71) [Meerdere gedichten en dichtregels, al dan niet bij elkaar horend.]
Jos van Daanen: Hanna hat ihr Dorf seit ewig nicht verlassen (82), Hanna’s wut reicht bis in den Himmel (82), Sneeuw (82), Hanna zaubert irgendwelche Unannehmlichkeiten (83), Hanna blickt durch’s Glass, scheitert (83).
Seger Weijts: Enkel uit rancune (93), De dood in Venetië (93).
Aly Freye: Arctisch winterland (94), Sporen en sneeuw (94), Spiegels, 1 t/m 3 (95).
Frans August Brocatus: Haar vlees. Vier gedichten bij schilderijen van Francien Krieg (96), Het schietlood van de nacht (97).
Philippe Cailliau: Hippocentaur (98), I.M. Voor Frans Mink, 1950-2013 (98), Non (99), Zwerversdroom (99), Aanbod (100)

Nr. 125 – Jrg. 32, nr. 4, winter 2014

Astrid Haerens: Brussel (november) (12), Brussel (maart) (12), Brussel (januari) (13), De stad China (Zwarte Lievevrouwstraat) (13).
Benno Barnard: Het rendez-vous. (21)
Philippe Cailliau: 1. Kleine wereldstad (30) – 2. De stad en ik (31) – 3. Een huis is mijn reistas (31).
Jan Decorte: O death, 1 t/m 6. (42-45)
Steven Graauwmans [eerste regel:] La gare des Bogards. (46-49)
Frans Boenders: Brussel(s). (56)
Julien Schoenaerts [eerste regels:] Arme Job – De haren wuiven – In zomaar woordjes lopen. (64)
Julien Vangansbeke: Amor fati. (65)
Jos Brabants: Vadergedichten, 1 t/m 6. (68-69)
Marjet Cliteur: Leerproces (86), Opgesloten lucht, meer niet (86), Onbegonnen (86), Zoekbrengen (87), Nieuwshonger (87).
Bert Bevers: Vreemde gesprekken, I t/m V. Bij de film ‘Lezione ventuno’ van Alessandro Barrico. (88-89)
Eric Vandenwijngaerden: Horizon (90), Donker (90), Geo Chávez (91), Don Giovanni (91), Nuša (91), Lichtinval (91). [Geïnspireerd op de roman ‘G’ van John Berger.]
Cel Overberghe: Dialoog (92), Hotdog (92), Licht (92), Dating site (eenzame vrouwen) (92), Dode vogels (93), Jongetje (93), Oprisping (93), Zomerogen (93). [Gedichten vanuit zijn emoties bij de dementie van zijn vrouw.]

Nr. 126 – Jrg. 33, nr. 1, lente 2015

René Hooyberghs [eerste regel:] Het vlees nog rauw na het. (7)
Jan Lauwereyns en Arnoud van Adrichem: Overzeese stad. (32-33)
Leen Pil: Embedded (42), Found in translation (42), Het land past in een cijfer (43), Cryptic coloration (43), De kunst van het vergrijp (43).
Guy Commerman: Schuin, niet schunnig, 1 t/m 4. (56-57)
Ward Mertens, vier gedichten bij schilderijen van Frida Kahlo: Een blad gedraaid – magnolia’s (60), Zoet, aards – Still life (60), Aarden beet – Fruit of earth (61), Fruitkorfje – The bride frightened at seeing life opened (61).
Richard Foqué: Tony Rombouts, de Witte Wandelaar door het letterenlandschap. (80-81) [Schets van Rombouts’ vele literaire activiteiten.]
Tony Rombouts: De verzoeking (82), De werkwijze (82), Niet geschreven (83), Ars poëtica (83).
Marc Bruynseraede: Met Gieke op de praatbank (84), Alwaar de witte kerk (84), Prinses Ann (84), Reinout de Leeuw (85), Ten ware het strottenhoofd (85).
Dominique De Groen: I am antitext, hear me troll (88), De Drie (89).

Nr. 127 – Jrg. 33, nr. 2, zomer 2015

THEMADEEL: POËZIE, POËTISCH PROZA EN KORTVERHAAL BIJ FOTO’S VAN JAN LANDAU.
Diane Broeckhoven: Meisjesbed. (9)
Christophe Vekeman: Blazen. (11)
René Hooyberghs [eerste regel:] nu de laatste vluchteling gevlucht. (13)
Renaat Ramon: Raamwerk. (15)
Peter Theunynck: Reuzenrad. (17)
Joris Gerits: Visitatie. (19)
Sven Cooremans: Labrador. (21)
Leen Pil: We zullen milder en wilder zijn dan hier. (31)
Jan Geerts [eerste regel:] hier gaan we samen aan de tafel zitten. (35)
Lut de Block: Weg. (47)
Johan de Boose: Steenwording. (39)
Andy Fierens: Zie mij staan. (41)
Astrid Lampe: Farbig lackiert, 1 t/m 15. (43-45)
Astrid Haerens: Struik. (47)
Annemarie Estor: 1986. (49)
Thomas J. Martin: Wij. (51-53)
EINDE THEMADEEL
Roel Weerheijm: Nul (57), Vier (57).
Peter Vanassche [eerste regel:] Ik weet hoe iedereen wil sterven (58), [eerste regel:] Ik wil zeggen (58), Oorlog (59).
Joris Lenstra: Terug naar de oude arbeiderswijk (60), Een kunstenares in Londen (61).
Daan Zonderland: Op drift (83), Egypte (83), Herfst in het land van Brassens (83).
Patrick Cornillie: Ukkel, monument Edith Cavell (84), Steenstrate, verzoeningskruis (84).
Jacoline Vlaander: In perspectief (85), Klein draaivermaak (85).
Maarten Embrechts: (Licht) – [zijn straat) – (Vel). (88)
Anke Dingemans [eerste regels:] terwijl in deze tuin de klaver – een heggenmus schuilt – zo drinkt de zon wolken. (89)

Nr. 128 – Jrg. 33, nr. 3, herfst 2015 [ontbreekt]

Nr. 129 – Jrg. 33, nr. 4, winter 2015

Alain Meerbergen: Kleine, gerafelde partituren voor vlinderbloemige Gust Gils (1924-2002). (11-13) [Schets van het beeldende, muzikale en poëtische werk van Gust Gils, gevolgde persoonlijke herinneringen aan Gils.]
Dominique De Groen: Een belofte. (16-19)
Een vraag in de lucht. (44-45) [Over het dichtwerk van Jan Emmens en over de vraag of hij overleed door zelfdoding of door een ongelukkige val.]
Jos van Daanen: Hollandse regen 2 (62), Hollandse regen 3 (62).
Goede Billen: Ik. (63)
Erick Kila: Klein spel (64), Impulsieven, 1 en 2 (64).
Frank De Vos: Verdwaalpaal. (65)
Anne Meerbergen: Woestijngevoel, I t/m VI. (76-77)
Bart Pluym: Sneeuw (82), Park (82).
Leen Pil: That could be us (83), Bezwering (83).
Lies Wullaert: Flits 2 (84), Mierzoet gevecht (84)
Kamiel Choi: Strop (85), Elektrische stoel (85), Vuurpeloton (85).

Nr. 130 – Jrg. 34, nr. 1, lente 2016 [ontbreekt]

Nr. 131 – Jrg. 34, nr. 2, zomer 2016

Ralf Jennes: Ikke ja! – Golden oldies – National Geographic – Liefde is niet logisch – Bescheiden gescheiden – Lentekriebels. (8) [Puntdichten.]
Vitalski [= Vital Baeken]: De bossen van Vlaanderen (20), Badkamertegel (20), Slaap in (21), De letterbak (21).
Iwein Segers: Ik. (50)
Jacqueline Verheijen: Citadel. (67)
Philippe Cailliau: Oostende. North seascape (een selectie), 1, 2, 3, 5, 8 en 10. (68-70)
Sharah Pleumeekers: Los zand (71), [eerste regel:] Ik heb u mogen proeven (71), Schouders (71).
Renaat Ramon: Amice, 1 t/m 3 (72), Aan Ir. Herwig V. (73), Aan Anselm H., abt (73), Reünie (73).
Peter Theunynck: Getuige zijn. (76-77)

Nr. 132 – Jrg. 34, nr. 3, herfst 2016 [ontbreekt]

Nr. 133 – Jrg. 34, nr. 4, winter 2016

Zes gedichten bij foto’s van Bert Danckaert:
Renaat Ramon: Façade. (9)
Maarten Embrechts: Horizon. (15)
René Hooyberghs: Verlossing. (21)
Ingrid Vander Veken: Borelingroze. (31)
Peter De Voecht: Spiegelglas. (45)
Fikry El Azzouzi: Laat mij met rust. (47)
Younis El Kafiri: Binnenhoofdse ballingschap (53), Turing (53), Panta rhei (53).
Jaap Ferwerda: Situatie (54), Lentemorgen (54), Val (54), Winter in H (55), Zwanen (55), Grootvader (55).
Geert Viaene: Manisch in magie (81), Je mag er niet aan denken (81).
Antoon Van den Braembussche: Niet de betovering (82), Ode aan de leegte (82), Unheimlich (82), Zonder weerga (82).
Kris De Lameilleure: Anijs (83), Vrienden (83), Stille liedjes (83).

Nr. 134 – Jrg. 35, nr. 1, lente 2017

Annelies De Ville: De geraniumplukker. (6)
Carmien Michels: Middenrif (12), Erfenis (13), Klif (14).
Guy Commerman: Tuin (15), Godenslaap (15).
Max Temmerman: Dynastieke gedachten (16), Koude kelen (16), Klankschaal van warmte (17).
Dominique De Groen: Afferent / efferent (22), Me++ (23-24).
Sven Staelens: Plan voor de lente. (25)
Filip Eerdekens: De tuin, 1 t/m 3. (28)
Shari Van Goethem [eerste regel:] Hoe alle beschreven bladen weer wit. (29)
Runa Svetlikova: Tip 3: kijk alles in de bek behalve tijd als die gegeven is (30), Tip 9: Laat je niet conditioneren (31). [Uit: Twaalf tips om de hond en je demonen aan de lijn te houden.]
Jill Marchant: Wat er is. (40)
Saskia Van Kampen: Kintsuginami. (41)
Katrien Dessers: Tuinfeest (44), Een hond legt zich neer (44).
Sarah Michaux: Op de vlucht, I t/m III. (50)
Truus Roeygens: Vintage (59), (Grand cri) (59).
Ingrid Strobbe: Boerentram naar Ninove (60), Treinkalender (60), Bart de busbestuurder (61).
J.V. Neylen [eerste regel:] Enkele jaren terug heb ik er gezeten. (66)
Chris de Valk [eerste regels:] In oude dagen poëzie gevonden (75), Onder het afdakje lag een viool (75).
Jan H. Myskjin: Aantekening bij een titelverwisseling van twee gedichten van Paul van Ostaijen. (86-87) [Te weten: ‘Leven’ en ‘Derde groteske’, in ‘Arabesken met Zot Polleken’.]

Nr. 135 – Jrg. 35, nr. 2, zomer 2017

Paul van Ostaijen: Vers 5. (9) [Uit: Music Hall.]
Hugo Claus: April in Parijs (in 1951, toen Charlie Parker nog leefde). (10-11) [Uit: Jan Walravens (sam.) Waar is de eerste morgen?]
Willy Roggeman: Requiem for a Holy Ghost. (13-15) [Uit: Gedichten 1953-2002.]
Adriaan de Roover: Archie Sepp. (17) [Uit: Gedichten 1953-1998.]
Peter Holvoet-Hanssen: Toegankelijk gedicht (20), Naar nergens zullen wij varen (roeilied – voor l’homme du vent) (21).
Frederik Lucien De Laere: Ella. (24)
Philip Meersman: Jezus ontmoet de dochters van Jeruzalem (32), Méditerranée (73).
Guy Commerman: Improvisatie in Venetië. (34)
Roger MJ de Neef: Empty bed blues. (35) [Uit de gelijknamige bundel.]
Jana Arens: Immo (55), III (55).
Eric Vandenwyngaerden: Naderhand (56), Badkamerblues. (56)
Romain John van de Maele: Een historische gebeurtenis (57), No nukes (57).
Lief Vleugels [eerste regels:] De nacht wil niet wijken (58), Geen golfslag was te hoog (58), Wachtend op de tijd (59), Het huis dat mij baarde (59). [Voorpublicatie uit ‘Vrije val met hindernissen’.]
Stefan Heulot [eerste regel:] op de tafel twee witte kopjes espresso, de percolator (60), [eerste regel:] reflectie (60).
Paul Rigolle: Julien Vangansbeke, dichter zonder ballast. (61-62) [Introductie tot de volgende drie gedichten.]
Julien Vangansbeke: Ochtenddeuntje (63), Geloofsbriefje (63), Getuigenissen, 1 en 2 (63).
Edwin de Groot: Onder het oppervlak ’45 (74), Notie van gemis (74).
Francis Cromphout: voor Jana (11.01.1999-22.03.2017) [eerste regel:] het leven gaat oorverdovend verder (75) –[eerste regel:] je dook op, uitgespuwd uit het zwarte gat (75).
Erica Smits: Nu even niet. (77)
Gerard Berends: Ochtend (89), Zo spoedig mogelijk (89).

Nr. 136 – Jrg. 35, nr. 3, herfst 2017 [ontbreekt]

Nr. 137 – Jrg. 35, nr. 4, winter 2017, laatst verschenen nummer [ontbreekt]

G., jrg. 36, nr. 140, herfst 2018 (voorheen Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift)

Peter Holvoet-Hanssen: Logo van het blauwe hekje. (4-5) [Fragment uit het nieuwe poëzieproject ‘Goleman.]
Peter van Lier: 4x4-Stappenplan. (41-45)
Al de Boeck: Wie ze graag is: Geheim – Wendingen – Opwippen. (147-150)
Aly Freije: Boven keukentafels, 1 en 2. (151-152)

Laatst bijgewerkt op 4 april 2022

Gist

tijdschrift

8 (1985)	4
10 (1987)	3,4,5/6
11 (1988)	3
12 (1988/89)	1,2
13 (1989)	1
15 (1992)	1,4,5,6
16 (1993)	1 tot en met 6
17 (1994)	1 tot en met 6
18 (1995/96)	1 tot en met 6
19 (1997)	1 tot en met 6
20 (1998)	1 tot en met 6

Activiteiten

Nieuws

Contact

Ganzeveer, De

(1987-1997)

Meer informatie

Gard Sivik

Tijdschrift voor nieuwe lezers (1955-1964)

Meer informatie

Gedicht

Driemaandelijks tijdschrift voor poëzie onder redactie van Remco Campert (1974-1976)

Meer informatie

Gemeenschap, De [1]

Maandschrift voor katholieke reconstructie (1925-1941)

Meer informatie

Gemeenschap, De [2]

Maandschrift voor katholieke reconstructie (1925-1941)

Meer informatie

Getuigenis

tijdschrift

Gezellekroniek

Bijdragen en mededelingen van het Guido Gezelle-Genootschap (1963-1988)

Meer informatie

Gids, De [1]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Meer informatie

Gids, De [2]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Meer informatie

Gids, De [3]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Meer informatie

Gids, De [4]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Meer informatie

Gids, De [5]

Algemeen cultureel maandblad (1837-...)

Meer informatie

Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift [1]

(1983-2017)

Meer informatie

Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift [2], voortgezet als 'G'

(1983-2017) (G: 2018-2019)

Meer informatie

Gist

tijdschrift

Inloggen / registreren

Ik ben al gebruiker

Ik wens gebruiker te worden